Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Julianalaan 21, Kaag
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.ROBJULIANALAAN21-VAS1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel van Julianalaan 21 op Kaag een nieuwe woning te realiseren. Momenteel staat er op dit deel van het perceel een schuur. Het realiseren van de woning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan, want voor de locatie is geen bouwvlak opgenomen.
 
Op 21 januari 2021 heeft initiatiefnemer voor de ontwikkeling een principeverzoek ingediend bij de gemeente Kaag en Braassem. In reactie op dit verzoek (d.d. 24 februari 2021) vindt de gemeente het in principe een gewenste ontwikkeling. Wel worden enkele randvoorwaarden gesteld ten aanzien van de capaciteit van de pont, het doorzicht en de van toepassing zijnde voorschriften.
 
Met een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo) kan afgeweken worden van het bestemmingsplan en kan de woning mogelijk gemaakt worden. Hierbij is met de gemeente Kaag en Braassem afgesproken dat eerst alleen de procedure 'omgevingsvergunning activiteit strijdigheid bestemmingsplan' wordt doorlopen. De procedure 'omgevingsvergunning activiteit bouwen' zal dan later separaat volgen. Als onderdeel van de aanvraag  'omgevingsvergunning activiteit strijdigheid bestemmingsplan' dient een ruimtelijke onderbouwing opgesteld te worden. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als onderbouwing van de voorgenoemde afwijking van het geldende bestemmingsplan.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Julianalaan, gelegen op het eiland Kaag. De locatie ligt aan de noordzijde van de kern Kaag en is onderdeel van de gemeente Kaag en Braassem. Het plangebied maakt onderdeel uit van het kadastrale perceelnummer 1834, bekend onder de gemeente Alkemade, sectie A.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
       
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: ruimtelijkeplannen.nl)   
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Kaag', vastgesteld op 17 maart 2014 door de raad van de gemeente Kaag en Braassem. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen - 1' en 'Tuin - 1'.
 
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kaag'.
     
Uitsnede bestemmingsplan 'Kaag', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl) 
 
De gronden aangewezen met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen en zijn voorzien van de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Ter plaatse van de bestaande woning is een bouwvlak opgenomen en geldt een maximum bouwhoogte van 7 meter en een goothoogte van 4 meter. Elders op Kaag komen binnen de woonbestemmingen ook wel goot- en bouwhoogten van resp. 4 en 8,5 m voor.
     
De gronden aangewezen met 'Tuin - 1' zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
De gronden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' waarmee ze mede bestemd zijn voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Archeologisch vooronderzoek is nodig wanneer er graafwerkzaamheden plaatsvinden met een oppervlak groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm.
 
De gronden hebben deels de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en bescherming van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en bebouwingsbeeld zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit tot beschermd dorpsgezicht.
 
Voor het westelijke deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
 
Het noordwestelijke deel van het perceel is bestemd met de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone'. De gronden op de kaart aangewezen voor 'Luchtvaartverkeerszone' zijn mede bestemd voor de bescherming van de belangen van de luchtvaart en luchtverkeersveiligheid. De beoogde woning valt net buiten deze aanduiding.
 
1.4 Leeswijzer
Dit hoofdstuk is de inleiding op het plan. In hoofdstuk 2 wordt het beoogde plan beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid doorgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke haalbaarheid van het plan beschreven.
 
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen op het eiland Kaag, welke is gelegen in de Kagerplassen. Het in de 13de eeuw ontstane dorp Kaag vormt een bijzondere enclave binnen de gemeente Kaag en Braassem. Kaag komt van het woord 'kaghe', wat buitendijks land betekent. Het dorp ligt op een eiland in de Kagerplassen, waardoor het alleen over water bereikbaar is. Het dorp heeft daardoor een geheel eigen karakter met dusdanige kwaliteit dat een groot deel is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dit beschermd dorpsgezicht bestaat uit het oude lint (Julianalaan) dat in noord-zuid richting de oever van de Kagerplassen volgt. Wegprofiel en bebouwing zijn uitgesproken kleinschalig. De bebouwing vormt een min of meer aaneengesloten lint, waarin het oorspronkelijke agrarische karakter nog steeds herkenbaar is door de aanwezigheid van enkele boerderijen. Naast dit lint is er ook sprake van meer seriematige woningbouw aan de oostzijde van het lint. Deze ontwikkeling heeft pas na de Tweede Wereldoorlog plaatsgevonden. Ten zuidoosten van dit lint heeft daarnaast begin jaren zestig een opvallende uitbreiding plaats gevonden in de vorm van recreatiewoningen die grenzen aan kleine insteekhavens. 
 
Naast wonen is er ook bedrijvigheid en horeca op Kaag te vinden. Aan de zuidkant van het lint liggen enkele watersportbedrijven en in de noordpunt een grote scheepswerf en een jachthaven. Verspreid over het dorp zijn diverse horecaondernemingen, van hotel tot snackbar, gevestigd. In de zomer is er sprake van veel toerisme, dankzij de uitgebreide mogelijkheden om te watersporten.
 
De Julianalaan loopt evenwijdig aan het water en wordt gekenmerkt door de kleinschalige bebouwing van 1 of 2 lagen met een eenvoudig zadeldak. De kaprichting is overwegend haaks op de richting van de Julianalaan. Deze gerichtheid van de kavels en de bebouwing komen voort uit de kenmerkende verkaveling van het veenweidegebied en geeft de bestaande bebouwing een natuurlijke verbinding met de context.
   
Ten noorden van het plangebied staat het Hotel Orion. Momenteel is Hotel Orion nog wel in gebruik, echter zijn er verregaande plannen om ter plaatse van het hotel appartementen te realiseren. Achter het perceel bevindt zich open polderlandschap. De rest van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Het Kagereiland is niet met een brug of tunnel met het vasteland verbonden. De enige ontsluiting van het plangebied is de veerpont, welke is verbonden met Buitenkaag.
 
Het plangebied zelf betreft het perceel Julianalaan 21. Hier staan momenteel één woning en een schuur/garage in één laag met een flauwe kap, met daarachter een fietsschuurtje. Voor de schuur/garage ligt een verhard terrein. Hier is de mogelijkheid om te parkeren. De rest van het plangebied bestaat voornamelijk uit tuin met gazon en enkele bomen en struiken.
    
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied en omgeving van het plangebied.
     
Impressie plangebied en omgeving (bron: GVB architecten, 22 januari 2021)
 
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling wordt de schuur/garage op het perceel gesloopt om op dit perceelsgedeelte één nieuwe woning te realiseren. Onderstaande afbeelding toont een situatietekening van het plangebied met de nieuwe woning.
 
 
Situatietekening beoogde ontwikkeling (bron: GVB architecten, 11 juli 2022)
      
De schuur/garage zal met de beoogde ontwikkeling verwijderd worden, terwijl het fietsschuurtje zal worden verplaatst naar een plek elders op het perceel. De beoogde nieuwe woning komt op de locatie van de schuur/garage te staan. Het gaat hierbij om een woning met één bouwlaag en een kap. De goothoogte bedraagt 3 m, terwijl de bouwhoogte circa 8,5 m bedraagt. De woning voldoet  aan de bepalingen van de bestemming 'Wonen - 1' uit het geldende bestemmingsplan 'Kaag'. Ten behoeve van dit initiatief is een bijdrage verschuldigd voor niet-gebouwde sociale woningen.
 
Onderstaande afbeeldingen tonen een 3D impressie van het plangebied.
3D impressie plangebied (GVB architecten, 27 augustus 2021)
 
Relatie met beschermd dorpsgezicht
De planlocatie is onderdeel van het beschermd dorpsgezicht van de Julianalaan. Bij het ontwerp van de woning is rekening gehouden met karakter van de Julianalaan. De beoogde woning sluit qua maat en schaal aan bij het oorspronkelijke karakter en wordt zo gesitueerd dat de zichtlijnen op het achtergelegen land behouden blijven. Hierbij wordt de woning minder breed worden dan de bestaande garage/schuur, waardoor er meer zicht ontstaat op het achtergelegen land. Bij het kleur- en materiaalgebruik van de woning is samenhang gezocht met de andere woningen gelegen aan de Julianalaan. Er wordt gebruikt gemaakt van roodbruine bakstenen en de dakpannen zullen antraciet van kleur worden.
De Commissie Ruimtelijk Kwaliteit heeft in haar advies van 27 augustus 2021 positief geoordeeld (zie bijlagen bij toelichting). In dat advies staat: "De bestaande bebouwing aan het historische lint Julianalaan Kaag wordt gekarakteriseerd door een fijnmazig stedelijke structuur met kleinschalige woningbouw, veelal in traditionele architectuur en met gebruik van traditionele materialen en kleuren. Voorgestelde woning past in voldoende mate binnen deze karakteristiek."
 
Duurzaamheid
Met de beoogde ontwikkeling worden meerdere duurzaamheidsmaatregelen genomen. Op het zuidelijk gelegen dak worden zonnepanelen geïnstalleerd. De woning wordt daarnaast gasloos uitgevoerd en zal voldoen aan de wettelijke eisen (BENG).
 
Verkeer en parkeren
Het plangebied wordt direct aangesloten op de Julianalaan. De bestaande parkeergelegenheid wordt hierbij gehandhaafd en biedt voldoende ruimte voor het benodigde parkeren. Het voorterrein blijft ook als parkeerterrein fungeren voor de bestaande woning Julianalaan 21. Zoals blijkt uit toelichting paragraaf 4.10 vormen de capaciteit van de pont en van de Julianalaan geen belemmeringen voor het onderhavige initiatief.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief draagt in algemene zin bij aan de als derde genoemde prioriteit. Maar gezien de aard en omvang van het project is de Nationale Omgevingsvisie niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.   
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning binnen bestaande stedelijke gebied mogelijk. Derhalve is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
 
3.1.4 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
  1. het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
  2. zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
De beperkingen hebben geen consequenties voor bestaand gebruik of al vóór inwerkingtreding vergunde objecten en gebruiksfuncties, uitgezonderd bestaande woningen binnen de zogenaamde sloopzones LIB 1 en LIB 2. 
 
Planspecifiek
het plangebied bevindt zich in gebied aangeduid als zone 4 van het Luchthavenindelingsbesluit (LIB). Zone 4 is aangegeven als 'beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen'. Het bouwen van een geluidgevoelig gebouw wordt in dit gebied beperkt. Herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied is toegestaan, wanneer dit niet leidt tot een toename in meer dan 25 woningen en wanneer dit niet leidt tot een toename van de capaciteit van andere geluidgevoelige gebouwen binnen dit gebied. Onderhavig ontwikkeling ziet toe op het toevoegen één woning.
 
Het plangebied ligt tevens in zone 5 van het beperkingengebied, zoals genoemd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib). Artikel 2.2.1d van het Lib geeft daarbij aan dat op de gronden die aangewezen zijn met zone 5 geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan buiten bestaand stedelijk gebied. Echter is het plangebied gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
   
Daarnaast moet op grond van artikel 2.2.1d van het Lib gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het risico van een vliegtuigongeval neemt toe naarmate de intensiteit van het ruimtegebruik toeneemt. Bij het voorgenomen plan neemt de intensiteit van het ruimtegebruik slechts in geringe mate toe, een groot deel van het plangebied is momenteel immers al bebouwd. Van belang hierbij is ook de aanwezigheid van gevaarlijke of ontplofbare objecten op de grond, waardoor vervolgschade kan ontstaan. In en nabij het plangebied ontbreken deze objecten. De kans op een vliegtuigongeval nabij het plangebied is zeer klein. Deze kans is in ieder geval kleiner dan 1 op de 1 miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten de zone 3 van het beperkingengebied. Een kans van 1 op de 1 miljoen per jaar is dusdanig gering dat het risico aanvaardbaar wordt geacht.
 
Om de risico's bij een vliegtuigongeval zo laag mogelijk te houden kunnen maatregelen ten behoeve van de bestrijdbaarheid van de gevolgen, zoals het verbeteren van vlucht- en toegangswegen voor hulpdiensten, en de zelfredzaamheid van personen, zoals voorlichting, rampenbestrijdingsplannen en oefeningen, getroffen worden. Het plangebied is goed te ontvluchten en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Het uitgangspunt voor de beoogde woningen is dat bewoners zichzelf en anderen goed kunnen redden. Er worden geen functies voorzien voor personen met een minder fysieke gesteldheid, die daardoor een beperkte zelfredzaamheid hebben. Verder is het advies aan personen om bij een vliegtuigongeval niet te gaan kijken, afstand te houden bij brand vanwege hitte, giftige rook en mogelijk vrijkomende gevaarlijke stoffen en 112 te bellen.
   
Geconcludeerd kan worden dat het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling veroorzaakt.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
De meeste recente versie van de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland is in werking getreden op 1 augustus 2020. De Omgevingsvisie bestaat uit vier onderdelen:
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
  • het dagelijks stedelijk systeem, dat bestaat uit de stedelijke agglomeratie en de daarmee via hov (hoogwaardig openbaar vervoer) verbonden regiokernen;
  • de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht;
  • het logistiek-industriële systeem van mainport, greenports langs vaarwegen en zware infrastructuur;
  • de samenhang van grote landschappelijke eenheden met de stedelijke agglomeratie;
  • de groene ruimte en de groenblauwe structuur;
  • het bodem- en watersysteem;
  • energie.
  1. Ambities en sturing
De provincie wil meer vertrouwen geven aan maatschappelijke initiatieven. De provincie werkt daarom vanuit een aantal sturingsprincipes: opgavegericht, provinciaal belang en maatwerk.
 
De provincie heeft zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze ambities zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en zijn gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar de regio voor staat. De provincie heeft de volgende ambities:
  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendig meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
  1. Omgevingskwaliteit
Onder 'omgevingskwaliteit' wordt verstaan: het geheel aan kwaliteiten die de waarde van de fysieke leefomgeving bepalen. De volgende onderdelen vormen de basis van de omgevingskwaliteit:
  • een beschrijving van de unieke kwaliteiten van Zuid-Holland: de drie deltalandschappen, de Zuid-Hollandse steden en de strategische ligging in internationale netwerken;
  • een beschrijving van de bestaande omgevingskwaliteit op basis van de leefomgevingstoets, met aandacht voor aspecten van milieukwaliteit. Hiertoe implementeert de provincie de beleidscyclus en monitor Omgevingskwaliteit;
  • een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, op basis van de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit'.
  1. Beleidskeuzes
De provincie heeft in de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van samenhangende beleidskeuzes (zie Omgevingsvisie Zuid Holland).
 
Planspecifiek
  1. Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur is voor het beoogde initiatief niet specifiek van belang gezien de aard en omvang van het initiatief. 
  1. Ambities en sturing
De ambities van de provincie zijn niet specifiek van toepassing voor het beoogde initiatief, maar vormen tevens geen belemmering voor de ontwikkeling. 
  1. Omgevingskwaliteit
Voor de beoogde ontwikkeling is de omgevingskwaliteit wel van belang. Hiervoor zullende de relevante kaartlagen van de kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten nader worden omschreven.
 
Laag van de ondergrond
Het plangebied bevindt zich in een veencomplex. Binnen het veengebied zijn een aantal plekken waar in de ondergrond nog grote veenpakketten aanwezig zijn. Niet alleen zijn deze veenpakketten van bijzondere waarde, ook zijn deze gebieden zeer gevoelig voor bodemdaling. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning. Tijdens de ontwikkeling dient er met zorg omgegaan te worden voor het behoud van het veen en de diepe veenpakketten. Gezien de schaalgrote van het project zal het veencomplex niet aangetast worden.
    
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Loodrecht daarop staan de (regelmatige) verkavelingspatronen. Het landschap is tussen deze structuren weids met lange zichtlijnen. Andere kenmerken zijn de smalle kavels, vele sloten met hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. Het plangebied is gelegen aan het lint van de Julianalaan. De ontwikkeling heeft een kleinschalig karakter en betreft de bouw van woning ter plaatste van schuur/garage. Daarnaast worden de gronden rond het plangebied in de toekomst ook herontwikkeld tot woningbouw. Het Veen (weide) landschap wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
  1. Beleidskeuzes
De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskeuze: Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijke kwaliteitsbeleid bestaat uit de voorgenoemde lagen van de kwaliteitskaart. Daarnaast zijn er gebiedsprofielen opgesteld, gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen in de regio. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status van toetsingskader.
 
Het plangebied valt binnen het gebiedsprofiel 'Hollands Plassengebied'. Voor elk gebiedsprofiel zijn meerdere kaarten beschikbaar. Hieronder worden alleen de voor het plangebied relevante kaarten besproken die een aanvulling vormen op de reeds genoemde aspecten van de kwaliteitskaart:
 
Herkenbare waterrijk veen(weide)
Rond de Kagerplassen liggen de oudste veenontginningen van het Groene Hart (vermoedelijk 8e eeuw) gekenmerkt door grillige, blokvormige verkaveling met verspreide bebouwing en een zeer waterrijk karakter. De ambitie van de provincie is om de blokverkaveling te handhaven en te versterken van het specifieke karakter van de blokverkaveling door het instandhouden en beleefbaar houden van bestaande sloten en specifieke blokvorm van de kavels. Aangezien het plangebied momenteel al bebouwd is zullen de kwaliteiten van het plangebied verder niet aangetast worden. Hierbij wordt de woning minder breed worden dan de bestaande garage/schuur, waardoor er meer zicht ontstaat op het achtergelegen land.
 
Historische Kern
In de historische kernen van de dorpen in het Hollands Plassengebied is de oorspronkelijke landschappelijke structuur goed afleesbaar in het stratenpatroon en de maat van de verkaveling. Vaak worden deze historische dorpskernen gemarkeerd door een kerktoren. Ze kennen een kleinschalig en authentiek karakter door de maat en schaal, positionering van gebouwen en materiaalgebruik. Het behoud en versterking van de historische kernen is gewenst. De specifieke kwaliteiten van de oude linten binnen de dorpskern dienen als uitgangspunt en inspiratie bij transformaties.
 
Linten blijven linten
Het plangebied ligt aan een Lint met bebouwing op of tegen de kade van het boezemwater: Het profiel is vaak asymmetrisch met aan één zijde de ontsluitingsweg. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Nieuwe bebouwing is zeer beperkt mogelijk. Daarbij dient rekening te worden gehouden met:
  • Behouden van doorzichten om de kade herkenbaar te houden en de visuele relatie met het achterliggende landschap te handhaven.
  • Kavelrichting langwerpig en haaks op de boezemgang.
  • Directe ontsluiting van het erf op het lint.
  • Soms liggen er agrarische erven aan de achterkant van het lint; zogenaamde tweedelijnsbebouwing. Hier is uitbreiding mogelijk, mits het dient ter ondersteuning van de (verbrede) functie van het landbouwbedrijf en de ontwikkeling een directe functionele relatie heeft met het landschap.
Met de ontwikkeling van de woning blijven de karakteristieken van het lint zoveel als mogelijk behouden. Het doorzicht op het achtergelegen land wordt met de beoogde ontwikkeling behouden en zelfs verbeterd. De kavelrichting zal passend zijn bij de rest van de woningen aan de Julianalaan. Er zal sprake zijn van een directe ontsluiting. Geconcludeerd kan worden dat de ligging aan een veenlint geen belemmeringen met zich meebrengt voor de beoogde ontwikkeling. 
 
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Omgevingsvisie. Er vindt geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit plaats en er wordt aangesloten bij de gebiedsprofielen. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde herontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie Zuid-Holland, en in lijn is met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Tegelijk met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening op 1 augustus 2020 in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Omgevingsverordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de Omgevingsverordening. De verordening omvat in aanvulling op de Omgevingsvisie toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een perceel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen zijn in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart en gebiedsprofielen voldoet.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.'
Bij het voorgenomen plan is in  toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling wordt binnen bestaand stads- en dorpsgebied voorzien, en is niet groter dan 3 hectare waardoor Sub b niet van toepassing is. Daarmee wordt er voldaan aan artikel 6.10 van de Omgevingsverordening.
   
Conclusie 
Gezien het voorgaande dient er geconcludeerd te worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
 
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Woon Agenda 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De regionale woonagenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is snel vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden, in te kunnen blijven spelen op de behoefte en verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt te voorkomen heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn;
  2. groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding;
  3. een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is;
  4. bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt;
  5. een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk;
  6. groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling;
  7. langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren;
  8. bereikbaar bouwen;
  9. solidariteit.
 
Planspecifiek
Het voorliggende plan heeft voornamelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 4 en 6. In de gemeente Kaag en Braassem is in de periode 2017-2022 behoefte aan 450 extra woningen en in de periode 2022-2030 bedraagt de behoefte 490 extra woningen. In totaal is er in de periode 2017-2030 een behoefte aan 940 woningen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. Zo wordt met de beoogde ontwikkeling een kleine bijdrage geleverd in de vraag naar woningen. Vanuit dit initiatief is een bijdrage verschuldigd voor niet-gebouwde sociale woningen, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkelingsmogelijkheden van sociale woningbouw. 
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de ontwikkeling in lijn is met de Regionale Woon Agenda 2017.
 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Kaag en Braassem
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 26 oktober 2020 de 'Omgevingsvisie Kaag en Braassem' vastgesteld. De omgevingsvisie betreft de strategische langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving van Kaag en Braassem. De toekomst van de fysieke leefomgeving wordt daarbij vanuit een integraal perspectief benaderd. Dat wil zeggen dat sociale, economische en fysieke vraagstukken in samenhang worden beschouwd en vervolgens vertaald naar de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie gaat in op verschillende thema's zoals recreatie, natuur, onderwijs, mobiliteit, gezondheid, wonen, landbouw, economie en duurzaamheid. Verder is de gemeente in vier gebiedstypen ingedeeld. Voor de verschillende gebieden zijn de kenmerken en waarden bepaald, zodat het duidelijk is hoe zo’n gebied eruit ziet en wat het beeld voor de toekomst is.
    
De gemeente Kaag en Braassem wil met de omgevingsvisie samenwerking verder uitdragen en stimuleren tussen organisaties, inwoners en de gemeente. Samenwerken vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid, maar ieder vanuit zijn eigen rol. Doordat de rol van de gemeente steeds verschillend is, wordt per opgave, per thema of per taak aangegeven welke rol de gemeente zal innemen.
 
In de omgevingsvisie staan volgende thema's centraal:
  • energie & grondstoffen in Kaag en Braassem;
  • natuur, water en lucht in Kaag en Braassem;
  • wonen in Kaag en Braassem;
  • gezonde economische ontwikkeling in Kaag en Braassem;
  • sociaal Kaag en Braassem;
  • veilig Kaag en Braassem.   
In de omgevingsvisie wordt per thema's aangegeven wat de gewenste beweging is en wat men wenst te bereiken. Dit resulteert vervolgens in specifieke uitgangspunten voor een bepaald thema.
 
Gebiedstypen
Naast de bovengenoemde thema's wordt in de omgevingsvisie de gemeente opgedeeld in vier verschillende soorten gebieden, namelijk het buitengebied, glastuinbouwgebieden, bedrijventerreinen en de kernen. Binnen ieder gebiedstype spelen verschillende belangen en thema’s. In de omgevingsvisie wordt per gebiedstype een beschrijving van het gebied gegeven met de doelen en de specifieke uitgangspunten waarbinnen deze doelen bereikt moeten worden.
       
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning mogelijk gemaakt op het perceel van Julianalaan 21 in Kaag. In de omgevingsvisie van Kaag en Braassem maakt het plangebied onderdeel uit van het gebiedstype 'kernen'. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de kaart van de Omgevingsvisie.
 
Uitsnede kaart Omgevingsvisie (plangebied rood omkaderd)
 
De planlocatie maakt onderdeel uit van het gebiedstype 'Kernen'. De gemeente Kaag en Braassem bestaat uit 11 kernen. De kernen zijn de gebieden binnen de gemeente waar onder andere veel ruimte is voor winkels, horeca, sport en wonen. Iedere kern heeft een eigen identiteit met eigen karakteristieken. Voor het bouwen van nieuwe woningen ligt de voorkeur bij inbreiding. Echter betekent dit niet dat uitbreiding geen mogelijkheid is.
 
De ligging van Kaag op een eiland maakt het dorp uniek ten opzichte van de andere kernen. Temeer omdat Kaag – Buitenkaag zich bevindt op het kruispunt van twee gemeenten en twee provincies. Belangrijkste uitgangspunt voor deze kern is dan ook het behoud van het bestaande karakter. Dit is met onderhavig ontwikkeling het geval. Bij het ontwerp van de woning is rekening gehouden met het karakter van de Julianalaan. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft inmiddels ingestemd met de realisatie van de woning. De zichtlijnen naar het achterliggende gebied zullen met de beoogde ontwikkeling verbeterd worden. 
        
Het Kagereiland is ontsloten aan de noordzijde met een veerpont. De veerpont zorgt voor beperkingen bij ruimtelijke ontwikkeling omdat de druk hier hoog is. In toelichting paragraaf 4.10 is het aspect verkeer nader toegelicht. Hieruit blijkt dat de Julianalaan en de veerpont de toename in verkeersgeneratie kunnen opvangen.
 
Gesteld kan worden dat het initiatief past binnen de ambities van de Omgevingsvisie Kaag en Braassem.
 
3.4.2 Nota Inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota Inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘Nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
  
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont de kaart van de kern Kaag uit de Nota Inbreidingslocaties.
 
Kaart kern Kaag (bron: Nota Inbreidingslocaties)
 
Zoals op de voorgaande afbeelding is te zien ligt het plangebied in 'Linten'. Ingrepen vragen tact en maatwerk waarbij instandhouding van de bestaande kwaliteiten voorop staat. Incidenteel kan de mogelijkheid zich voordoen tot realisering van vervangende nieuwbouw. Hierbij moet ervoor worden gewaakt dat de huidige doorzichten op de plassen behouden blijven. Vanwege het enerzijds beschermde dorpsgezicht en anderzijds het consoliderende beleid voor het overige woongebied worden in deze Nota Inbreidingslocaties geen specifieke criteria gegeven voor kleine inbreidingsverzoeken op Kaag. Het plangebied is wel gelegen in het beschermde dorpsgezicht van Kaag. De bebouwing vormt een min of meer aaneengesloten lint, waarin het oorspronkelijke agrarische karakter nog steeds herkenbaar is door de aanwezigheid van enkele boerderijen. De voorgenomen ontwikkeling sluit zoveel als mogelijk aan op de kwaliteiten van het beschermd dorpsgezicht.
 
Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de Nota inbreidingslocaties.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk zal, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, worden aangetoond dat de nieuwe ontwikkeling past binnen de uitwerkingsregels van het globale bestemmingsplan en past binnen de geldende milieuwetgeving. Hiermee wordt aangetoond dat onderhavig project uitgaat van een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende wordt één woning gerealiseerd. Gelet op de beperkte omvang kan dan ook gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
  
Planspecifiek 
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een woning gerealiseerd. In het kader van de omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het langdurig verblijf van personen. Om die reden is er een bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, d.d. 27 januari 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2) Gedurende het onderzoek bleek dat aanvullend onderzoek nodig was om de aangetoonde sterke verontreinigingen met lood en zink verder in kaart te brengen en daarmee vast te stellen of er een saneringsnoodzaak is. Dit aanvullend onderzoek is in hetzelfde rapport verwerkt.
 
De sterke verontreinigingen met lood en zink in de grond staan vermoedelijk in verband met de aanwezigheid van toemaakdek. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de onderzoekslocatie sprake is van sterk verontreinigde grond. Opgemerkt wordt dat de sterke verontreiniging zich uitstrekt tot buiten de onderzoekslocatie. Er is meer dan 25 m³ sterk verontreinigde grond, zodat wordt geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee van een saneringsnoodzaak in de zin van de Wet bodembescherming.
 
In het kader van de bouw van de woning dient de onderzoekslocatie hier eerst voor geschikt te worden gemaakt middels saneren. Indien gekozen zou worden voor een saneringsvariant middels verwijderen, dient in principe gesaneerd te worden tot aan kwaliteitsklasse “Wonen”, aangezien op de locatie een woning wordt gerealiseerd (functie “Wonen”). Indien mogelijk is het aanbevelenswaardig om te saneren middels een isolatievariant. Isolatie kan dan plaatsvinden middels de bebouwing, aaneengesloten bestrating en/of een leeflaag van 1 meter schone grond. Hiervoor is toch reeds (grotendeels) voorzien in het inrichtingsplan, zodat de kosten voor deze saneringsvariant beperkt blijven. Wel dient rekening te worden gehouden met restricties aan hergebruik van bij bouwwerkzaamheden vrijkomende grond (funderingen). Deze is bij afvoer niet vrij toepasbaar en kan mogelijk (deels) onder de bebouwing herschikt worden of dient te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
 
Geadviseerd wordt om voor de uit te voeren sanering een saneringsplan of BUS-melding op te stellen (afhankelijk van de gewenste saneringsvariant) en deze ter goedkeuring in te dienen bij het bevoegd gezag.
Het is bekend bij de initiatiefnemer dat het saneren van de bodem mogelijk een financiële belemmering kan vormen voor de beoogde ontwikkeling.
 
Voorts zal in het kader van de Omgevingsvergunning, zoals verzocht door de Omgevingsdienst West-Holland, rekening gehouden worden met de eisen die van toepassing zijn:
  • Werkzaamheden met (mogelijk) verontreinigde grond moeten plaatsvinden volgens wettelijke regels. Deze zijn opgenomen in de Wet milieubeheer, de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Landelijk Meldpunt Afvalstoffen) en het Besluit bodemkwaliteit.
  • Richtlijnen voor veiligheid zijn vastgelegd in CROW-publicatie 400: Werken in en met verontreinigde bodem.
  • Het voornemen om meer dan 50 m³ grond af te graven en/of meer dan 1.000 m³ grondwater te onttrekken moet de initiatiefnemer melden bij de Omgevingsdienst West-Holland via het meldingsformulier Bodemverontreiniging.
  • Het tijdelijk verlagen van de grondwaterstand valt onder de Waterwet en moet gemeld worden bij het Waterschap. Het lozen van bemalingswater valt onder het Besluit lozen buiten inrichtingen. Meer informatie over de wijze van lozing en de meldingsplicht is te vinden op www.odwh.nl/bedrijven/thema_s/water.
  • Voor het toepassen van niet schone grond en/of schone grond (meer dan 50 m³) dient een melding te worden gedaan via www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.
  
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarde is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd. Woningen zijn geluidgevoelige objecten. Een akoestisch onderzoek is vereist wanneer woningen binnen de wettelijke onderzoekszone van een weg, spoorweg en/of geluidgezoneerd industrieterrein liggen. De enige weg nabij het plangebied is de Julianalaan, waarvoor geen onderzoekszone geldt. De planlocatie is niet gelegen binnen een andere onderzoekzone. Derhalve is een akoestisch onderzoek niet nodig. Ook zijn er geen aanwijzingen dat een goed woon- en leefklimaat in het geding is.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning toegevoegd. Het voorliggende initiatief is een kleinschalige ontwikkeling die 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit is daarmee niet vereist. 
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving (o.a. ministerie I&W en RIVM) echter wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) bedragen respectievelijk 17 µg/m³, 9 µg/m³ en 15 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.    
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheidt gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk en 'rustig buitengebied'. Een gebied met een matige tot sterke functiemenging is een gemengd gebied. Bij het bepalen van de richtafstanden wordt bij de beoogde ontwikkeling uitgegaan van een 'rustige woonwijk'.
 
Hotel Orion
In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden ten noorden van het plangebied de bestemming 'Horeca' met de aanduiding 'Horeca categorie 5'. Hiervoor geldt volgens de VNG publicatie een milieucategorie van 1 met een richtafstand van 10 meter. De daadwerkelijke afstand van de beoogde woning tot aan het hotel is ca. 20 meter, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Daarbij dient vermeld te worden dat op 24 juni 2022 een omgevingsvergunning (dossier W2022/176) is aangevraagd voor het bouwen van zes appartementen ter plaatse van het hotel, waarmee het hinderaspect volledig komt te vervallen.
 
De Kaagse Boer
Ten zuiden van het plangebied is 'De Kaagse Boer' aanwezig. De Kaagse Boer is een Bed and Breakfast en Kaasmakerij, In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'Gemengd - 2'. Deze gronden zijn o.a. bestemd voor het uitoefenen van een volwaardig agrarisch bedrijf. In de 'Verordening geurhinder en veehouderij Kaag en Braasem' wordt een minimale afstand gegeven vanaf een veehouderij aan moet worden voldaan. De afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf dient ten minste 50 meter tot een geurgevoelig object dat is gelegen in de bebouwde kom te zijn. Het plangebied is gelegen op ca. 25 meter van 'De Kaagse Boer'. Derhalve wordt niet aan de richtafstand voldaan. Echter kan er gesteld worden dat in de huidige situatie reeds woningen tussen de beoogde nieuwe woning en het agrarisch bedrijf zijn gelegen. Het agrarisch bedrijf dient in zijn bedrijfsvoering dus reeds rekening te houden met deze woningen. De beoogde nieuwe woning vormt dus geen belemmering voor de bedrijfsuitvoeringen van 'De Kaagse Boer'.
 
Veldschuur
Ten oosten van het onderhavige perceel is een veldschuur aanwezig. de afstand tot die veldschuur bedraagt meer dan 50 meter, zodat voldaan wordt aan een richtafstand van 50 m.
 
Dieper-Zicht 
Ten zuidwesten van het plangebied is het botenverhuur bedrijf 'Dieper-Zicht' aanwezig. Hier worden boten verhuurd en is tevens een jachthaven aanwezig. Voor deze gronden geldt in het vigerende bestemmingsplan een bedrijfsbestemming met de specifieke aanduidingen 'botenverhuur' en 'jachthaven'. Voor dergelijke bedrijven geldt volgens de VNG-publicatie een milieucategorie van 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Het plangebied ligt op ca. 58 meter van Dieper-zicht. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect Milieuzonering en dat er plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling van de woning is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande kaart toont een uitsnede van de risicokaart.
     
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld)
 
Hieruit blijkt dat er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens liggen er geen relevante buisleidingen rond het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding, bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is tot en met 31 december 2016 de Flora- en faunawet van toepassing. Per 1 januari 2017 is de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt de bestaande schuur/garage gesloopt (het fietsschuurtje wordt verplaatst). De beoogde ruimtelijke ingreep heeft echter geen negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Dit is hieronder nader toegelicht.
 
Gebiedsbescherming
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied 'Kennemerland-Zuid' ligt op 8,5 kilometer afstand van het plangebied. Significant negatieve effecten zijn uit te sluiten op basis van AERIUS-berekeningen van projecten van vergelijkbare omvang en afstand tot Natura-2000 gebieden. Een AERIUS-berekening is niet nodig. De Wet natuurbescherming levert voor de bescherming van Natura 2000-gebieden geen belemmeringen op voor dit plan.
 
De afstand van het plangebied tot het Natuurnetwerk Nederland bedraagt 375 meter. De afstand tot het belangrijk weidevogelgebied bedraagt 160 meter. Het plangebied is niet gelegen in de strategische reservering natuur. Ook liggen geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied. De genoemde beschermde gebieden veroorzaken geen planologische belemmeringen voor het initiatief.
 
Soortenbescherming
Het te slopen gebouw heeft geen spouwmuur en geen dakisolatie en is daarmee niet potentieel geschikt voor vleermuizen of huismussen. Het pand heeft bovendien een metalen dak dat door de oplopende temperatuur ook geen geschikte verblijfplaats vormt. Het houten fietsschuurtje daarachter heeft eveneens geen spouwmuur en heeft een golfplaten dak van vezelcement. Dit schuurtje wordt dagelijks gebruikt en kent geen nestvorming. De bomen en struiken in het plangebied blijven behouden.
  
Mogelijk kunnen er in het plangebied algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze beschermde soorten geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Met betrekking tot het broedseizoen kent de Wet natuurbescherming geen vaste periode, in gebruik zijnde nesten zijn altijd beschermd dus ook buiten de in de paragraaf genoemde periode. 
       
Houtopstanden
De beoogde ingreep voorziet niet in kapwerkzaamheden.    
 
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voorts geldt Algemene zorgplicht. In dat verband zijn er de volgende te treffen maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • Mogelijke overwinteringslocaties van amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, houtwallen, dichte struwelen etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
  • De sloopwerkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden. 
 
4.8 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) zijn hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheerplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Het onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat. 
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Watercompensatie
Het Hoogheemraadschap van Rijnland hanteert het beleid dat bij het toevoegen van 500 m² of meer aan verharding gecompenseerd moet worden met oppervlaktewater. In de huidige situatie bestaat het plangebied voor een groot deel uit verharding. De woning die wordt toegevoegd heeft een oppervlakte van maximaal 150 m². De woning komt deels ter plaatse van de bestaande schuur/garage-fietsenschuurtje. Er zal daarmee geen sprake zijn van een toename in verharding groter dan 500 m². Om die reden is watercompensatie niet noodzakelijk.
     
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland blijkt dat het plangebied binnen kern- en beschermingszone van een regionale waterkering is gelegen.
  • Wanneer het bouwwerk zich binnen de kern- en beschermingszone bevindt, maar buiten het profiel van vrije ruimte en niet boven op de kruin, dan zijn bouwwerken daar onder voorwaarden toegestaan.
  • Wanneer het bouwwerk zich binnen de kern- en beschermingszone bevindt en binnen het profiel van vrije ruimte, geldt voor het bouwen binnen de bebouwde contouren het ‘nee, tenzij’-principe, bouwwerken zijn daar in beginsel niet toegestaan. Eventueel kan een zelfstandige, onafhankelijke waterkering als vervangende waterkering worden aangelegd waarvoor de sterkte aangetoond moet worden voor een periode van honderd jaar.
Het waterkerend vermogen mag niet worden aangetast. Daartoe dient het bouwwerk te voldoen aan een veiligheidsfactor. Dit moet worden aangetoond tijdens de uitvoering en in de eindsituatie. De bebouwing mag geen belemmering vormen voor inspectie, beheer en onderhoud. Dit dient aangetoond te worden met een beheer- en onderhoudsplan voor de levensduur van de (vervangende) waterkering.
 
Riolering en afkoppeling
Voor de afvoer van het afvalwater wordt de nieuwe woning aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem. Het hemelwater wordt afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. Tevens worden de mogelijkheden bekeken voor opvang van hemelwater in een ondergronds reservoir.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
4.9.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Archeologiebeleid gemeente Kaag en Braassem
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en is de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze beleidsherziening vastgesteld
 
Planspecifiek
In het vigerende bestemmingsplan is voor de planlocatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Wanneer er werkzaamheden plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm dient er archeologische onderzoek plaats te vinden. Deze grenzen worden met de beoogde ontwikkeling overschreden. Derhalve is er voor de planlocatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, d.d. 13 juli 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
 
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied in een veengebied ligt, dat vanaf de Late Middeleeuwen is ontgonnen. Het plangebied bevindt zich op een dijk c.q. ontginningslint langs de Julianalaan. Dit is de historische dorpskern van Kaag. Uit de historische kaarten blijkt dat het plangebied in ieder geval vanaf de 17e eeuw vrijwel onafgebroken bebouwd is geweest. Er zijn meerdere fases van bewoning in het gebied te onderscheiden, ook ter plaatse van het nieuwe bouwvlak. De verwachting is dat deze in de loop der tijd zijn gesloopt, waarna nieuwe bebouwing is aangelegd.
 
In het westen van het bouwvlak is een boring gestaakt op puin, wat waarschijnlijk wijst op de aanwezigheid van oudere funderingsresten van bebouwing. Deze zouden al vanaf een diepte van 30 cm -Mv aanwezig kunnen zijn. In oostelijke richting neemt de verwachting af naar middelhoog, omdat er sprake is van een laag ophoogzand die vermoedelijk recent is. Ook zit het veen hier dieper. De aanwezigheid van zandkorrels in het veen duidt echter wel op activiteiten toen dit veen aan het maaiveld lag. Hier kunnen voornamelijk erf-gerelateerde zaken worden verwacht.
 
Op basis van het onderzoek wordt geconstateerd dat archeologische resten kunnen voorkomen vanaf een diepte van 30 cm -Mv. Daarom wordt geadviseerd een archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Dit vervolgonderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een archeologische begeleiding van de ondergrondse sloop van de schuur en het uitgraven van de bouwput voor de nieuwbouw. De archeologische begeleiding moet worden uitgevoerd conform een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Kaag en Braassem) een selectiebesluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.
 
4.9.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Wel maakt het plangebied uit van beschermd dorpsgebied. In het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en bescherming van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en bebouwingsbeeld zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit tot beschermd dorpsgezicht.
 
De planlocatie is onderdeel van het beschermd dorpsgezicht van Kaag, wat zich met name richt op de Julianalaan. Bij het ontwerp van de woning is rekening gehouden met bijzondere karakter van de Julianalaan. De beoogde woning sluit qua maat en schaal aan bij het oorspronkelijke karakter en wordt zo gesitueerd dat de zichtlijnen op het achtergelegen land behouden blijven en worden versterkt. Bij het kleur- en materiaalgebruik van de woning is samenhang gezocht met de andere woningen gelegen aan de Julianalaan. Zo wordt gebruikt gemaakt van roodbruine bakstenen en de dakpannen zullen antraciet van kleur worden. De Commissie Ruimtelijk Kwaliteit heeft reeds positief geoordeeld op het initiatief (zie bijlagen bij toelichting).
 
Gesteld kan worden dat het initiatief past binnen de ambities ten aanzien van cultuurhistorie.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers voor de verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan, de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Hoewel de ontwikkeling kleinschalig is en met de beoogde ontwikkeling slechts één woning wordt gerealiseerd, is er sprake van een toename in de verkeersgeneratie van en naar het plangebied. De pont die het Kagereiland verbindt met het vaste land is de enige ontsluiting van het eiland. De gemeente verzoekt, ook bij kleine toenames in de verkeersgeneratie, om de druk op de pont te onderzoeken. Derhalve is er voor de locatie een verkeersonderzoek uitgevoerd (Goudappel, d.d. 17 februari 2022, zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3).
 
De restcapaciteit van de pont gedurende de ochtendspits bedraagt 29 auto’s richting Buitenkaag. Tijdens de avondspits bedraagt de restcapaciteit 47 auto's richting Kaag. De extra verkeersgeneratie als gevolg van het plan Julianalaan 21 is één auto. Gezien de restcapaciteit in de ochtend en de avond kan deze extra verkeersgeneratie verwerkt worden.
 
Het bovenstaande betekent dat er ook restcapaciteit beschikbaar is tijdens de bouwfase voor het bouwverkeer van/naar de projectlocatie. De verkeersgeneratie van de woning heeft ook een effect op de Julianalaan, die een maximumintensiteit van 1.000 motorvoertuigbewegingen per (werk-)dag kent. De ontwikkeling levert een stijging van de verkeersgeneratie op van 9 motorvoertuigbewegingen. De toekomstige verkeersdruk wordt (829 + 9 =) 809 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het is dus passend binnen de maximumintensiteit van 1.000 motorvoertuigbewegingen op de Julianalaan. Er is sprake van een acceptabele verkeerssituatie na realisatie van de ontwikkeling aan de Julianalaan 21.
 
In de omgeving van het plangebied vinden diverse ontwikkelingen plaats. Goudappel heeft een notitie gemaakt waarin een opsomming is gegeven van de verkeersgeneratie van deze ontwikkelingen in relatie tot de restcapaciteit van de pont Kaag (Goudappel, d.d. 17 februari 2022 zie bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Hieruit blijkt dat met alle ontwikkelingen samen nog steeds sprake is van voldoende restcapaciteit voor de pont.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
    
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
De gemeente Kaag en Braassem heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de Nota parkeernormen (2018). Bovengenoemde CROW kencijfers dienen als uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota wordt echter meer specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen binnen de gemeente. Voorts is een kaart met gebiedsindeling opgenomen. Onderhavig plangebied valt op deze kaart binnen de zone 'rest bebouwde kom'.
   
Planspecifiek
Om het aantal benodigde parkeerplaatsen te bepalen zijn de parkeernormen van de gemeente Kaag en Braassem geraadpleegd. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm van (gemiddeld) 2,3 parkeerplaatsen per woning. Op het terrein voor de nieuwe woning is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. In totaal worden er vijf parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van de gemeente Kaag en Braassem. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect parkeren.
 
5 Economische uitvoerbaarheid
Onder andere naar aanleiding van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2°en 3° van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van de vergunning. In principe dient bij deze vergunningverlening tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. De vaststelling van zo’n plan kan achterwege blijven indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, Wro niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, Wro niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Zoals aangeven in de reactie van de gemeente op het principeverzoek zal voor dit initiatief een anterieure overeenkomst worden afgesloten. Dit zal gebeuren in het kader van de formele procedure.
 
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de onderhavige afwijking van het bestemmingsplan geldt de uitgebreide procedure. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Ter inzage legging
Het ontwerpbesluit heeft vanaf 10 november 2022 tot en met 21 december 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. In de bijgevoegde 'Nota van beantwoording zienswijzen aanvraag omgevingsvergunning Julianalaan 21 te Kaag (dossier W2022/049)' wordt de zienswijze verwoord en inhoudelijk behandeld: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing van het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit.
 
Participatie
Initiatiefnemers hebben in maart 2021 persoonlijk contact gehad met alle omwonenden. Daarbij is uitleg gegeven over de wens om ter plaatse van de schuur/garage behorende bij Julianalaan 21 een tweede woning te creëren. Daarna is de brief betreffende het principeverzoek Julianalaan 21 bezorgd. Er zijn bijzonder positieve reacties ontvangen.
 
Voorts heeft initiatiefnemer ook de Dorpsraad benaderd. De Dorpsraad geeft aan niet tegen de ontwikkeling te zijn. Zij geven aan dat er op Kaag ruimte moet blijven voor kleinschalige, goed doordachte en mooie plannen.