Plan: | Straathof Rijpwetering |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1884.BPSTRAATHOF-VO01 |
Het bestemmingsplan 'Straathof' betreft de ontwikkeling van 30 grondgebonden woningen op de locatie ten noorden van de kern Rijpwetering in de gemeente Kaag en Braassem. De ontwikkeling grenst aan de bestaande woningbouw in de kern Rijpwetering. Het planvoornemen past niet binnen het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied West', zoals vastgesteld op 17 juni 2013 door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. In het plangebied vigeert de enkelbestemming 'agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden' waar woningen niet zijn toegestaan. Afbeelding 1 geeft de beoogde situatie van het plangebied weer, een deel van de noodzakelijke watercompensatie wordt op het naastgelegen perceel gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld om de voorgestelde woningbouwontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Afbeelding 1: Beoogde situatie plangebied
Het plangebied betreft het gebied ten noorden van de kern Rijpwetering. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door weilanden, aan de westzijde door de voetbalvelden van sv ROAC en aan de zuidzijde door bestaande woningbouw. De ligging van het plangebied ten opzichte van de nabije omgeving is weergeven op afbeelding 2.
Afbeelding 2: Ligging plangebied
In het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied West', zoals vastgesteld op 17 juni 2013 door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. In het plangebied geldt de bestemming 'agrarisch met waarden - natuur en landschapswaarden'. Een uitsnede van de vigerende verbeelding is weergeven in afbeelding 3.
Afbeelding 3: Uitsnede planverbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied West'
De voor 'agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voorbrengen van producenten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Binnen het plangebied is toegestaan:
De voor 'agrarisch met waarden – natuur en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden, bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon, de aanwezigheid van weidevogels en kenmerkende oever- en slootvegetaties. Nieuwe ontwikkelingen moeten getoetst worden en mogen geen negatief effect hebben op de natuurlijke en landschappelijke waarden ter plaatse.
Verder zijn de voor 'agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden bestemd voor ondergeschikte functies zoals een intensieve kwekerij als ondergeschikte productietak, wandel- en fietspaden, kleinschalige natuurontwikkeling, en voorzieningen zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden, bruggen, dammen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Tevens zijn nevenfuncties toegestaan op de voor 'agrarisch met waarden- natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden, zoals een veearts, hoefsmederij, ambachtelijke bewerking en verwerking van agrarische producten, verkoop streekeigen producten, boerenwinkel, kanoverhuur, roeibootverhuur, fietsenverhuur, recreatief nachtverblijf (bed & breakfast) en kleinschalige horecagelegenheden zoals een dag café, lunchroom, koffieshop, ijssalon en een koffie-theehuis waarbij het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken. In de regels van het bestemmingsplan zijn maximale vloeroppervlaktes (in de bebouwing) van de toegestane nevenfuncties opgenomen.
Naast voorgenoemde enkelbestemming bevat het plangebied geheel de dubbelbestemming 'waarde – archeologie – 1', gedeeltelijk de dubbelbestemming 'leiding – riool' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone – ruwvoeder'. De voor 'waarde – archeologie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De voor 'leiding – riool' aangewezen gronden zijn bestemd voor een afvalwatertransportleiding. De gebiedsaanduiding 'milieuzone – ruwvoeder' ter plaatse van deze aanduiding is de teelt van maïs/ruwvoeder niet toegestaan.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West' laat de ontwikkeling van 30 woningen binnen het plangebied niet toe. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan 'Buitengebied West' ter plaatse van het plangebied.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied West'. Om de gewenste en noodzakelijke woningbouwontwikkeling mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Tevens zijn de vigerende rechten vastgelegd in het bestemmingsplan.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. In overleg tussen de initiatiefnemer en de gemeente is voor de opbouw van voorliggend bestemmingsplan aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Oud Ade en Rijpwetering'. Het plan voldoet aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
Omgevingswet
Naar verwachting treedt de nieuwe Omgevingswet 1 juli 2023 in werking. Met de Omgevingswet wordt het aantal regels in het omgevingsrecht teruggebracht. Met het in werking treden van de Omgevingswet worden alle vigerende bestemmingsplannen van rechtswege vervangen door een omgevingsplan. Derhalve is het nu al van belang zoveel mogelijk vooruit te kijken naar de invoering van de Omgevingswet. Dit vraagt om bestemmingsplannen waarmee kan worden geanticipeerd op maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen over een lange periode. Het bestemmingsplan dient daarom flexibel en veerkrachtig te zijn, om zoveel mogelijk te kunnen voorzien in de ruimtelijke ontwikkelingen die de komende tijd plaatsvinden. In dit verband is het belangrijk om voor de toekomst vast te leggen welke onderdelen binnen de fysieke leefomgeving beschermd en behouden dienen te blijven. Het omgevingsplan biedt hiervoor de basis.
Een ander belangrijk doel van de Omgevingswet is dat het omgevingsplan een integrale regeling voor de gehele leefomgeving omvat en breder is dan alleen de aspecten die een rol spelen in een ruimtelijk plan Dit is een duidelijk verschil met de huidige wetgeving waarin dergelijke aspecten alleen sectoraal worden getoetst. Concreet betekent dit dat niet alleen de milieutechnische, ecologische en cultuurhistorische belangen worden afgewogen, maar ook de economische en maatschappelijke gevolgen (People, Planet, Profit).
In het voorliggende bestemmingsplan is zoveel mogelijk voorgesorteerd op de invoering van de Omgevingswet. De vigerende regeling is – waar mogelijk – vereenvoudigd, met behoud van de bestaande rechten. Daarnaast ontstaat met de voorliggend bestemmingsplan een integraal en actueel juridisch-planologisch kader, dat als basis kan dienen voor het toekomstige omgevingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een gebiedsbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 is een planbeschrijving opgenomen. Het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid wordt behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een planopzet die in hoofdstuk 6 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan en hoofdstuk 8 de procedure.
De kern Rijpwetering en dan met name het bebouwingslint is in de vroege middeleeuwen ontstaan op de stroomrug van een vroegere veenstroom. Het omliggende agrarische gebied is in de daaropvolgende eeuwen in cultuur gebracht. Met de groei van de Hollandse steden aan het eind van de Middeleeuwen ontstond een grote behoefte aan brandstof. Het houtaanbod werd snel kleiner en de behoefte aan turf daardoor steeds groter. Grote delen van het veenweidegebied in West-Nederland zijn toen afgegraven, vooral de gebieden op enige afstand van de rivieren, zoals de omgeving van Rijpwetering, aangezien hier het als brandstof zeer geschikte veenmosveen voorkwam. Door deze grootschalige verveningen was een landschap vol plassen ontstaan, die veelal nog vergroot werden door afslag van de oevers op plaatsen waar de wind vrij spel had. Bewoning bleef grotendeels beperkt tot de oude hooggelegen stroomrug.
Afbeelding 4 Oud Ade en Rijpwetering omstreeks 1915 (Bron: www.topotijdreis.nl).
De Koppoel aan de noordzijde van het plangebied is overigens een natuurlijke veenplas, gelegen aan een vroegere veenstroom, de Ade, die uitmondde in de Haarlemmermeer. Na de ontwikkeling van verbeterde windmolens konden de eerste veenplassen in de 17e eeuw worden drooggemalen. In de 18e en 19e eeuw vonden dezen inpolderingen op grotere schaal plaats. De grote rijkdommen die Holland zich in deze periode verworven had, werden op deze wijze belegd. De Veender- en Lijkerpolder ten oosten van Rijpwetering werd in 1784 drooggemalen, de Akkerslootpolder in 1816. Zo ontstond een landschap met relatief grote hoogteverschillen. In de droogmakerijen werd een beperkt aantal boerderijen gebouwd.
De landschappelijke hoofdstructuur van veenpolders, veenstromen en droogmakerijen is nog grotendeels intact. Het tracé van de oude raillijn is later gebruikt voor een wegverbinding, de provinciale weg N445 en is door de jaren heen min of meer een onderdeel van het landschap gaan vormen. De tracés van de rijksweg A4 en de HSL zijn later over de oude structuur heen gelegd en vertonen daarmee geen enkele visuele relatie.
De laatste jaren is de kern Rijpwetering uitgebreid ten zuiden van de Oud Adeselaan. In de jaren '80 van de vorige eeuw heeft hier de laatste uitbreiding van de kern plaatsgevonden, welke de huidige zuidelijke afronding van Rijpwetering vormt.
Het plangebied betreft een stuk weiland dat aan de kern van Rijpwetering grenst nabij de bestaande woningbouw. Met de ontwikkeling van 30 woningen wordt het plangebied onderdeel van de kern Rijpwetering. Derhalve wordt in deze paragraaf zowel de ruimtelijke structuur van het plangebied als de ruimtelijk structuur van de kern Rijpwetering toegelicht.
Het plangebied is gelegen in een waterrijk gebied dat deel uitmaakt van het Hollands Plassengebied en dat is gesitueerd in het Groene Hart van de Randstad. De bodem van veen heeft in dit gebied de verschijningsvorm van de plassen, droogmakerijen, de weilanden en de dorpen in grote mate bepaald.
Langs de veenstromen zijn de dorpen Rijpwetering en Oud Ade ontstaan. Daartussen zijn veenpolders met een onregelmatige slagenverkaveling tot stand gekomen. De veenpolders zijn open tot tamelijk open van karakter met daarin verspreid liggende boerderijen, voorzien van een zware erfbeplanting. Molens en de kerktorens van Oude Ade en Rijpwetering zijn in dit open veenweidegebied opvallende oriëntatiepunten.
Overige relatief recent ontstane structuurbepalende elementen zijn de A4/HSL en de N445, die de oorspronkelijke landschappelijke patronen doorsnijden, het lintdorp Rijpwetering, gesitueerd langs de rand van het plangebied en het bos in het zuiden van het plangebied.
Het oude dorpslint van Rijpwetering ligt op een smalle strook bovenland te midden van diepe droogmakerijen en een deel onvergraven veengebied aan de noordwest- en zuidwestzijde. Pas recentelijk heeft aan de noordwestkant uitgroei van het dorp in een laaggelegen polder plaatsgevonden. De hooggelegen rug bestaat aan de noordkant (vanaf de Koppoel tot aan het gemaal) uit een doorgaand tweezijdig bebouwingslint, waarvan het westelijk deel mede ontsloten wordt door een hooggelegen achterweg. Aan de oostkant loopt het bebouwingslint van oudsher ver zuidwaarts door. Door de aanleg van de A4 is in dit oostelijke lint een breuk ontstaan. Het deel ten noorden van de rijksweg manifesteert zich als dorpsgebied, terwijl het deel ten zuiden van de rijksweg (buiten het plangebied) als gevolg van de opgetreden breuk zich voordoet als buitengebied.
Rijpwetering heeft een open relatie met de omgeving. Diverse straten bieden een visuele verbinding met onder meer Oud Ade, Roelofarendsveen en Hoogmade. Rijpwetering wordt aan alle zijden omgeven door een open weidegebied. Alleen aan de noordkant bestaat een verbinding met het waterstelsel rond de diverse polders (de Koppoel). Het omringende polderlandschap heeft, met name aan de westkant, een hoge kwaliteit. Aan de oostzijde is sprake van enige visuele verstoring als gevolg van de rijksweg A4, de HSL en het glastuinbouwgebied ten zuiden van Roelofarendsveen.
De ruimtelijke structuur van de dorpskern wordt bepaald door de oude lintstructuur met zijn karakteristieke profiel, van west naar oost bestaande uit een achterpad, bouwsteden, wetering, rijweg, lintbebouwing en ringwater. Vanaf de Ripselaan wordt de entree van Rijpwetering ervaren als een echte dorpsentree. Dit komt door de plaatsing van de bebouwing en daarmee de locatie van de rooilijnen en het verloop van de weg. De entree vanaf Oud Ade is daarentegen hard. Het landschap houdt hier aan de zuidzijde rigide op. Aan de noordzijde is daarentegen juist sprake van een vertroebeling van het landschap door het aanwezige sportpark.
De kern Rijpwetering heeft een zeer waardevolle historische ruggengraat. Deze bestaat uit de wetering en de begeleidende bebouwing langs de Koppoellaan, Pastoor van der Plaatstraat en de Zuidweg. Dit lint heeft een karakteristiek en asymmetrisch profiel. In het dorpse deel van het lint - grofweg langs de Koppoellaan en de Pastoor van der Plaatstraat tot aan het gemaal - is ook aan de overkant van de wetering bebouwing aanwezig. In zuidelijke richting neemt de bebouwingsdichtheid verder af en ontstaat een meer open karakter. Tussen de bebouwing door zijn er fraaie doorzichten op het aangrenzende poldergebied. Het ruimtelijk beeld van het lint wordt aan de oostzijde bepaald door een aaneengesloten bebouwingslint met overwegend vrijstaande bouwmassa's. Vele panden hebben cultuurhistorische en/of beeldbepalende waarden. Het historische lint grenst aan de oostkant aan een watergang en een dijk langs het aangrenzende poldergebied. In deze zone heeft zich een gemêleerde bebouwing ontwikkeld. Deze bestaat uit recent gebouwde woningen, glastuinbouw, bedrijven etc. Deze zone heeft geen historische kwaliteiten en maakt een enigszins verrommelde indruk. De rijweg, de aangrenzende wetering en de vele in vorm variërende bruggetjes, bieden de weggebruiker een levendig beeld.
Het plangebied heeft in de bestaande situatie de enkelbestemming 'agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden'. De functionele structuur van het plangebied is in de huidige situatie vooral gericht op het behoud van de natuur – en landschappelijke waarden, van een agrarische functie is op een aantal schapen na, niet of nauwelijks sprake. De in het plangebied aanwezige watergangen hebben een belangrijke functie voor de belevingswaarde van de achterliggende landschappen. De aanwezigheid van de voetbalvelden sv ROAC beperkt de ruimtelijke kwaliteit in de huidige situatie omdat het uitzicht beperkt wordt.
Het plangebied betreft een stuk weiland met en heeft een agrarische bestemming met waarden - natuur en landschapswaarden. Het gebied grenst aan de kern van Rijpwetering nabij bestaande woningbouw. Verder wordt het plangebied aan de noord- en oostzijde begrenst door weilanden en aan de westzijde door de voetbalvelden van sv ROAC.
In de toekomstige situatie worden er 30 grondgebonden woningen in een landelijk woonmilieu gerealiseerd op het plangebied. De woningen komen in een groene setting die met een bestemming Groen ook als zodanig beschermd wordt. Met deze ontwikkeling ontstaat er een nieuwe aantrekkelijke dorpsrand zonder onaantrekkelijke achterkanten aan het open landschap.
Het plan gaat uit van een gedifferentieerd woningaanbod, waarmee ingespeeld wordt op de marktbehoefte in Rijpwetering. Er zullen verschillende typen woningen komen. Het gaat om rijwoningen, drie-onder-een kapwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en vrije kavels met vrijstaande woningen. Ook de rijwoningen zijn niet allemaal gelijk. Er worden rijwoningen gerealiseerd met een breedte van 5,4 meter en met een breedte van 6 meter. De woningen komen zowel in het koop- als in het sociale huursegment.
De woningen worden uitgevoerd met kappen. Voor alle woningen geldt een maximale goothoogte van 6,5 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter.
Bij de vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen wordt het parkeren op eigen terrein opgelost. De andere benodigde parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied gerealiseerd.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden van deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter te kunnen maken.
De NOVI wordt opgesteld als voorbereiding op de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. De vier prioriteiten zijn:
Om dit te bereiken zijn in de NOVI 21 nationale belangen benoemd waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
Planspecifiek
De NOVI kent, net als de voorheen geldende SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte), een hoog abstractie niveau waardoor er op lokaal weinig directe opgaven zijn. De vier prioriteiten zijn abstract, de 21 nationale belangen geven wel richtlijnen voor lokale projecten om een bijdrage te leveren aan de nationale doelstellingen. Deze richtlijnen zijn in principe niet allemaal bindend voor de lagere overheden. Wel zijn de belangrijkste nationale belangen juridisch geborgd in het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, paragraaf 4.1.2) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, paragraaf 4.1.3).
Voorliggend plan draagt met de realisatie van 30 woningen bij aan de acute woningbehoefte, zowel lokaal als regionaal. Duurzaamheid en klimaatadaptatie krijgen daarnaast ook een steeds belangrijkere rol in ruimtelijke ontwikkelingen, zeker bij gebiedsontwikkelingen zijn hiervoor kansen. De beoogde woningbouwontwikkeling voorziet in moderne, duurzame woningen welke een bijdrage leveren aan het verduurzamen van de Nederlandse woningvoorraad. Met de beoogde groene inpassing wordt er tevens voor gezorgd dat de nieuwe woonwijk klimaatadaptief is richting de toekomst.
De woningbouwontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de prioriteiten en de nationale belangen zoals vastgelegd in de NOVI. De NOVI vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (inmiddels overgegaan in de NOVI) is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:
Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Planspecifiek
Het Barro bevat geen verplichtingen voor het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd (zie artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt gestreefd naar een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele projecten. Het tweede lid van artikel 3.1.6. van het Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking en luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Dit hangt echter wel af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving."
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ABRvS van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421). De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden.
Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ABRvS van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd. Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:
"Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt."
Planspecifiek
De ontwikkeling van 30 woningen dient te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking moet voor onderhavige ontwikkeling doorlopen worden. Hierbij moet de behoefte van de ontwikkeling onderbouwd worden en er moet gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Behoefte woningbouwontwikkeling
Onderzoeksbureau Rebel heeft de marktbehoefte voor grondgebonden woningen in Rijpwetering onderzocht ten behoeve van de ontwikkeling van de nieuwbouwwijk Straathof. In dit onderzoek is tevens de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. In dit bestemmingsplan wordt deze onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking overgenomen. De resultaten van het onderzoek van Rebel zijn uitgewerkt in een rapportage. Dit volledige rapportage is te vinden in bijlage 1 van de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.
Uit het bovengenoemde onderzoek van Rebel is gebleken dat er een grote marktbehoefte is aan woningen in het woonmilieu landelijk wonen en aan grondgebonden woningen in Rijpwetering. Daarnaast is in het onderzoek gesteld dat onderhavige ontwikkeling invulling geeft aan het beleid van de gemeente Kaag en Braasem. Dit beleid richt zich op de doelgroepen in Rijpwetering die niet of moeilijk een woning kunnen vinden, namelijk starters, senioren, middeninkomens en sociale huurders. De realisatie van sociale huur-/koopwoningen en verschillende type grondgebonden woningen zijn daarmee passend.
Tevens is de gemeente voornemens om het groene karakter van het dorp in stand te houden. De ontwikkeling van Straathof speelt in op deze beleidsaspecten. Straathof betreft een kleinschalige vraag gestuurde ontwikkeling waarbij het groene karakter van het dorp behouden blijft.
Niet in bestaand stedelijk gebied
In het onderzoek is tevens gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Het aantal locaties met woonmilieu landelijk wonen in de gemeente Kaag en Braassem is zeer beperkt. Locaties binnen stedelijk gebied die aan die kwalitatieve eis voldoen, kennen een beperking door het huidig gebruik. Woningontwikkeling op deze locaties is daarmee niet haalbaar. De locatie van Straathof Rijpwetering sluit aan op de ruimtelijke structuur van het dorp, waarmee aansluitend aan het dorp de vraag naar grondgebonden woningen in het woonmilieu landelijk wonen kan worden ingevuld
De ladder voor duurzame verstedelijking is succesvol doorlopen. Onderhavig planinitiatief past binnen de wetgeving van het Bro.
Het Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. De Omgevingsvisie is op 15 maart 2022 geactualiseerd vastgesteld door de provincie Zuid-Holland in het kader van de Omgevingswet die in 2023 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:
Voor het realiseren van maatschappelijke belangen wordt vanuit bovenstaande vernieuwingsambities gewerkt en vanuit opgaven in gebieden. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit wordt gewerkt vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid. Per opgave zijn de beleidskeuzes aangegeven. Voorliggend bestemmingsplan heeft met name een relatie tot de opgaven 'Ruimte en verstedelijking' en 'Wonen'.
De woonopgave binnen Zuid-Holland
In de omgevingsvisie is opgenomen dat de provincie op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, voorziet in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied, tenzij er specifieke argumenten zijn waarom hiervan afgeweken wordt. Onderdeel van deze afwijking dient in ieder geval het succesvol doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking te zijn, zoals reeds toegelicht in paragraaf 4.1.3. Binnen bestaand stedelijk gebied kan niet worden voorzien in de behoefte van de gemeente Kaag en Braassem aan grondgebonden woningen in het woonmilieu landelijk wonen.In de kern Rijpwetering is er een grote marktbehoefte naar deze woningen. Het aantal locaties binnen bestaand stedelijk gebied binnen het landelijk woonmilieu is zeer beperkt en woningbouw ter plekke is niet haalbaar vanwege het huidige gebruik. Op onderhavig plangebied kan aansluitend aan de ruimtelijke structuur van Rijpwetering worden voorzien in de grote marktbehoefte. Met het onderzoek van onderzoeksbureau Rebel Bijlage 1) zijn bovengenoemde specifieke argumenten verder onderbouwd.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. De ruimtelijke impact bepaald ook in hoeverre een uitgebreide onderbouwing middels de kwaliteitskaart wenselijk is. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied meer bijzonderder of kwetsbaar is. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling:
Planspecifiek
De ontwikkeling binnen het plangebied wordt getypeerd als een transformatie. Het betreft immers het omzetten van bestaande weidelandschap tot woningbouwgebied. De onderwerpen 'landschap en cultuurhistorie', 'ruimte en verstedelijking' en 'wonen' zijn relevant voor onderhavig planinitiatief. De provincie Zuid-Holland wil beschermde landschappen in stand houden. Het plangebied heeft de beschermingscategorie 2 aangewezen gekregen, aangezien het gebied als belangrijk weidevogelgebied en als groene buffer wordt gezien. Er is hier sprake van transformatie van belangrijk weidevogelgebied en groene buffer. Alleen in uitzonderingssituaties zijn binnen deze gebieden ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Om aan te tonen dat er in onderhavige situatie sprake is van een uitzonderingssituatie is er een aanvullend weidevogelonderzoek opgesteld dat in Bijlage 2 bij de toelichting is gevoegd. Het verlies van areaal belangrijk weidevogelgebied zal gecompenseerd worden. Hiervoor wordt een compensatieplan opgesteld, dat moet worden goedgekeurd door de provincie. Dit zal lopende het proces van dit bestemmingsplan verder worden uitgewerkt. PM
De Omgevingsverordening heeft nadere eisen gesteld aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en het in stand houden van de ruimtelijke kwaliteit. Deze nadere eisen worden in paragraaf 4.2.2 nader besproken. Over ruimte en verstedelijking stelt de Omgevingsvisie dat de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De Ladder is doorlopen in paragraaf 4.1.3. Over wonen stelt de provincie de opgave om een fors aantal woningen te realiseren. Dit planinitiatief speelt in op deze opgave met de realisatie van 30 grondgebonden woningen.
De provincie Zuid - Holland stelt het doorlopen van de kwaliteitskaart als één van de eisen voor ruimtelijke ontwikkelingen, zeker daar waar het gaat om transformatie. De specifieke locatie van onderhavig plangebied maakt het noodzakelijk de gewenste ontwikkeling te toetsen aan de verschillende lagen van de kwaliteitskaart.
Het plangebied valt binnen de laag van de ondergrond binnen de categorie 'Bijzonder reliëf en aardkundige waarden'. Binnen deze categorie is het van belang dat ontwikkelingen rekening houden met de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap. Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De herkenbare waterstructuren in het plangebied blijven behouden het plangebied krijgt een groene uitstraling. In de huidige situatie wordt de kwaliteit van het plangebied, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het naastgelegen open perceel, reeds beperkt door de aanwezigheid van de voetbalvereniging. Met de ontwikkeling worden geen cruciale zichtlijnen dichtgezet. Op basis van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart kan geconcludeerd worden dat het plangebied geen hoge archeologische waarde heeft, deze kunnen derhalve dus ook niet nader geaccentueerd worden.
Afbeelding 5: Behoud belangrijke zichtlijnen (l) en behoud kenmerkende structuren (r) (bron: planboek initiatiefnemer)
Het plangebied valt binnen de laag van de cultuur - en natuurlandschappen binnen de categorie 'Droogmakerijen (veen)' . Belangrijk binnen deze categorie is het behoud van het verkavelingspatroon waarbij lengtesloten beeldbepalend zijn. Aanvullend geldt dat de weidsheid van de poldereenheden behouden dienen te blijven en dat nieuwe bebouwing geplaatst wordt binnen de bestaande structuren/ linten.
Zoals is weer gegeven op bovenstaande afbeelding blijven de essentiële structuren behouden die zo kenmerkend zijn voor de polders. Belangrijk is dat het weidse karakter behouden blijft, onderhavig plangebied is daarmee de enige locatie waar het noodzakelijke en gewenste woningbouwprogramma gerealiseerd kan worden. De aanwezigheid van de voetbalvereniging heeft de weidsheid van het plangebied al aangetast, door op deze locatie zorgvuldig verder te bouwen zorgt dat ervoor dat (bijvoorbeeld) de noordelijke percelen hun onaangetaste kwaliteit kunnen behouden.
Het plangebied valt binnen de laag van de stedelijke occupatie binnen de categorie 'Stads - en dorpsranden'. De stads - en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, waarmee expliciet wordt gesteld dat woningbouw onder voorwaarden mogelijk is. Belangrijk bij de ontwikkeling van de dorpsrand is dat er een natuurlijke overgang tussen bebouwd en landelijk gebied ontstaat. Bebouwd gebied en landschap zijn verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals wegen, paden, dijken, lanen, linten of waterlopen. In onderhavige situatie blijft het bestaande verkavelingspatroon gehandhaafd en wordt de herkenbare waterstructuur tussen verschillende kavels nader geaccentueerd.
Het plangebied valt binnen de laag van beleving binnen de categorie 'Groene buffers'. De groene buffer is een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit “niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt met het beoogde landelijke woonmilieu. In de groene buffers vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
Onderhavige ontwikkeling sluit niet aan op de doelstellingen binnen de groene buffer. De realisatie van 30 grondgebonden woningen is op basis van de landelijke woningbouwtekorten kleinschalig te noemen. De gemeente Kaag en Braasem is van mening dat de belangen voor woningbouw en de toekomst van Rijpwetering voor gaan ten opzichte van de doelstellingen in de groene buffer. Bovendien is het plangebied de enige locatie in Rijpwetering waar het noodzakelijke woningbouwprogramma ingepast kan worden. Met het onderzoek opgenomen in bijlage Alhoewel de ontwikkeling niet direct aansluit van de doelstelling in de groene buffer zijn zowel de gemeente als de ontwikkelaar bereid de ontwikkeling op de meest wenselijke manier in de passen.
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is geactualiseerd en vastgesteld door de Provinciale Staten van Zuid-Holland en op 7 augustus 2021 in werking getreden. De omgevingsverordening vormt het juridische fundament van de Omgevingsvisie. De inhoud van de Omgevingsvisie is daarbij voor een groot deel leidend voor de inhoud van de Omgevingsverordening. Voor onderhavige ontwikkeling zijn met name de bepalingen rondom 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' in de omgevingsverordening relevant. Deze bepalingen zijn vastgelegd in artikelen 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit) en 6.10 (stedelijke ontwikkelingen). Onderdeel van artikel 6.9 is ook de zogenaamde 'beschermingscategorie 2 Groene Buffers en belangrijk weidevogelgebied'.
Ten slotte is ook artikel 6.35 waarin ingegaan wordt op de risico's van klimaatverandering relevant. Onderstaand worden de relevante onderdelen van deze artikelen nader toegelicht.
Ruimtelijke kwaliteit
Artikel 6.9 (Ruimtelijke Kwaliteit)
Artikel 6.9 is met name relevant vanwege de eerder genoemde ligging van het plangebied deels binnen de aanduiding 'stads- en dorpsrand' en de groene buffer In artikel 6.9 van de provinciale Omgevingsverordening staat:
De Omgevingsverordening stelt in artikel 6.9 bepalingen over de ruimtelijke kwaliteit. Aangezien het plangebied onder beschermingscategorie 2 valt, is transformatie zoals gesteld in artikel 6.9, lid 1 onder c niet zonder expliciete toestemming van de provincie toegestaan. Wel kan het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken van bovengestelde bepaling. In paragraaf 4.2.1.1 is reeds toegelicht dat de noodzaak voor een woningbouwprogramma zwaar weegt voor de gemeente Kaag en Braassem.
Naast de behoefte dient ook aangetoond te worden dat voldaan wordt aan zowel de ruimtelijke kwaliteitseisen als de gevolgen voor het weidevogelgebied.
Artikel 6.9c Beschermingscategorie 2 - Belangrijk weidevogelgebied
Een bestemmingsplan voor een locatie binnen belangrijk weidevogelgebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ontwikkeling en de zo nodig daarmee in samenhang te nemen maatregelen als bedoeld artikel 6.9, zevende lid, geen significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van het weidevogelgebied. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
Omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het aangewezen weidevogelgebied is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 2. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat een negatief effect op de weidevogels niet uitgesloten is. Op basis van deze conclusie dient een compensatieplan opgesteld te worden. Voorgesteld wordt om in samenspraak met de provincie het op ca. 550 meter liggende Natuurnetwerk Nederland gebied uit te breiden, dan wel een financiële compensatie te storen in het Nationaal Groenfonds. De precieze invulling van de verplichte compensatie zal lopende het proces van vaststellen van dit bestemmingsplan verder worden uitgewerkt. PM.
Wanneer rekening gehouden wordt met deze compensatieverplichting kan het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening worden vastgesteld.
Artikel 6.9d Beschermingscategorie 2 - Groene buffers
Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:
In overleg met de provincie, de gemeente en de initiatiefnemer kan een zo optimaal mogelijk landschapsinrichtingsplan ontwikkeld worden. Wanneer dit in samenspraak ontwikkeld wordt kan het bestemmingsplan in lijn met de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld worden.
Stedelijke ontwikkeling
Artikel 6.10 (stedelijke ontwikkeling)
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied is passend binnen artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking kan positief doorlopen worden, zoals onderbouwd in 4.1.3 en bijlage 1. Bovendien is de locatie niet groter dan 3 hectare waardoor lid b niet van toepassing is op het ontwikkeling binnen voorliggend bestemmingsplan.
Klimaatadaptatie
Artikel 6.35 (risico's van klimaatverandering)
In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:
Voorliggend bestemmingsplan en het daarmee mogelijk gemaakte bouwplan zijn ingericht op een duurzame en klimaatadaptieve toekomst. De nieuwe woonwijk voorziet in voldoende watercompensatie en groenvoorzieningen, hiermee wordt hittestress en droogte voorkomen. De nieuwe woonwijk moet klimaatadaptief worden. Op deze manier kan het woongebied ook in het geval van een piek het water goed verwerken. Duurzaamheids- en klimaatadaptieve maatregelen zullen in het verdere ontwerpproces verwerkt worden zodat voldaan kan worden aan de toekomstige eisen van klimaatadaptatie. Wanneer rekening wordt gehouden met deze klimaatadaptieve eisen kan het bestemmingsplan in lijn met de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld worden.
Het plangebied is gelegen in het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen'. In Zuid-Holland zijn 16 gebiedsprofielen te onderscheiden. Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. In overleg met de regio en de gemeenten zijn de kernkwaliteiten uit de kwaliteitskaart uitgewerkt in het gebiedsprofiel. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Het Hollands Plassengebied is gelegen in het noordwesten van het Groene Hart tussen binnenduinrand, Oude Rijn, Meije, Kromme Mijdrecht en de Haarlemmermeerpolder. Het profiel kenmerkt zich door de combinatie van de hoge ligging van het boezemwater ten opzichte van de lagere omringende polders, het grote aantal molens en het vele water. Het profiel staat voor de ultieme ‘Nederland Waterland’-ervaring: het besef dat je onder de zeespiegel staat.
Van grote betekenis voor dit typisch Hollandse open landschap is de ontginning van de veenbodem en het daaraan gekoppelde watersysteem. De plassen, weilanden, droogmakerijen en zelfs de dorpen hebben hun verschijningsvorm te danken aan het (al dan niet afgegraven) veen. Het Hollands Plassengebied heeft een ‘luw’ karakter ten opzichte van de haar omringende stedelijke omgeving. Het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' is voornamelijk opgesteld om bij ontwikkelingen sturing te geven op kwaliteit.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen'. De provincie streeft met de gebiedsprofielen naar het behoud en versterken van de bestaande kwaliteiten van Zuid - Holland. De gebiedsprofielen zoomen in op verschillende doelstellingen zoals identiteitsdragers, water en kwaliteit in stads - en dorpsgebieden. De kern Rijpwetering heeft een rijke historie als voormalig veengebied en de oude verkavelingspatronen zijn hieraan nog te herkennen. Bij ontwikkelingen in droogmakerijen wordt rekening gehouden met de bestaande polderentiteit, openheid, kavelrichting en de kenmerken waterstructuren. Zoals reeds toegelicht in 4.2.1.1 is onderhavig planlocatie de plek voor een landelijke woningbouwprogramma in Rijpwetering. De ontwikkeling wordt op een zo respectvol mogelijke manier ingepast waarmee de kenmerkende structuren behouden blijven. Aanvullende woningbouw is ook voor de provincie Zuid - Holland van essentieel belang, nieuwe woningen zullen er hoe dan ook moeten komen om de kern Rijpwetering leefbaar te houden. Onderhavige locatie ligt reeds tegen een bebouwde kern aan, derhalve hoeft er geen onnodige aantasting plaats te vinden van locaties met hogere landschappelijke kwaliteit in en rondom Rijpwetering.
De gemeenten in de regio Holland Rijnland hebben een gemeenschappelijke ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn. De verschillende gemeenten verwachten dat zij door regionale inzet op energiebesparing, duurzame energieopwekking, het faciliteren van de warmtetransitie en innovatie, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan deze ambitie.
Binnen de regio Holland Rijnland hebben meerdere gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom energie uitgesproken, meestal als onderdeel van een bredere Duurzaamheidsagenda. De veertien aangesloten gemeenten voeren lokaal al diverse projecten uit. Voor veel van die projecten ligt de kracht in de lokale aanpak. Voor een aantal ontwikkelingen is echter een regionale aanpak noodzakelijk of efficiënter. De inpassing van energieopwekking in het landschap vraagt om een regionale visie. Alleen dan houden we het landschap mooi en open. Door activiteiten regionaal te organiseren, kunnen er schaalvoordelen worden behaald, trajecten worden versneld en kan er meer impact gerealiseerd worden. Dit bereiken de veertien gemeenten alleen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de omgevingsdiensten en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Samen werken zij aan een regionaal uitvoeringsprogramma dat de energietransitie op regionaal niveau in Holland Rijnland moet versnellen.
Planspecifiek
Duurzaamheid is een belangrijke doelstelling van de regio Holland Rijnland en voor de gemeente Kaag en Braassem. Belangrijk in het streven naar duurzaamheid is gebruik maken van duurzame energievoorzieningen. Conform de doelstellingen in het energieakkoord zullen de nieuwe woningen gasloos verwarmd worden en voorzien worden van de meest duurzame technieken. De woningmarkt van de gemeente Kaag en Braassem wordt hiermee verduurzaamd.
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 26 oktober 2020 de 'Omgevingsvisie Kaag en Braassem' vastgesteld. De omgevingsvisie betreft de strategische langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving van Kaag en Braassem. De toekomst van de fysieke leefomgeving wordt daarbij vanuit een integraal perspectief benaderd. Dat wil zeggen dat sociale, economische en fysieke vraagstukken in samenhang worden beschouwd en vervolgens vertaald naar de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie gaat in op verschillende thema's zoals recreatie, natuur, onderwijs, mobiliteit, gezondheid, wonen, landbouw, economie en duurzaamheid. Verder is de gemeente in vier gebiedstypen ingedeeld. Voor de verschillende gebieden zijn de kenmerken en waarden bepaald, zodat het duidelijk is hoe zo’n gebied eruit ziet en wat het beeld voor de toekomst is.
De gemeente Kaag en Braassem wil met de omgevingsvisie samenwerking verder uitdragen en stimuleren tussen organisaties, inwoners en de gemeente. Samenwerken vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar ieder vanuit zijn eigen rol. Doordat de rol van de gemeente steeds verschillend is, wordt per opgave, per thema of per taak aangegeven welke rol de gemeente zal innemen. In de omgevingsvisie staan de volgende thema's centraal:
In de omgevingsvisie wordt per thema's aangegeven wat de gewenste beweging is en wat men wenst te bereiken. Dit resulteert vervolgens in specifieke uitgangspunten voor een bepaald thema.
Gebiedstypen
Naast de bovengenoemde thema's wordt in de omgevingsvisie de gemeente opgedeeld in vier verschillende soorten gebieden, namelijk het buitengebied, glastuinbouwgebieden, bedrijventerreinen en de kernen. Binnen ieder gebiedstype spelen verschillende belangen en thema’s. In de omgevingsvisie wordt per gebiedstype een beschrijving van het gebied gegeven met de doelen en de specifieke uitgangspunten waarbinnen deze doelen bereikt moeten worden.
Planspecifiek
De locatie maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'Kernen'. De kernen zijn de gebieden binnen de gemeente waar onder andere veel ruimte is voor winkels, horeca, sport en wonen. Als het gaat om het bouwen van woningen geven wij de voorkeur aan inbreiding, maar dit betekent niet dat uitbreiden geen mogelijkheid is. Het buitengebied willen wij zoveel mogelijk open houden, maar aan de randen van de kernen is ruimte voor ontwikkeling. Dit geldt voor alle kernen, dus ook Rijpwetering. Als voorschot op het bouwen buiten de BSD-contour (de arceringen centrum dorps en landelijk dorps) is een tweede contour opgenomen binnen dit gebiedstype. De lichtere arcering ‘kernen’ op de kaart illustreert de logische uitbreidingsruimte bij de verschillende dorpen. Onderstaande afbeelding geeft dit voor de kern Rijpwetering weer, waaruit blijkt dat het plangebied binnen deze arcering gelegen is.
In de Omgevingsvisie wordt de woningbouwlocatie (waar voorliggend bestemmingsplan voor is opgesteld) Rijpwetering-Noord genoemd. Dat woningbouw binnen het plangebied voorstelbaar is, is ook uitgewerkt in het dorpsperspectief Rijpwetering. Bij het bouwen van nieuwe woningen is het van belang dat alle doelgroepen die een huis zoeken worden bediend. Het beoogde woningbouwprogramma bevat verschillende type woningen waaronder sociale woningen, geschikt voor verschillende doelgroepen. Geconcludeerd wordt voorliggend bestemmingsplan in lijn is met de omgevingsvisie van de gemeente Kaag en Braasem.
Afbeelding 6: Uitsnede van de Omgevingsvisie Kaag & Braasem, gebiedstype 'Kernen'. Het plangebied is rood gearceerd.
Op 7 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem de Nota Inbreidingslocaties vastgesteld. Deze nota is opgesteld om voldoende houvast te bieden bij het beoordelen van initiatieven. Voor elk dorp is een beschrijving gemaakt waarin de bestaande karakteristiek is verwoord. De nota geeft geen antwoord op de wenselijkheid van een initiatief, maar biedt enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit. Anderzijds zorgt de nota ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen.
De nota heeft betrekking op zelfstandige ontwikkelingen, Bij deze zelfstandige ontwikkelingen is sprake van sloop en nieuwbouw (transformatie) of het bebouwen van onbebouwde ruimte, niet passend binnen het geldende bestemmingsplan maar wel binnen de rode contouren van de kernen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt buiten de indicatie rode contour, daarmee is er geen sprake van inbreiding en is de nota Inbreidingslocaties niet van toepassing.
Afbeelding 6 Uitsnede nota Inbreidingslocaties (plangebied aangeduid met paars)
Voor de woonwijk van Rijpwetering waar het plangebied aan grenst geeft de nota inbreidingslocaties aan dat de woonwijk een kleinschalig maar seriematig karakter heeft. Bij herontwikkeling dient de bestaande structuur als uitgangspunt. Woningen bestaan uit één of twee lagen met kap.
Met de beoogde planontwikkeling wordt voldaan aan deze uitgangspunten. Er wordt aansluiting gezocht bij de bestaande structuur voor wat betreft de situering van de woningen. Dit zelfde geldt voor de uitvoering van de woningen in twee lagen met kap.
De raad van Kaag en Braassem heeft ervoor gekozen om voor de cultuurhistorisch waardevolle gebieden welstandsbeleid op te stellen. Het gaat dan om de beschermde dorpsgezichten, de monumenten en de omliggende percelen van monumenten. In de welstandsnota zijn deze gebieden en objecten beschreven. De welstandnota is vastgesteld door de gemeente op 6 september 2010. Op de welstandskaart staan de percelen aangeduid waarvoor een welstandstoets geldt. De rest van de gemeente is welstandsluw. Welstandsluw betekent dat een eventuele excessenregeling wel van toepassing is. De excessenregeling maakt het mogelijk een bouwwerk dat “in ernstige strijd is met redelijke eisen van welstand” alsnog aan een welstandstoets onderhevig kan zijn. Burgemeesters en wethouders kunnen de eigenaar van een bouwwerk aanschrijven om deze strijdigheid op te heffen. Afbeelding 7 geeft de welstandskaart van de gemeente Kaag en Braassem weer.
Afbeelding 7 Uitsnede gemeentelijke Welstandskaart (plangebied aangeduid met paars)
Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied gelden geen aanvullende eisen van welstand. Het bestemmingsplan en het hiermee mogelijk gemaakte woningbouwprogramma hoeft niet te voldoen aan speciale welstandeisen. De initiatiefnemer zal in samenwerking met de gemeente een passend en kwalitatief hoogwaardig stedenbouwkundig plan realiseren.
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende moet borgen.
Onderstaande milieuparagrafen zijn getoetst, beoordeeld en akkoord bevonden door de Omgevingsdienst West-Holland.
Wegverkeer
In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare belasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van geluidsgevoelige objecten, zoals nieuwe of te wijzigen woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB, indien dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan de zogenaamde "Hogere waarde". De hogere waarde mag enkel worden verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buiten stedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
Industrielawaai
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen - vastgelegd in eerder genomen besluiten - blijven gelden.
Spoorwegverkeer
Het geluidsniveau ten gevolge van het railverkeer dient op de gevels van nieuwe (of te wijzigen) woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 55 dB. Indien dit geluidsniveau wordt overschreden, kan ook hiervoor onder voorwaarden een hoger waarde worden vastgesteld van 68 dB.
Het akoestisch onderzoek is noodzakelijk omdat het plan is gelegen binnen de geluidzone van de Oud Adeselaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Blijversweg en Buitenweg opgenomen in het akoestisch onderzoek. Het uitgevoerde akoestische onderzoek wegverkeerlawaai is toegevoegd als bijlage 3 aan voorliggend bestemmingsplan.
De geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde weg 'Oud Adeslaan' is maximaal 32 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.
Er is sprake van een 30 km/zone voor zowel de Blijversweg als de Buitenweg, derhalve hoeft niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 36 dB (excl. art. 110g Wgh). Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het plangebied ligt nabij de sportvereniging van Rijpwetering. Omdat de minimale afstanden conform de VNG-richtafstandentabel niet gehaald worden is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 4.
Op basis van het onderzoek blijkt de langtijdgemiddelde gevelbelasting ten gevolge van de activiteiten op het sportterrein ten hoogste 49 dB(A). Daarmee wordt in de huidige situatie voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit.
Maximale geluidsniveaus (piekgeluiden)
Bij waarneempunt en 6, 7 en 8 zijn belastingen vastgesteld van ten hoogste 68 dB(A) voor de dag- en avondperiode. Dit betekent dat er een overschrijding plaatsvindt van 2-3 dB tegenover de eisen Activiteitenbesluit zou hieraan getoetst moeten worden. De piekbelastingen worden veroorzaakt door het fluitsignaal van de trainer/scheidsrechter. Het gaat hier om korte momentopnames van een enkel seconde. Deze piekbelasting treedt ook niet gedurende de gehele tijd op. Alleen als er op het fluitje geblazen wordt. Het betreft in de avonden alleen trainingen waarbij gesteld kan worden dat er minder gefloten wordt dan tijdens een wedstrijd. Het fluitsignaal vindt ook alleen plaats tot einde trainingstijd. Dit is volgens de website van de voetbalvereniging tot 22:00 uur. Omdat het een piekbelasting betreft die een enkele seconde duurt, niet constant aanwezig is, en maar tot 22:00 uur voor kan komen kan gesteld worden dat deze piekbelastingen, ook al vallen de waarden buiten de geluideisen van het Activiteitenbesluit, als acceptabel kunnen worden geacht binnen de ruimtelijke ordening. Het treffen van extra voorzieningen aan de westelijke nieuwbouwwoning lijkt in deze situatie ook niet benodigd. Bij de overige waarneempunten wordt voldaan aan de geluideisen van het Activiteitenbesluit zou hieraan getoetst moeten worden. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan het aanscherpen van dit akoestisch onderzoek. Dit zal nog worden verwerkt. PM
Het plangebied ligt niet nabij een spoorweg waardoor een onderzoek naar spoorweglawaai achterwege kan blijven.
Op basis van de uitgevoerde akoestische onderzoeken kan geconcludeerd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat zowel de gezoneerde weg 'Oud Adeslaan' als de 30 km/zone wegen 'Blijversweg en Buitenweg' geen belemmering vormen voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. De geluidsbelasting van alle wegen blijven ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, aanvullend onderzoek en/of maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Ten aanzien van het industrielawaai geldt dat voor het langtijdgemiddelde voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden. De op enkele punten te hoge piekbelasting vormt naar oordeel van de gemeente geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan, er is sprake van een goede ruimtelijke ordening zonder het nemen van verdere gevelmaatregelen.
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen op de betreffende locatie. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
Het groepsrisico moet worden verantwoord. In de verantwoording worden onderwerpen behandeld over het risico en de ruimtelijke situatie. Het risico moet worden afgewogen. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding. Bij een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of de wettelijke grenswaarde tot het plaatsgebonden risico niet wordt overschreven. Ook moet beoordeeld worden of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Met de toepassing van de wet- en regelgeving kan het beoordeeld worden.
Er moet naar verschillende aspecten over externe veiligheid worden gekeken bij ruimtelijke plannen. Dit is van toepassing bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen. De aspecten zijn:
Om te kunnen bepalen of de ontwikkeling binnen het plangebied kan voldoen aan de eisen voor externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Op basis van de risicokaart kan worden gekeken welke risicobronnen in de buurt van het plangebied liggen. Een uitsnede van de risicokaart is weergeven in afbeelding 8.
Afbeelding 8 Uitsnede Risicokaart (plangebied in paars weergegeven)
Nabij het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen, weergeven op afbeelding 7:
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen ondergrondse aardgas-transportleidingen. De dichtstbijzijnde leiding bevindt zich ten oosten van het plangebied op circa 1,1 kilometer afstand (Afbeelding 7C). Aangezien de onderzoek locatie zich buiten het invloedsgebied van de gasleiding bevindt is externe veiligheid voor het plangebied niet relevant
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de 200 meter zone waarin het Groepsrisico verantwoord moet worden bij een bestemmingsplan en het ligt ook niet binnen de 355 meter zone inzake een incident met LPG-transport. Op basis van bovenstaande is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in artikel 8 van het Bevt niet nodig.
Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de A4 is artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing. Op grond hiervan moet in de toelichting van een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt in elk geval ingegaan worden op:
a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.
Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk, waarbij moet worden ingegaan op de zelfredzaamheid en beheersbaarheid.
De mate van zelfredzaamheid van een persoon hangt af van zijn eigen fysieke en psychische mogelijkheden en daarnaast van de omgeving. Een goede ontsluiting, beperking van hoogbouw, de ligging van kwetsbare objecten ten opzichte van de bron en aanvullende maatregelen aan gebouwen kan eraan bijdragen dat de effecten van de ramp beperkt blijven. De woningen in het plangebied zijn relatief makkelijk te ontvluchten. Daarnaast zijn de woningen binnen het invloedsgebied niet specifiek bedoeld voor niet of beperkt zelfredzame personen. Ook zijn er voldoende vluchtwegen in afgekeerde richting van de risico.
De omvang van mogelijke incidenten kan beter beheersbaar worden gemaakt voor hulpverleningsdiensten door maatregelen te treffen met betrekking tot beheersbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij verdere escalatie van een incident kunnen voorkomen. Om de bestrijdbaarheid te vergroten moet het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen beschikken. Ook wordt in overleg met de Veiligheidsregio Hollands Midden rekening gehouden met voldoende bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Het plangebied ligt niet binnen de risicocontouren van één van bovengenoemde risicobronnen en/of binnen de contour het basisnet transport gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig planinitiatief.
In het kader van de Wet milieubeheer en op basis van het principe 'een goede ruimtelijke ordening' moet in nieuwe situaties rekening gehouden worden met (wenselijke) afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een lijst met richtafstanden opgenomen. Deze lijst bevat een overzicht van milieubelastende activiteiten en de daarbij behorende richtafstanden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De genoemde richtafstanden moeten bij voorkeur worden aangehouden tot milieugevoelige functies, zoals woningen. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De categorieën zijn als volgt:
Milieucategorie | Gemengd gebied | Rustige woonwijk |
1 | 0 meter | 10 meter |
2 | 10 meter | 30 meter |
3.1 | 30 meter | 50 meter |
3.2 | 50 meter | 100 meter |
4.1 | 100 meter | 200 meter |
4.2 | 200 meter | 300 meter |
Tabel 1: Richtafstanden per milieucategorie
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Onderhavig planinitiatief zal gerealiseerd worden op agrarische grond. Nabij het plangebied zijn sportvelden gelegen waaraan de milieucategorie 3.1 is toegekend. Het plangebied grenst aan de bestaande kern en betreft de realisatie van woningen. Met de aanwezigheid van zowel woningbouw als sportvelden kan het gebied worden getypeerd als gemengd gebied. Gevolg is dat de minimale afstand tot de sportvelden 30 meter moet bedragen om te voldoen aan de noodzakelijk scheiding tussen de gevoelige functies (wonen) en milieubelastende activiteit (de sportvelden). Verder zijn in de nabije omgeving geen milieubelastende bedrijven gevestigd. Alhoewel de VNG – brochure breed toegepast wordt in de praktijk en de bestaande jurisprudentie blijven het richtlijnen. Het bevoegd gezag zou indien noodzakelijk gemotiveerd kunnen afwijken van de gestelde richtafstanden.
De nieuwe woningen worden op een afstand van circa 30 meter van de sportvelden gerealiseerd. De enige belasting die de sportvelden kunnen hebben is in de vorm van geluid. In paragraaf 5.2 is reeds toegelicht dat van een belemmering geen sprake is. In tegenstelling tot bijvoorbeeld een fabriek zal een sportveld geen belasting in de vorm van bijvoorbeeld geur en/of luchtvervuiling creëren, derhalve is alleen het aspect geluid nader beoordeeld. Vanuit het oogpunt van bedrijven & milieuzonering kan geconcludeerd worden dat onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar is.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten regels moeten stellen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels zijn nodig om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Een historisch onderzoek kan worden uitgevoerd om te bepalen of de bodem een planontwikkeling in de weg staat. Dit onderzoek kan aangevuld worden met een nader bodemonderzoek. Het is niet toegestaan om te bouwen op vervuilde grond.
Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Bij het toepassen van grond en bagger hanteert dit besluit een toets. De bodem moet met de gebruiksfunctie in balans zijn. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. De bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu moet in balans zijn met gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Te denken valt aan woningbouw of het aanleggen van wegen. Er moet bij plannen rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Dit is bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.
Onderzoeksbureau Aeres Milieu heeft ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6 aan voorliggend bestemmingsplan.
Het doel van het verkennend onderzoek is, middels een steekproef, het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit ter plaatse. Alvorens de boorwerkzaamheden hebben plaatsgevonden is een historische vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van de verzamelde informatie uit het vooronderzoek (NEN 5725) en de gestelde onderzoekshypothese(n) voor de onderzoekslocatie, is een onderzoeksstrategie opgesteld conform de richtlijnen van de onderzoeksnorm NEN 5740. In onderstaande afbeelding zijn de uitgevoerde boringen weergegeven. Aanvullend op het bodemonderzoek zijn ter plaatse van boorpunten 1, 2 en 3 peilbuizen geplaats om ook de grondwaterstand en de grondwaterkwaliteit te kunnen beoordelen.
Afbeelding 9: uitgevoerde boringen ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek
Bij de veldwerkzaamheden zijn visueel geen bijzonderheden waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met kwik, lood en molybdeen. In de ondergrond zijn geen gehalten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarden gemeten. Het freatisch grondwater blijkt niet verhoogd ten opzichte van de geldende streefwaarden.
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen. Deze wet wordt ook wel de Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordening vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in 2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | Vanaf 2015 |
Fijn stof (PM10) | Jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Tabel 2: Grenswaarden NO2 en PM10
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen
Besluit Niet in Betekende Mate (NIBM)
In dit besluit is precies bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het planinitiatief is getoetst aan de NSL monitor op de stoffen stikstofdioxide en fijnstofdeeltjes. Op basis van de NSL monitor kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie van voldoende kwaliteit is. De voorgestelde ontwikkeling blijft met 30 woningen en één ontsluitingsweg ver onder de drempelwaarden zoals deze gesteld zijn in het besluit 'niet in betekende mate'.
Afbeelding 10: Resultaat NSL monitor (NO2-/PM10 concentratie toelaatbaar)
Op basis van de drempelwaarden gesteld in het NIBM – besluit kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Aangezien de lucht in de huidige situatie al van voldoende kwaliteit is kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit ook in de toekomstige situatie voldoende is. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.
Verantwoording soortenbescherming
De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan soms onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er negatieve effecten worden verwacht, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te verminderen of te voorkomen. Er is meestal een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.
Verantwoording gebiedsbescherming
Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor. De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn Coepelduynen op circa 11 km afstand, Meijendel & Berkeheide op 11,1 km afstand en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op 14,3 km afstand. Tevens ligt Natura 2000-gebied De Wilck op circa 8,6 km van het plangebied, maar dit Natura 2000-gebied is niet aangewezen als stikstofgevoelig.
Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg dient te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden, in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ter plaatse van het plangebied kunnen verschillende soorten flora en fauna voorkomen. Om dit te onderzoeken is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door het ecologisch bureau Taharo. Het rapport 'Quickscan Flora en Fauna, Straathof te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem' is als bijlage 5 van de toelichting van voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Soortenbescherming
Uit de quickscan is gebleken dat de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied geen negatieve invloed heeft op de beschermde soorten uit de Wet natuurbescherming. Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd. Hierbij moet voorafgaand en tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wel de bepalingen uit de Wet natuurbescherming in acht genomen worden.
Voor broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten moet het verwijderen van nestgelegenheid buiten het broedseizoen plaatsvinden. Dit is om overtreding bij voorbaat te voorkomen. Een andere mogelijkheid is het controleren van aanwezige broedgevallen. De controle moet de aanwezigheid van een broedgeval uitsluiten. Tevens dient de zorgplicht in acht genomen te worden ten behoeve van (incidenteel) aanwezige soorten.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN ligt ongeveer 600 meter ten noordwesten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het NNN niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNN is dan ook niet noodzakelijk
Het plangebied valt binnen het door de Provincie Zuid Holland aangewezen belangrijk weidevogelgebied en binnen de groene buffer (gebieden met bijzondere kwaliteit, beschermingszone 2). Ruimtelijke ingrepen zijn hier mogelijk maar hiervoor is compensatie nodig. In paragraaf 4.2 is onderbouwd hoe hiermee is omgegaan.
Vanwege de afstand van minimaal 11 kilometer tot Natura-2000 gebieden en de omvang van de ontwikkeling (30 woningen) lijken significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten. Het uitvoeren van een Aerius-berekening is voor nu niet nodig.
Vanwege nieuwe jurisprudentie en verwachte aanpassingen in de Aerius-tool zal dit onderdeel lopende het proces van besluitvorming van dit bestemmingsplan geactualiseerd worden. PM.
Beschermde Houtopstanden
Aangezien er geen bomen binnen het plangebied aanwezig zijn die mogelijk zouden gaan verdwijnen, is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.
Vervolgonderzoek ten behoeve van Natura 2000, het NNN en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan verder niet aan de orde. Vanwege de ligging in belangrijk weidevogelgebied wordt er een compensatieplan opgesteld, dat moet worden goedgekeurd door de provincie. Hoe deze compensatie uitgewerkt gaat worden, zal lopende het proces van dit bestemmingsplan uitgewerkt worden. PM
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect flora & fauna geen belemmering vormt voor het vaststellen van voorliggend bestemmingsplan.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren. Hiermee wordt beoogd vervuiling te voorkomen en te beperken, duurzaam gebruik van water te bevorderen, het aquatische milieu te beschermen en te verbeteren en de effecten van overstromingen en droogte in te perken. De algemene doelstelling is om een goede milieutoestand te bereiken voor alle wateren.
Nationaal Waterplan 2022 - 2027
Het Nationaal Waterplan (NWP) 2022 - 2027 is de opvolger van het NWP 2016 - 2021. Het (1ste) Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (en straks de Omgevingswet) heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het NWP 2022-2027 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP 2022 - 2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het kabinet werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De volgende hoofdopgaven worden in het NWP geformuleerd:
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet (Ww) in werking getreden. De Ww regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Ook is via de Invoeringswet Ww de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming overgebracht naar de Waterwet. Naast de Ww blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan. Met de Ww zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Waterbeheerprogramma 6 'water wijst de weg'
In het Waterbeheerprogramma 6 opgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) is water het leidende principe. Er komen grote (maatschappelijke) uitdagingen zoals klimaatverandering, hoge stikstofuitstoot, afnemende biodiversiteit en de omslag naar een circulaire economie op ons af. Goed waterbeheer speelt bij al deze uitdagingen een belangrijke rol. Water krijgt een meer sturende rol in de ruimtelijke inrichting. Hiermee streeft Rijnland naar een klimaatbestendige leefomgeving, waarin we ook over twintig, vijftig of honderd jaar nog veilig en gezond kunnen wonen, werken en genieten. Hiervoor heeft Rijnland vijf belangrijke kerntaken geformuleerd:
De opgaven worden opgepakt in samenwerking met onder andere overheden, inwoners, bedrijven en natuurorganisaties.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afval- en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Keur Rijnland 2020
De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.
Het uitgangspunt van de Keur Rijnland 2020 is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen, is dit nader uitgewerkt.
Binnen het plangebied zijn zowel primaire als overige watergangen aanwezig. Rondom de watergangen ligt een beschermingszone. Met de geplande ontwikkeling worden de beschermingszones gerespecteerd en wordt het oppervlaktewater wat uitgebreid ten behoeve van de watercompensatie. De nieuwe woningen zullen een gescheiden rioolstelsel krijgen om hemelwater niet onnodig te vervuilen. Het opgevangen hemelwater wordt vervolgens binnen het plangebied weggeleid.
De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen directe relatie tot het nationale waterbeleid maar vormen ook geen belemmering voor de uitvoering ervan. Het hoogheemraadschap zal tijdens het wettelijke verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) in de gelegenheid worden gesteld een reactie te geven op de geplande herontwikkeling van het plangebied.
In de bestaande situatie is het plangebied volledig onverhard, maar is er naast de smalle sloten geen oppervlakte water aanwezig. Op basis van de regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland dient 15% van de nieuwe verharding gecompenseerd te worden met nieuw oppervlakte water. In onderstaande tabel is de geplande en noodzakelijk watercompensatie verantwoord.
Nieuw verharding | Oppervlakte in m2 (indien nodig afgerond) |
Wegen en parkeerplaatsen | 1798 |
Woningen | 2250 |
Bergingen | 40 |
Stoep | 1093 |
Totale nieuwe verharding | 5181 |
Nieuw water in de vorm van sloten | 832 |
Watertoets | 16,06% |
Tabel 3: Toets noodzakelijke watercompensatie
Afbeelding 11: Legger hoogheemraadschap van Rijnland (bron: Hoogheemraadschap van Rijnland).
Voorliggend bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakt woningbouw kan conform de regels van zowel de gemeente Kaag en Braasem als het Hoogheemraadschap van Rijnland uitgevoerd worden. Gedurende de procedure zal de reactie en het advies van het Hoogheemraadschap van Rijnland aan voorliggend bestemmingsplan worden toegevoegd.
Erfgoedwet
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid.
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeenteraad van Kaag en Braassem heeft op 13 mei 2013 het (geactualiseerde) gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd. In afbeelding 12 is een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart weergegeven. Deze kaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen.
Afbeelding 12 uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Kaag en Braassem (plangebied aangeduid met rood)
Het plangebied is door de gemeente Kaag en Braassem aangewezen als locatie met een lage archeologische verwachting. Voor locaties met een lage archeologische verwachting geldt dat een onderzoek verplicht is als de ontwikkeling groter is dan 5 hectare én er graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan -30 onder maaiveld. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt blijft onder de grens van 5 hectare waardoor een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Ondanks dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is geldt voor alle ontwikkelingen de wettelijke meldingsplicht. Eventuele archeologische resten in de gebieden zonder dubbelbestemming archeologie worden beschermd door de wettelijke meldingsplicht voor archeologische (toevals)vondsten van art. 5.10 van de Erfgoedwet: degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet of moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, is verplicht deze vondst te melden bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, provincie Zuid-Holland of de gemeente Kaag en Braassem) en gedurende zes maanden ter beschikking te houden voor onderzoek.
Op de cultureel erfgoedkaart van de provincie Zuid-Holland (zie afbeelding 13) valt te zien dat het plangebied geen culturele waarden bevat. Nader onderzoek naar cultuurhistorische waarden is derhalve niet nodig.
Afbeelding 13 uitsnede Cultureel erfgoedkaart provincie Zuid-Holland (plangebied globaal weergeven in rood)
Zowel in als nabij het plangebied zijn op basis van de provinciale erfgoedkaart van Zuid - Holland geen cultuurhistorische waardes aanwezig. Op basis van de gemeentelijke erfgoedlijst van geconcludeerd worden dat er ook geen gemeentelijke monumenten binnen het plangebied aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de bestaande cultuurhistorische waardes en is uitvoerbaar.
In het Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een project mer-beoordelingsplichtig is. De beoogde ontwikkeling past binnen bijlage D (categorie 11.2) van het Besluit m.e.r. Gezien de omvang van het plan, worden de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D (categorie 11.2) niet gehaald en kan worden volstaan met een zogenoemde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Door de wijziging in de wetgeving per juli 2017, dient ook in deze gevallen door het bevoegd gezag een besluit te worden genomen dat geen volledige mer-procedure benodigd is. Hiervoor dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld op basis van de toelichting van het bestemmingsplan en de uitgevoerde milieuonderzoeken.
De voorgenomen ontwikkeling valt ruim beneden de drempelwaardes zoals deze zijn gesteld in het Besluit m.e.r. waardoor het project niet mer - beoordelingsplichtig is. Voor onderhavige ontwikkeling volstaat het opstellen van een aanmeldnotitie waarop het bevoegd gezag een besluit dient te nemen voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. Zodra de gemeente Kaag en Braassem het besluit genomen heeft zal deze worden toegevoegd als bijlage aan onderhavig bestemmingsplan.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de ‘Nota Parkeernormen 2018’. Het doel van deze beleidsnota is om voor de gehele gemeente - per gebied en per functie - de parkeernormen voor de komende jaren vast te leggen. Tevens is aangegeven op welke wijze de parkeernormen gehanteerd dienen te worden. Het hanteren van deze normen heeft als doel te waarborgen dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen (woningen, bedrijven, sport, recreatie, enzovoort) in Kaag en Braassem. De parkeernormennota heeft niet tot doel om eventuele bestaande parkeerproblemen op te lossen. Dit betekent concreet dat bestaande functies niet aan de normen uit deze nota hoeven te voldoen. Met de voorliggende parkeernota worden de volgende effecten beoogd:
parkeervoorzieningen bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering van voorzieningen.
Iedere ruimtelijke ontwikkeling heeft een eigen parkeerbehoefte. Als er geen voorwaarden aan de beoogde ruimtelijke ontwikkeling worden gesteld, zal de parkeerbehoefte op de openbaar ruimte worden afgewenteld, terwijl deze niet altijd voorziet in voldoende parkeeraanbod. Dit kan leiden tot overlast bij de bestaande en toekomstige gebruikers van de openbare ruimte. Door parkeernormen, te hanteren wil de gemeente enerzijds voorkomen dat er parkeeroverlast ontstaat als gevolg van nieuwe ontwikkelingen en anderzijds tracht de gemeente de bereikbaarheid van nieuwe functies te waarborgen.
Voor de woningen moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ook de verkeersstromen zullen toenemen in en naar het plangebied. Wat betreft het aspect verkeer zal nagedacht moeten worden over de ontsluiting van het gebied op de omliggende wegenstructuur.
Parkeerbehoefte
Een parkeerbalans is noodzakelijk om de totale parkeerbehoefte van het plangebied in beeld te brengen. De gemeente Kaag en Braassem heeft hiervoor de beleidsregel 'Parkeernormen Kaag en Braassem 2018' vastgesteld. In bijlage 2 van deze parkeernota zijn de parkeernormen voor woningen vastgelegd. Het plangebied ligt volgens de parkeernota in het buitengebied, maar zal na realisatie tot de categorie rest bebouwde kom horen. In onderstaande tabel zijn (in overleg met de gemeente Kaag en Braassem) de minimale normen aangehouden.
Woningtype | Parkeernorm buitengebied | Aantal woningen | Totaal (min – max) |
Vrijstaand | 1,9 | 2 | 3,8 |
Twee-onder-een-kap | 1,8 | 8 | 14,4 |
Tussenwoning/hoekwoning | 1,6 | 12 | 19,2 |
Sociale huurwoning | 1,2 | 8 | 9,6 |
Totaal | 30 | 47 |
Tabel 4: parkeerbalans ontwikkeling 'Straathof'
Op basis van de minimale normen is de parkeerbehoefte 47 parkeerplaatsen. Het plan voorziet in 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 32 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Parkeerplaatsen op eigen terrein wegen voor 0,8 mee omdat ze niet vrij inwisselbaar zijn zoals openbare plaatsen dat wel zijn. In totaal voorziet de ontwikkeling daarmee in 20 * 0,8 + 32 = 48 parkeerplaatsen. Daarmee realiseert het plan één parkeerplaats meer dan minimaal benodigd is. Geconcludeerd kan worden dat voldaan kan worden aan de noodzakelijk parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie
In het kader van de toenemende verkeersgeneratie zijn verkeersgeneratiecijfers van het CROW aangehouden. Voor de verkeersgeneratie is de stedelijkheidgraad van een gemeente van belang. Op basis van de demografische kencijfers (CBS, 2015) heeft de gemeente Kaag en Braassem een omgevingsadressendichtheid van 555. Op basis van de CROW vallen gemeente met een omgevingsadressendichtheid van 555 in de categorie 'weinig stedelijk'. Wederom zijn de minimale normen aangehouden.
Woningtype | Norm verkeergeneratie | Aantal woningen | Totale verkeersgeneratie |
Vrijstaand | 7,8 | 2 | 15,6 |
Twee-onder-een-kap | 7,4 | 8 | 59,2 |
Tussenwoning/hoekwoning | 7 | 12 | 84 |
Sociale huurwoning | 5,2 | 8 | 41,6 |
Totaal | 30 | 200 (afgerond) |
Tabel 5: Verkeersgeneratie ontwikkeling Straathof
Geconcludeerd kan worden dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden voor de gewenste ontwikkeling. In overleg met de gemeente Kaag en Braassem wordt gedurende de procedure de inpassing van de extra verkeersgeneratie beoordeeld.
Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.
Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied West' heeft de dubbelbestemming 'leiding-riool' opgenomen. Op de planverbeelding is te zien dat het riool deels over het plangebied loopt. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mogen er uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Tevens kan gebouwd worden als de bouwregels van de geldende bestemming in acht worden gehouden, maar dan moet het bouwplan betrekking hebben op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Hierbij mag de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet worden uitgebreid en moet er gebruikt worden gemaakt van de bestaande fundering.
Het belang van de leiding mag door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad. Derhalve is ter beoordeling schriftelijk advies opgevraagd van de leidingbeheer.
Het voorontwerpbestemmingsplan zal door de gemeente Kaag en Braassem (conform artikel 3.1.1. Bro) voorgelegd worden aan de leidingbeheerder. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt een eventuele vooroverlegreactie van de leidingbeheerder verwerkt.
Bij de opzet van het plan is gekozen voor een gedetailleerde wijze van bestemmen waarmee de bestaande situatie wordt vastgelegd en welke geschikt is voor de beheersituatie. In het plan is sprake van zogenaamde eindbestemmingen. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct omgevingsvergunningen worden afgegeven. De keuze voor deze planvorm komt voort uit het gemeentelijke beleid dat er op gericht is de bestaande ruimtelijke en functionele situatie en kwaliteit van het gebied te handhaven en waar mogelijk te versterken.
Het onderhavige plan is opgesteld conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) die door het rijk is opgesteld in het kader van het project Digitale Uitwisseling van Ruimtelijke Plannen (DURP), zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die bindende afspraken en aanbevelingen bevat, en het coderingssysteem InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO 2012).
Geometrische plaatsbepaling
Door middel van een combinatie van begrenzingen, coderingen, arceringen en/of kleuren, is in de geometrische plaatsbepaling (verbeelding) de verdeling aangegeven van de diverse binnen het plangebied onderscheiden bestemmingen. Hiernaast bevat de geometrische plaatsbepaling aanduidingen die gelezen moeten worden in samenhang met de bebouwingsbepalingen, die voor de onderscheiden bestemmingen zijn gegeven.
De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken:
Hierna worden de vier hoofdstukken kort toegelicht.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een groot aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel “Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Begrippen
Geeft de definities van een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie daarvan vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot.
Met de begripsbepaling ‘peil’ aangegeven vanaf welk punt de aangegeven hoogte van bouwwerken gemeten dient te worden.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de in het plan voorkomende maten dienen te worden bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de feitelijk in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per artikel is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
Groen
Voor structureel groen is de bestemming ‘Groen’ opgenomen. Aangegeven is dat ter plaatse geen gebouwen mogen worden opgericht. Het groene karakter van deze gronden dient, binnen in het plan gestelde voorwaarden, zoveel mogelijk behouden te blijven. Binnen de bestemming zijn de gronden onder meer bestemd voor de aanleg van groenstroken en beplanting, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
Tuin
De voortuinen van woningen zijn zoveel mogelijk voorzien van de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor tuinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en insteekhavens. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt. Het bouwen van erkers is onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
Verkeer
De in het plangebied voorkomende wegen, straten en paden met een verkeers- of verblijfsfunctie zijn voorzien van de bestemming ‘Verkeer’. Binnen de bestemming kan medewerking worden verleend aan een herinrichting/herprofilering en zijn onder andere parkeer-, groen- en speelvoorzieningen alsmede waterberging en watergangen mogelijk. Binnen deze bestemming zijn de bouwmogelijkheden zeer beperkt
Wonen
De nieuwe woningen in het plangebied krijgen de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming wordt het mogelijk om de nieuwe woningen op te richten conform de bouwregels opgesteld in voorliggend bestemmingsplan.
Leiding – Riool
Voor de riool(pers)leidingen in het plangebied is de dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’ opgenomen. Deze gronden zijn primair bestemd voor een rioolpersleiding met de daarbij behorende bouwwerken en andere bouwwerken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de bouwbepalingen voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemming, op voorwaarde dat advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Ter plaatse van de dubbelbestemming is een (omgevings)vergunning vereist voor het uitvoeren van werkzaamheden die de belangen van de leidingbeheerder kunnen schaden.
Waarde – Archeologie 1
De dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In hoofdstuk 3 worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, diverse aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders. Daarnaast zijn er regels opgenomen ten aanzien van ondergronds bouwen en bestaande afstanden en maten.
Voor zover in de bestemmingsregels geen specifieke parkeernorm is opgenomen, is in de algemene bouwregels een regeling ten aanzien van parkeren opgenomen. Indien op grond van één van de in het voorliggende plan opgenomen bestemmingen wordt gebouwd, dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid. Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de ‘Nota Parkeernormen 2018’, die naar verwachting later dit jaar wordt vastgesteld. Indien deze parkeernota in de toekomst herzien wordt, dient getoetst te worden aan het meest recente gemeentelijke parkeerbeleid.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden enkele bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven. Binnen de gronden op de verbeelding aangeduid als 'milieuzone - ruwvoeder' is cf. het Besluit landbouw de teelt van ruwvoeder is niet toegestaan. Indien aangetoond kan worden dat de teelt plaatsvindt op zodanige wijze dat deze geen invloed heeft op de bodemdaling, kan hiervan afgeweken worden.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier onder meer een standaardregeling die beperkte afwijkingen in de maatvoering bij de uitvoering van bouwplannen mogelijk maakt. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de bouw van openbare nutsvoorzieningen, kunstobjecten en andere nutsgebouwen.
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen middels de algemene wijzigingsregels kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen toestaan tot een maximum van 10%.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is in algemene zin aangegeven wanneer sprake is van strijdig gebruik met de regels uit het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Geometrische plaatsbepaling en verbeelding
Voor het tekenen van de verbeelding is een topografische ondergrond gebruikt. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van geometrisch bepaalde bestemmingen. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Ook maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De gemeente Kaag en Braassem en de initiatiefnemer zullen voor de gewenste ontwikkeling een privaatrechtelijke overeenkomst sluiten. Met het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst is het niet langer noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen.
Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
Het bestemmingsplan “Straathof” is opgesteld om te voorzien in een eenduidige en uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing binnen het plangebied. Er is qua systematiek aangesloten bij recente bestemmingsplannen binnen de gemeente. In de regeling die is opgenomen in het bestemmingsplan zijn de vigerende rechten gecontinueerd. Bovendien past het voorliggende plan binnen het beleid van het Rijk, de provincie en van de gemeente. Gelet hierop wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
Vanuit de ambitie om een plan voor de nieuwbouw te ontwikkelen dat kan rekenen op draagvlak uit de buurt, is de omgeving vroegtijdig betrokken bij de plannen. Initiatiefnemer heeft vijf varianten voor de invulling van de locatie besproken tijdens een inloopavond. Op basis van de reacties is het plan verder uitgewerkt naar één concept. Ook zijn aanvullende ideeën en suggesties van de bewoners in de omgeving meegenomen. De omgeving zal gedurende het proces op gezette tijden worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Initiatiefnemer heeft ook een website (https://straathofrijpwetering.nl/participatie) waarop informatie over het plan wordt gedeeld. Ook wordt daar de mogelijkheid geboden om op de hoogte gehouden te worden van de stand van zaken van de planvorming.
De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan:
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing) van het plangebied bij de opstelling van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende omgevingsvergunningen. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende omgevingsvergunningen.
Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.
Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.
Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op afwijkingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid omgevingsvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
Conform ex artikel 3.1.1. van het Bro moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg wordt het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. De ontvangen reacties worden te zijner tijd voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Wordt gedurende de procedure aangevuld.
Wordt gedurende de procedure aangevuld.
Wordt gedurende de procedure aangevuld.