direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bilderdam 3-4, Leimuiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft het voornemen om naast Bilderdam 4a twee woningen te realiseren. Het plangebied bedraagt het kadastrale perceel met nr. 1453 en ligt tussen de adressen Bilderdam 2 en 4a in Leimuiden. Het perceel ligt aan het noordelijke boezemlint van het buurtschap Bilderdam. Op het perceel aan de Drecht staan nu nog kassen. Het voornemen is om deze kassen te saneren en in de plaats daarvan op dit perceel twee woningen terug te bouwen op de vrijgekomen grond. Om dit mogelijk te maken moet op dit perceel de bestemming worden omgezet van 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' naar 'Wonen'.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Vriezekoop 71A Leimuiden'. De gemeente heeft aangegeven positief te staan tegenover het plan om, in afwijking van het bestemmingsplan, twee woningen te realiseren aan de Drecht. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Leimuiden, ten oosten van de kern Leimuiden, langs de Drecht. Het plangebied omvat het kadastrale perceel met nr. 1453, tussen de adressen Bilderdam 2 en 4a in Leimuiden (zie figuur 1.1). De Bilderdam staat in verbinding met de provinciale weg N207. Ten noorden en zuidwesten, op respectievelijk 2,2 en 3,5 kilometer afstand van het plangebied, liggen de Westeinderplassen en het Braassemermeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging van de locatie (rood kader) (Bron luchtfoto: Google Earth)

1.3 Planologische regeling

In en om het plangebied is momenteel het bestemmingsplan 'Vriezekoop 71A Leimuiden' van kracht, door de gemeenteraad vastgesteld op 15 juni 2020. Tegen het besluit van de gemeenteraad om het bestemmingsplan 'Vriezekoop 71A Leimuiden' vast te stellen is beroep aangetekend bij de Raad van State.

Onder andere het saneren van de kassen op de locatie aan de Bilderdam maakt via de ruimte-voor-ruimte-regeling een woning aan de Vriezekoop 71A mogelijk. In dit bestemmingsplan is de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' gelijk gebleven (ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' uit 2018), maar zijn het bouwvlak en de functieaanduidingen 'glastuinbouw' en 'wonen uitgesloten' verwijderd.

Daarnaast gelden er de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde – Archeologie - 1'. Binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', die op de noordelijke helft van het perceel ligt, is bouwen ten behoeve van de enkelbestemming enkel mogelijk als is aangetoond dat het waterstaatkundig belang niet wordt geschaad. Hiervoor dient advies aangevraagd te worden van het hoogheemraadschap van Rijnland.

In figuur 1.2 is een uitsnede van dit bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Vriezekoop 71A Leimuiden'.

De bouw van twee woningen is in strijd met de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd dat met het toestaan van twee nieuwe woningen wordt bijgedragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

1.4 Leeswijzer

Het vervolg van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • in hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie;
  • hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • in hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling getoetst aan de geldende wet- en regelgeving voor de diverse omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan;
  • tot slot worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buurtschap Bilderdam, ingeklemd tussen de straat Bilderdam en de Drecht (figuur 2.1). De enige bebouwing die op het perceel staat is een kas, met een oppervlakte van ca. 925 m2 (figuur 2.2). Het gaat om kleine, lage kassen die al enige tijd niet meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt. De foto's laten zien dat het geheel momenteel rommelig afsteekt ten opzichte van het pas vernieuwde straatbeeld van de Bilderdam.

Het buurtschap Bilderdam wordt gevormd door de lintbebouwing aan weerszijden van de dijkjes langs de Drecht. Het buurtschap wordt gerekend tot het dorpsgebied van Leimuiden, telt circa 100 inwoners en ligt aan de provinciegrens met Noord-Holland. Naast enkele agrarische bedrijven en tientallen burgerwoningen zijn in Bilderdam twee autobedrijven en een staalconstructiebedrijf gevestigd. Direct naast de twee locaties staan burgerwoningen. Aan de overzijde van de straat staan geen gebouwen en is er vrij zicht over de polder.

Bij het buurtschap komt een vijftal veenpolders samen, die door de dijkjes waarover de straat Bilderdam loopt, worden gescheiden van de Drecht. Het plangebied ligt aan de zuidrand van de Vriesekoopsche Polder, die in de eerste helft van de 18e eeuw werd drooggemalen. Als gevolg van de aanleg van de polders veranderde de gedaante van de Drecht van een veenrivier naar het hedendaagse kanaal. De nog grotendeels open, weidse en rechtmatig verkavelde veenpolders rondom Bilderdam karakteriseren het landschap in dit deel van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0003.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto van het plangebied (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0004.png"

Figuur 2.2: Aanzicht vanaf de Bilderdam (resp. vanuit windrichting NO en NW). (Bron: Google Streetview)

2.2 Voorgenomen initiatief

Het voornemen is om de huidige kassen te saneren en twee vrijstaande woningen terug te bouwen. Het kadastrale perceel nr. 1453 wordt in dat verband in drieën gesplitst. Het westelijke en middelste perceel worden afzonderlijke woonpercelen; het meest oostelijke deel van het perceel wordt bij Bilderdam 4a (perceel nr. 1359) gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0005.png"

Figuur 2.3: Impressie van de beoogde kadastrale opdeling van het perceel aan de Bilderdam.

Bouwmaten

Wat de maatvoering en positionering van de nieuwe woningen betreft, wordt aangesloten bij de omliggende woonbestemmingen en de kaders uit de Nota Inbreidingslocaties. Hoewel de Nota Inbreidingslocaties het buurtschap Bilderdam niet expliciet noemt, is deze van toepassing, omdat de percelen waar de nieuwe woningen gerealiseerd worden aan de boezemlinten liggen van het buurtschap Bilderdam (binnen bestaand stads- en dorpsgebied).

Voor de maatvoering en positionering van de nieuwe woningen gelden de uitgangspunten zoals samengevat in tabel 2.1:

Tabel 2.1: Uitgangspunten voor de bouwmaten en positionering van de nieuwe woning

Onderwerp   Uitgangspunt  
Bouwen achterop het perceel   Alleen als de voorzijde van het perceel bebouwd is  
Situering op de kavel   Aan de weg  
Nokrichting   Haaks op of parallel aan de weg  
Oppervlak perceel vrijstaand   Minimaal 300 m², exclusief wateroppervlak  
Afstand tot zijerfgrens   Minimaal 3 meter  
Afstand tot voorerfgrens   Aansluitend op de omgeving: 5 meter  
Parkeren   Minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein  
Oppervlakte hoofdgebouw   Maximaal 40% van het perceeloppervlak (exclusief water), maximaal van 150 m²  
Goothoogte   Aansluitend op de omgeving: 6 meter  
Nokhoogte   Aansluitend op de omgeving: 9 meter  

2.3 Ruimtelijke inpassing en kwaliteitsverbetering

De twee woningen aan de Bilderdam worden landschappelijk ingepast, op een manier die recht doet aan de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden in de directe omgeving. Belangrijk zijn onder meer het behouden en creëren van zichtlijnen vanaf de Bilderdam naar de Drecht en vice versa, zodat van de Drecht doorzichten ontstaan richting de polder. Daarnaast wordt qua bouwmaten en bouwstijl aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige karakteristiek in het buurtschap Bilderdam. De wijze waarop de nieuwe woonpercelen landschappelijk worden ingepast is weergegeven in een landschappelijke schets (figuur 2.4 en bijlage 4). De schets is opgesteld op basis van de uitgangspunten uit tabel 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0006.png"

Figuur 2.4: Landschappelijke inrichtingsschets.

Met het beëindigen van het bestaande gebruik en het realiseren van de twee woningen wordt de ruimtelijke kwaliteit in en rondom het plangebied op verschillende punten verbeterd:

  • De kassen die in de huidige situatie op het perceel aan de Bilderdam staan, passen functioneel gezien niet goed in het woonlint ten noorden van de Drecht. Daarnaast zorgen de kassen voor een verrommeld straatbeeld, zoals goed te zien is op de foto's in figuur 2.2.
  • Verder ontstaat er een opening in het bebouwingslint na het saneren van de kassen. Het opvullen van het lint met groen ingepaste woningen versterkt de lintbebouwing en het karakter van het buurtschap Bilderdam. Het perceel ligt in bestaand stads- en dorpsgebied en betreft dus een inbreidingslocatie. Hierbij is het wel van belang om de nieuwe woningen zowel qua aantal, maatvoering als positionering aan te laten sluiten bij het bestaande lint. Door de bouw van twee vrijstaande woningen van max. 150 m2 aan de Bilderdam kan de 'open' structuur van het lint worden behouden, met doorkijkjes naar de Drecht. Dit is niet mogelijk bij een groter aantal (geschakelde) woningen.

Kortom, de sanering van de kassen in combinatie met het realiseren van de twee woningen zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, doordat de karakteristiek van het boezemlint wordt versterkt vanaf de weg en vanaf het water. De leefomgeving voor de omliggende woningen wordt verbeterd, door het wegnemen van de (potentiële) bedrijfsactiviteiten uit het lint.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte; Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Beleidskader

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels om de nationale belangen, zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, te beschermen. Deze regels beperken de beleidsvrijheid van decentrale overheden in ruimtelijke plannen, en zien toe op 14 onderwerpen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Toepassing en conclusie

De ontwikkeling raakt geen van bovenstaande rijksbelangen. Het rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Beleidskader

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden: 'de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Toepassing en conclusie

Het toevoegen van twee woningen in het plangebied betreft geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit jurisprudentie volgt dat woningbouwlocaties met minder dan 12 nieuwe woningen niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt en dus niet 'ladderplichtig' zijn (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Beleidskader

Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de visie Ruimte en Mobiliteit (juli 2014). Bij deze structuurvisie hoort een programma Ruimte (juli 2014). Beide zijn in 2018 geactualiseerd. Op 20 februari 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. Dit betreft een beleidsneutrale omzetting van de visie Ruimte en Mobiliteit en het programma Ruimte.

Een belangrijk uitgangspunt in de omgevingsvisie is het tegengaan en actief verbeteren van de ruimtelijke situatie op plekken waar sprake is van (dreigende) verrommeling. Daarbij moet rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap, natuur en cultuurhistorie en moet sprake zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Binnen dit uitgangspunt past de sanering van verspreid liggende glastuinbouwlocaties. Een van de bijbehorende beleidsuitgangspunten is de aanpak van ‘papieren glaslocaties’ - ontwikkelruimte voor de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven. Het provinciale beleid gaat in principe uit van een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden voor verspreid liggende glastuinbouwlocaties met een beperkte economische waarde in relatie tot de greenports. De provincie heeft daarnaast een faciliterende en stimulerende rol in de nog te realiseren sanering van verspreid liggende kassen. De inzet van de provincie verschilt per gebied. Leidend is de te bereiken verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het behalen van de doelstelling hangt vooral af van de mate waarin gemeenten zelf actie ondernemen en de bereidheid van eigenaren om te saneren.

Toepassing en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan vormt een uitwerking van het provinciale beleid. De mogelijkheid voor glas wordt wegbestemd. Sanering leidt in alle gevallen tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering door het verdwijnen van de mogelijkheden voor uitoefening, dan wel uitbreiding, van een agrarisch bedrijf. Bij het mogelijk maken van twee nieuwe woningen wordt door de locatiekeuze - in aansluiting op een bestaand lint - en de landschappelijke inpassing ter plekke, gewaarborgd dat de ruimtelijke kwaliteit gelijk blijft, dan wel toeneemt. De aard en schaal van deze ontwikkeling zijn zodanig dat van aantasting van de gebiedsidentiteit geen sprake is.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Beleidskader

Naast de omgevingsvisie heeft de provincie ook de omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld op 20 februari 2019. De verordening bevat enkele regels die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.

Ruimtelijke kwaliteit

Het kwaliteitsbeleid van Zuid-Holland is ingestoken als 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten met richtpunten en de gebiedsprofielen. De gebiedsprofielen zijn in samenhang met de decentrale overheden opgesteld. Om te bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is met name de ruimtelijke impact op de gebiedsidentiteit en de bestaande structuur, zoals uiteengezet in het gebiedsprofiel, van belang. Daarvoor wordt onderscheid gemaakt in drie types ontwikkelingen: inpassen, aanpassen en transformeren (zie figuur 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0007.png"

Figuur 3.1: Typologie van ontwikkelingen (Bron: VRM)

Op grond van artikel 6.9.1 worden voorwaarden aan ruimtelijke kwaliteit gesteld voor de verschillende types nieuwe ontwikkelingen. In lid 1 van dit artikel staat onder andere het volgende hierover:

"Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)."

Toepassing en conclusie

Allereerst kan worden opgemerkt dat er sprake is van een ontwikkeling die past binnen de aard en schaal van het gebied (inpassen). Tot zover kan de voorgenomen ontwikkeling dus worden 'ingepast' in het bestaande karakter van het gebied.

De toelichting bij artikel 6.9.1 van de verordening stelt dat ontwikkelingen, die onder 'inpassen' vallen, sterk aansluiten bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap. Het moet gaan om een gebiedseigen ontwikkeling die zich afspeelt op het niveau van een kavel. In het geval van de nieuwe woningen aan de Bilderdam 3-4 wordt binnen deze kaders gebleven. Het gaat om slechts twee woningen, die worden toegevoegd in de lintbebouwing binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Beleidskader

Regio Holland Rijnland ligt midden in de Randstad en telt ruim vijfhonderdduizend inwoners. De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag & Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude werken samen in het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. In de Regionale Structuurvisie 2020 verwoorden deze veertien gemeenten hun ruimtelijke visie op de regio.

De veertien aangesloten gemeenten werken samen aan hun ambities en opgaven. Met als doel: een goede balans realiseren tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter. In zeven kernbeslissingen geven de gemeenten hun belangrijkste keuzes weer:

  • 1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  • 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Toepassing en conclusie

De ontwikkeling is van een zodanige aard en schaal, dat deze niet raakt aan de opgaven en ambities uit de structuurvisie. De regionale structuurvisie benoemt geen (voor)waarden die door de voorliggende ontwikkeling worden aangetast dan wel versterkt.

3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland

Beleidskader

In de regionale Woon Agenda hebben de gemeenten afspraken met elkaar en met de provincie gemaakt over:

  • Een regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma met toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking en gebaseerd op de actuele woningbehoefteramingen. Verder worden er afspraken gemaakt over de accommodatie van enkele specifieke bovenregionale opgaven;
  • Voldoende sociale woningbouw in relatie tot de doelgroep;
  • Aandacht voor kansrijke woonmilieus;
  • Aandacht voor locaties binnen bestaand stads- en dorpsgebied of daar aan grenzend. In dat geval is er bijzondere aandacht nodig voor een multimodale ontsluiting en landschappelijke kwaliteiten.

Tabel 3.1: woningbehoefte Holland Rijnland (Bron: Regionale Woon Agenda Holland Rijnland)

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0008.png"

De aanvullende behoefte aan woonmilieus verschilt tussen de gemeenten en tussen de subregio's, vanwege het karakter van de verschillende delen van de regio. In Kaag en Braassem is de behoefte gericht op dorps wonen.

Toetsing en conclusie

In Kaag en Braassem wordt uitgegaan van 940 woningen tot 2030 in dorps wonen. Het plan valt in het dorpse woonmilieu, waaraan binnen de regio grote behoefte is. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling past binnen de Regionale Woon Agenda van Holland Rijnland.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025

Beleidskader

De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025. Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV 2017) vastgesteld. Per thema is de voorgaande visie aangepast op het meest actuele beleid. Ook de dorpsperspectieven zijn, op basis van bijeenkomsten in de dorpen, opnieuw in uitgebreidere vorm opgesteld.

De geactualiseerde MRSV gaat uit van een horizon van acht jaar: de toekomstige ontwikkelingen tot 2025. De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.

 

De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook het hoogheemraadschap van Rijnland staat de komende jaren voor enkele grote opgaven, met name op het gebied van waterberging, waarbij zij nauw samenwerkt met de gemeente. De gemeente maakt in de MRSV vier strategische keuzes:

  • 1. delen verantwoordelijkheid: de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert;
  • 2. wonen in alle kernen: aandacht voor de samenstelling van de woningmarkt door diverse veranderingen, met oog voor de eigen kracht en karakter van elke kern;
  • 3. ruimtelijke kwaliteit belangrijk, maar staat niet altijd voorop: sturing op een goede ruimtelijke ordening met aandacht voor kwetsbare gebieden, duurzaamheid en een goede afweging per potentiële ruimtelijke ontwikkeling;
  • 4. ontwikkelen door beheer: de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.

De strategische keuzes zijn geen pasklare antwoorden op vraagstukken, maar geven richting bij het zoeken naar passende oplossingen. Deze strategische keuzes werken door in de structuurvisie en de beleidskaders.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0009.png" Figuur 3.2: Uitsnede visiekaart Structuurvisie. Het plangebied is aangegeven met de oranje cirkel.

In de structuurvisie is het plangebied aangewezen als droogmakerij. Ook ligt het binnen de geluidscontour van Schiphol en is het gebied aangewezen voor extensieve recreatie.

Droogmakerij

De droogmakerijen zijn grootschalige open polders. Het primaire grondgebruik is landbouw, zowel akkerbouw als veeteelt. Er is volop ruimte voor schaalvergroting. Sommige bedrijven gaan stoppen, andere bedrijven kunnen verdubbelen in grootte. Ook hier is ruimte voor recreatie, maar anders dan in Kaag en Braassem West. De recreatie is nadrukkelijk gekoppeld aan de linten langs de Wijde Aa en de Drecht. Het gaat dan om recreatieve routes, met daarbij trekpleisters zoals een trailerhelling of een agrarisch bedrijf waarbij de recreatie tot een volwaardige tweede hoofdtak is geworden. Deze trekpleisters zijn via de N207 en de N446 goed bereikbaar. In deze accenten is behalve aandacht voor de recreatieve kant ook nadrukkelijk aandacht voor verhoging van de landschaps- en natuurwaarde.

Extensieve recreatie

De gemeente kiest ervoor om niet overal recreatie toe te staan, maar dit op bepaalde locaties te intensiveren. Op andere plekken wordt recreatie extensief gehouden, wat inhoudt dat er plek is voor activiteiten als wandelen of fietsen. Extensieve recreatiegebieden kennen wandel- en fietsroutes of een picknickplaats. Er zijn elementen die de beleving van de relatief rustige omgeving mogelijk maken zoals een laarzenpad. Hier ligt het accent vooral op natuur en landschap. Deze gebieden zijn (beperkt) toegankelijk voor voorbijkomende wandelaars en fietsers of per boot. Een enkele voorziening in de vorm van een vlonderpad of vogeluitkijkpunt geeft een extra recreatieve waarde en verhoogt de natuur- en belevingswaarde van het landschap.

Karakter en ligging Bilderdam

Bilderdam is een klein buurtschap aan de Drecht. Het buurtschap behoort tot het landelijk gebied van Leimuiden. Door de afstand van circa 4 km tot het dorp heeft het een eigen karakter. Bilderdam ligt nabij Kudelstaart, Langeraar, de Langeraarse Plassen en de Geerpolderplas. Bilderdam is een concentratie van woningen rondom de brug over de Drecht. Er is veel pleziervaart op deze idyllische route. De ontwikkeling van Bilderdam is langzaam tot stand gekomen: tot aan het midden van de 20e eeuw waren er alleen vrijstaande boerderijen en landhuizen die relatief dichtbij elkaar lagen. Hierna zijn de lege ruimten opgevuld met (eengezins)woningen en andere bebouwing met een kleinere schaal. De bebouwing bestaat vaak uit vrijstaande woningen met maximaal twee bouwlagen en een kap.

Behouden van het karakter

Het karakter van Bilderdam dient behouden te blijven. Kenmerkend is het bebouwingslint langs de Drecht en de binding met het water.

Toepassing en conclusie

In de MRSV staat dat veel bovenlandjes natuurwaarden hebben. De bovenlandjes waar natuur voorop staat, hebben in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oost' dan ook de bestemming 'Natuur'. Het perceel naast Bilderdam 4a heeft geen natuurwaarden, is bestemd als 'Agrarisch' en bevindt zich in een woonlint langs de Drecht. In lijn met de visie uit de MRSV worden de agrarische activiteiten hier bovenaan de dijk gesaneerd en worden de woningen gerealiseerd in het bestaande woonlint. Op die manier is er dus juist sprake van een versterking van de bestaande structuur en karakteristiek van de Bilderdam en de Drecht.

Gelet op het bovenstaande, is de beoogde ontwikkeling niet in strijd met de koersen en kwaliteiten die in de MRSV worden genoemd. De ontwikkeling past goed bij het karakter van Bilderdam. Het betreft een sanering binnen het bebouwingslint waardoor belangrijke waarden die in de structuurvisie zijn benoemd ongemoeid blijven. Daarnaast betreft het geen uitbreiding maar een inbreiding, waardoor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering ontstaat binnen het bebouwingslint.

3.4.2 Nota Inbreidingslocaties

Beleidskader

De gemeente Kaag en Braassem bestaat sinds 1 januari 2009 en is een samenvoeging van de gemeenten Jacobswoude en Alkemade. Op diverse beleidsterreinen streeft de nieuwe gemeente naar eenduidig beleid. Zo ook op het gebied van inbreidingslocaties. Bij de gemeente komen regelmatig verzoeken binnen voor het realiseren van één of meerdere woningen, een bedrijfs- of winkelgebouw of een combinatie van deze functies binnen de bestaande grenzen van de kernen. Vanwege de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de dorpen zijn kleine locaties (inbreidingslocaties) van belang om in de lokale behoefte te voorzien. Dit betekent uiteraard niet dat alle onbebouwde of in onbruik geraakte ruimte binnen de kernen moet worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe woningen, winkels en bedrijfsruimten.

Omdat geen enkele inbreiding hetzelfde is en er altijd sprake is van een andere context, is maatwerk het sleutelwoord. Om voldoende houvast te bieden bij het beoordelen van initiatieven is in de Nota Inbreidingslocaties voor elk dorp een beschrijving gemaakt waarin de bestaande karakteristiek is verwoord. De nota geeft geen kant-en-klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De nota biedt enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen.

Het uiteindelijke doel van de Nota Inbreidingslocaties is om de behandeling van inbreidingsinitiatieven op een transparante manier te laten verlopen en om de initiatieven uiteindelijk te laten leiden tot een duurzame ruimtelijke/functionele ontwikkeling van de locatie zelf en het dorp als geheel.

Toepassing

Omdat Bilderdam een buurtschap is en geen 'dorpsstatus' heeft, wordt het niet genoemd in de Nota Inbreidingslocaties. Destijds is namelijk de rode contour uit de provinciale structuurvisie uit 2010 als leidraad genomen bij het bepalen van de ruimtelijke reikwijdte van de nota. Met ingang van 2014 is het provinciale beleid echter gewijzigd en wordt in plaats van de rode contouren gewerkt met het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD). Zoals op figuur 3.3 te zien is, valt het buurtschap Bilderdam binnen de BSD-contour, met inbegrip van de locatie naast Bilderdam 4a. Dat betekent dat de Nota Inbreidingslocaties alsnog van toepassing kan worden verklaard op de locatie naast Bilderdam 4a.

In de nota worden per lint of buurtschap uitgangspunten bij sloop en nieuwbouw aangehouden. De van toepassing zijnde uitgangspunten op de ontwikkeling aan de Bilderdam naast 4a zijn opgesomd in tabel 3.2. Deze uitgangspunten zijn onderstreept in de beoordeling van het principeverzoek van de gemeente (d.d. 12 juli 2016).

Tabel 3.2: Relevante bepalingen en toetsing daaraan uit de Nota Inbreidingslocaties

Onderwerp   Uitgangspunt  
Bouwen achterop het perceel   Alleen als de voorzijde van het perceel bebouwd is  
Situering op de kavel   Aan de weg  
Nokrichting   Haaks op of parallel aan de weg  
Oppervlak perceel vrijstaand   Minimaal 300 m², exclusief wateroppervlak  
Afstand tot zijerfgrens   Minimaal 3 meter  
Afstand tot voorerfgrens   Aansluitend op de omgeving  
Parkeren   Minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein  
Oppervlakte hoofdgebouw   Maximaal 40% van het perceeloppervlak (exclusief water), maximaal van 150 m²  
Goothoogte   Aansluitend op de omgeving  
Nokhoogte   Aansluitend op de omgeving  
Hellingshoek kap   maximaal 60º  

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0010.png" Figuur 3.3: Bestaand stads- en dorpsgebied (BSD-contour) in Bilderdam

Conclusie

Na de sloop van de kassen is er sprake van een inbreidingslocatie (binnen bestaand stads- en dorpsgebied). De bouw van twee woningen op de plaats van de huidige kassen is een zelfstandige ontwikkeling waarmee een bebouwingslint ('boezemlint') wordt opgevuld. Dit past goed bij het karakter van het buurtschap Bilderdam. De oppervlakte van het perceel aan de Bilderdam (1.338 m2) is groot genoeg om twee vrijstaande woningen met een kavelgrootte van tenminste 300 m2 te realiseren. De overige maatvoerende uitgangspunten uit tabel 3.2 zijn verwerkt in de bouwregels en/of de verbeelding bij dit bestemmingsplan, en op deze wijze juridisch-planologisch geborgd.

3.4.3 Welstandsnota

Beleidskader

Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.

In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0011.png"

Figuur 3.4: Uitsnede welstandskaart.

Toepassing en conclusie

Het plangebied is gelegen in een welstandsluw gebied, zie figuur 3.4. Er zijn geen monumenten aanwezig binnen of nabij het plangebied en het plangebied maakt eveneens geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht. Aan de ontwikkeling worden vanuit het gemeentelijk welstandsbeleid geen nadere voorwaarden gesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Naar aanleiding van de bouwplannen die met de voorliggende ontwikkeling gepaard gaan, is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd door Almad Eco B.V. (bijlage 1). Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige dan wel het huidige gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de locatie asbestverdacht is vanwege de aanwezigheid van puin in de grond. Op basis van de puinbijmengingen is een verkennend onderzoek naar asbest noodzakelijk.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5707

Conform de NEN 5707 is door Almad Eco B.V. op 12 november 2018 een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd (bijlage 2). Het doel van het verkennend onderzoek naar asbest in de bodem is om na te gaan of de verdenking van de bodem met asbest terecht is en een uitspraak te doen omtrent het gehalte aan asbest in de bodem.

Grove fractie

Ter plaatse van de graafgaten (2 t/m 6) is visueel geen asbestverdacht materiaal geconstateerd. In graafgat 1 is een stukje asbest plaat aangetroffen.

Fijne fractie

In de fijne fractie van grondmengmonster AM1 is geen verhoogd gehalte aan asbest gemeten boven de bepalingsgrens. Omdat niet direct duidelijk was of het aangetroffen plaatje in graafgat 1 asbest betrof is een mengmonster samengesteld van de grond uit alle graafgaten en niet alleen graafgat 1.

Conclusie

De voor het perceel aan de Bilderdam opgestelde hypothese "verdacht" voor de aanwezigheid van asbest is juist. In de graafgaten is geen asbest aangetroffen in de fijne fractie, maar wel in de grove fractie. Uit de berekening die hierop volgt, blijkt in graafgat 1 een gemeten gehalte asbest van 28,81 mg/kgds aanwezig te zijn. Gezien bovengenoemde conclusie is er conform de NEN 5707 geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. De grens voor het al dan niet uitvoeren hiervan is de helft van de interventiewaarde (50 mg/kgds). Gezien de beschreven onderzoeksresultaten voor alle percelen, worden de percelen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Gezien de ligging in het buitengebied en de aanwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

In de nabijheid van het plangebied is een staalconstructiebedrijf gelegen. Conform de VNG-publicatie kan het staalconstructiebedrijf geschaald worden onder milieucategorie 3.2 met een bijbehorende richtafstand voor geluid van 100 meter (SBI 2008). De voorgenomen ontwikkeling wordt op een afstand van meer dan 100 meter gerealiseerd. Aan de genoemde richtafstand wordt dan ook voldaan.

Andere bedrijven liggen op grotere afstand en vormen geen belemmering voor het initiatief.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de geluidszone van een weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De locatie ligt binnen de bebouwde kom van Bilderdam, binnen de geluidzone van de Vriezekoop-Noord en de Vriezekoop-Zuid, tevens ligt de locatie op korte afstand van de Bilderdam. Dit is een 30 km-weg zonder geluidzone.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk).

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Onderzoek

De Bilderdam, die direct langs het plangebied loopt, is een 30 km-weg zonder geluidzone. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van de Vriezekoop-Noord en de Vriezekoop-Zuid. Daarom zijn de twee laatstgenoemde wegen meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 3.

Verkeersgegevens

Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt uitgegaan van de verkeersintensiteit in de toekomstige situatie. De gegevens van het wegverkeer zijn in bijlage 3 opgenomen. Bij de berekeningen is uitgegaan van een prognose voor 2030 van de gemeente Kaag en Braassem (Regionale Verkeersmodel voor 2030), verminderd met een autonome groei van 1% per jaar voor het jaar 2027.

Resultaten

De geluidbelasting door wegverkeer op de Vriezekoop-Noord bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 30 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de Vriezekoop-Zuid bedraagt op de gevels van de woningen ten hoogste 31 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee voor beide wegen niet overschreden. Een hogere waarde voor de geluidbelasting door wegverkeer is voor de beoogde woningen niet noodzakelijk.

Conclusie

Zowel ten opzichte van de Vriezekoop-Noord als de Vriezekoop-Zuid wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen niet overschreden. Ter plaatse van de nieuwe woningen is daarmee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Schiphol

Toetsingskader

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het Lib regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het Lib geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het Lib kan de Rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Onderzoek en conclusie

Op figuur 4.1 is te zien dat voor de planlocatie op basis van het Lib een maximale bouwhoogte van 150 meter geldt. De maximale bouwhoogte voor de beoogde woningen, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, is 9 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de bouwhoogte uit het Lib.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0012.png"

Figuur 4.1: Beperkingen bouwhoogte (Bron: Luchthavenindelingbesluit)

Tevens is het plangebied gelegen binnen het bouwbeperkingengebied uit het Lib. Op grond hiervan gelden in dit gebied beperkingen voor bebouwing: in het gebied zijn geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. In art 2.2.1c van het Lib staat vermeld dat met het oog op geluidbelasting geen geluidgevoelige gebouwen toegestaan zijn binnen de gronden die op de kaart in bijlage 3 bij het besluit zijn aangeduid met nummer 4, behoudens: toevoeging binnen bestaand stedelijk gebied van niet meer dan 25 woningen per bouwplan of binnen lintbebouwing van niet meer dan 3 woningen per bouwplan.

De twee woningen worden toegevoegd binnen het boezemlint. De woningen vullen een 'gat' in het lint op dat ontstaat door de sanering van de kassen. Hiermee wordt dus voldaan aan de voorwaarden die gesteld worden vanuit het Lib. De twee woningen liggen binnen de 55 dB contour van Schiphol (figuur 4.2). Het advies is om voor de woningen geluidswerende voorzieningen te bepalen bij de bouwvergunning, zodat wordt voldaan aan de wettelijke binnenwaarde van 33 dB op basis van de Lcum, zelfs ook indien het luchtvaartlawaai de enige geluidsbron is. Hiermee wordt een acceptabel binnenniveau gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0013.png"

Figuur 4.2: Geluidskaarten Schiphol (Bron: Pdokviewer)

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart (figuur 4.3) is er op grotere afstand van het plangebied een risicovolle inrichting gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0014.png"

Figuur 4.3 - Uitsnede professionele risicokaart

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een propaantank met een inhoud van 1200 liter aan de Hoofdweg. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, circa 400 meter, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordenings- praktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  uurgemiddelde concentratie   max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 (stikstof dioxide) en PM10 (fijn stof) in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² b.v.o. bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Vriezenweg, ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2015: 19 µg/m³ voor NO2, 18 µg/m³ voor PM10 en 10.8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg zes dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Verkeer en parkeren

Toetsingskader en onderzoek

Verkeersstructuur

De locatie wordt ontsloten via de Bilderdam. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom (30 km/h). Conform het principe Duurzaam Veilig worden fietsers gezamenlijk met het gemotoriseerde verkeer afgewikkeld op de Bilderdam. Via de Vriezekoop-Noord wordt nabij Leimuiden aangesloten op de provinciale weg N207, die in noordelijke richting aansluit op de A4 (afrit Nieuw-Vennep). In oostelijke richting is via Kudelstaart of Nieuwveen de provinciale weg N231 te bereiken. De ontsluiting in verdere richtingen is hiermee in voldoende mate gewaarborgd.

Verkeersgeneratie en afwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee nieuwe woningen aan de Bilderdam. Een berekening van de verkeersgeneratie is gemaakt aan de hand van kencijfers uit publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, 2012). De gemeente Kaag en Braassem is gecategoriseerd als een 'weinig stedelijke gemeente'. Conform de ligging van de locatie is uitgegaan van gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Op basis van het autobezit in de gemeente worden de gemiddelde kencijfers aangehouden. De verkeersgeneratie bij een vrijstaande koopwoning is 8,2 mvt/etmaal weekdag. Op basis van twee nieuwe woningen aan de Bilderdam bedraagt de extra verkeersgeneratie door deze ontwikkeling 16,4 mvt/etmaal weekdag. Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van afgerond 18 mvt/etmaal. Gezien de geringe omvang van de extra verkeersgeneratie door deze ontwikkelingen, zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Kaag en Braassem hanteert een minimum van 1,9 parkeerplaatsen per grondgebonden woning als uitgangspunt. Deze parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd. Bij de ontwikkeling is na kavelsplitsing op beide percelen voldoende ruimte aanwezig. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. De ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en voorziet in de parkeernorm uit de Nota Parkeernormen. De aspecten verkeer en parkeren staan de nieuwe ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Water

Toetsingskader

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Reactie watertoets:

'Op basis van de gegeven antwoorden concluderen wij dat wij een waterbelang hebben bij uw plannen. Wij verzoeken u om uw plannen in te dienen bij ruimtelijkeplannen@rijnland.net. Mogelijk nemen wij contact met u op. Indien u wenst kunt u zelf ook contact opnemen met de afdeling Plantoetsing & vergunningsverlening van het hoogheemraadschap van Rijnland. Wij verzoeken u te controleren of de in onze legger vastgelegde watergangen en waterkeringen overeenkomen met de bestemming in uw verbeelding en deze eventueel aan te passen. De gegevens hiervan zijn te vinden op http://rijnland.esri.nl/legger/ en http://rijnland.esri.nl/keringen'.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016-2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering: handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Riolering en afkoppelen 

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een perceel met een kassencomplex. Het plangebied ligt binnen het peilgebied Boezem Rijnland (deel ZH). Binnen dit peilgebied wordt een zomerpeil van -0,61 meter en een winterpeil van -0,64 meter gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0015.png"

Figuur 4.4: Uitsnede Peilbesluiten, hoogheemraadschap van Rijnland

Bodem en grondwater

De bodem van het plangebied bestaat uit niet gekarteerd gebied. Het naastgelegen gebied bestaat uit zware zavel en veen. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap III dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 0,40 m-mv en de laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,80 m-mv en 1,20 m-mv. De maaiveldhoogte in het plangebied is -0,25 m-NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0016.png"

Figuur 4.5: Uitsnede bodemkaart en grondwatertrap

Waterkwantiteit

De percelen binnen het plangebied worden begrensd door een primaire watergang welke is opgenomen in de legger. De huidige bebouwing is deels gelegen in de beschermingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0017.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Legger oppervlaktewater (Bron: Hoogheemraadschap van Rijnland)

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een regionale kering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0018.png"

Figuur 4.7: Uitsnede Legger waterkering (Bron: Hoogheemraadschap van Rijnland)

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is geen riolering aanwezig.

Toekomstige situatie

Algemeen

Met dit plan wordt de sloop van het kassencomplex en de realisatie van twee woningen mogelijk gemaakt.

Waterkwantiteit

Het verhard oppervlak zal met de realisatie van twee woningen afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Compensatie voor de toename van verhard oppervlak is met deze ontwikkeling niet noodzakelijk. Het plangebied grenst aan een hoofdwatergang welke een beschermingszone heeft. De woningen worden gerealiseerd op een minimale afstand van 5 meter vanaf de insteek van de watergang. Binnen de zone wordt geen bebouwing of beplanting aangebracht.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt binnen een beschermingszone van de regionale kering. Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan de toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

De woningen worden gerealiseerd in de beschermingszone maar buiten de kernzone en het profiel van vrije ruimte.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (voorkeursvolgorde uit Wm art. 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen gescheiden worden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een afvalwaterzuiveringsinrichting getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Water en waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones een zogenaamde dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld.

Conclusie

Voor het bouwen van de woningen moet een watervergunning worden aangevraagd. De nieuwe woningen worden buiten de vrije zone van de dijklegger gebouwd. Hierdoor kan er door het waterschap een watervergunning worden verleend als deze t.z.t. gelijktijdig met de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning wordt aangevraagd door de eigenaar van het perceel. De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura 2000-gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij-principe', wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Nieuwkoopse plassen & De Haeck bedraagt 8 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied 200 meter.

Het plangebied ligt dus buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse plassen & De Haeck is gevoelig voor stikstofdepositie. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen daarom worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Er is het voornemen voor de realisatie van woonbebouwing aan de Bilderdam naast nummer 4a in Leimuiden. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. De eindrapportage is bijgevoegd als bijlage 5.

Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. Het plangebied bezit geen mogelijkheden voor vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren.

In verband met de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken, rooien beplanting voor broedseizoen). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten: de plannen aan de Bilderdam 3-4 te Leimuiden zijn met betrekking tot beschermde soorten niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.11 Archeologie

Toetsingskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging.

Op 23 mei 2011 is het gemeentelijk archeologiebeleid van Kaag en Braassem vastgesteld door de gemeenteraad. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd. Op 13 mei 2013 heeft de gemeenteraad een actualisatie van dit beleid vastgesteld waardoor de beleidskaart is gewijzigd.

Onderzoek en conclusies

De archeologische beleidskaart van de gemeente is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. De locatie Bilderdam naast 4a ligt zowel in een historische kern als in een ontginningsas (figuur 4.8). Daarbij hoort in beide gevallen een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 150 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.

Door het opnemen van de dubbelbestemming zijn de archeologische belangen voldoende geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPBILDERDAM3EN4-VAS1_0019.png"

Figuur 4.8: Uitsnede uit de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart met daaronder de legenda. Het plangebied is aangegeven met de rode cirkel.

4.12 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen van nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

5.2 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden gemeten moeten worden.

5.3 Bestemmingsregels

Wonen

Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Naast wonen mag onder voorwaarden ook in de woning worden gewerkt in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Het maximum oppervlak van deze activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met aan- en uitbouwen. Voor woningen in het buitengebied is het niet noodzakelijk om de precieze locatie van de woning vast te leggen. Daarom is binnen de bestemming 'Wonen' gekozen voor ruime bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken zijn zowel de hoofdgebouwen als de erfbebouwing (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Voor de woningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt een maximale inhoudsmaat van 750 m3. In functionele zin zijn naast het wonen ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

Waarde - Archeologie - 1

Deze dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' is opgenomen ter bescherming van mogelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Voor een aantal werkzaamheden op of in deze gronden is een omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) vereist in het kader waarvan een afweging kan worden gemaakt tussen de activiteit en de te beschermen waarden.

De dubbelbestemming met betrekking tot archeologie is opgesteld op basis van de beleidskaart archeologie van de gemeente Kaag en Braassem. Hierop zijn gebieden met een verschillende archeologische verwachtingswaarde en het beleid ten aanzien van deze gebieden weergegeven.

Waterstaat - Waterkering

Voor waterkeringen, waterbergingen, primaire watergebied en waterhuishouding, is de functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is uitsluitend toegestaan als hiervoor afgeweken wordt door het bevoegd gezag. Er wordt uitsluitend afgeweken als de functie hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. De initiatiefnemer wint hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de beheerder.

5.4 Algemene regels

Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Ondergronds bouwen is alleen toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing.

Algemene gebruiksregels

Algemeen gebruiksverbod

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd dat zelfstandige bewoning van of afhankelijke woonruimte in een bijgebouw niet is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

Maten

In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om beperkte overschrijdingen van voorgeschreven maatvoeringen toe te staan, onder voorwaarde dat dit hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan diverse instanties toegezonden. Dit betreft de provincie Zuid-Holland, het hoogheemraadschap van Rijnland en de Omgevingsdienst West-Holland. De ingekomen vooroverlegreacties zijn verwerkt in dit bestemmingsplan. Het hoogheemraadschap geeft aan dat de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding zijn, maar dat voor de werkzaamheden wel een watervergunning noodzakelijk is.

Zienswijzen

In het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (zienswijzenprocedure) wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. De ontvangen zienswijze is samengevat en beantwoord in een Nota zienswijzen (zie bijlage 6).

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.


De gemeente Kaag en Braassem heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer waarin het kostenverhaal is geregeld. Om die reden wordt afgezien van een exploitatieplan. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.