3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025
De
gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011
de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De
MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke
ontwikkeling in het jaar 2025. Op 18 december 2017 heeft de
gemeenteraad de actualisatie van de Maatschappelijk Ruimtelijke
Structuurvisie (MRSV 2017) vastgesteld. Per thema is de voorgaande
visie aangepast op het meest actuele beleid. Ook de dorpsperspectieven
zijn, op basis van bijeenkomsten in de dorpen, opnieuw in uitgebreidere
vorm opgesteld.
De
geactualiseerde MRSV gaat uit van een horizon van acht jaar; de
toekomstige ontwikkelingen tot 2025. De MRSV integreert het beleid
vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend
geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte
dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien.
Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel
een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet
aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt
de MRSV als basis.
De
MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de
provincie. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland
Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook het Hoogheemraadschap van
Rijnland staat de komende jaren voor enkele grote opgaven, met name op
het gebied van waterberging, waarbij zij nauw samenwerkt met de
gemeente. De gemeente maakt in de MRSV vier strategische keuzes:
- delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
- wonen in alle
kernen; aandacht voor de samenstelling van de woningmarkt door diverse
veranderingen, met oog voor de eigen kracht en karakter van elke kern.
- ruimtelijke
kwaliteit belangrijk, maar staat niet altijd voorop; sturing op een
goede ruimtelijke ordening met aandacht voor kwetsbare
gebieden, duurzaamheid en een goede afweging per potentiële
ruimtelijke ontwikkeling.
- ontwikkelen door
beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van
kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
Het
plangebied ligt in de kern Oud Ade. Deze kern is aangewezen aan
inbreidingslocatie. Onderhavige herontwikkeling wordt concreet benoemd
als woningbouwinitiatief. Wat betreft de invulling van het
gebied wordt het volgende gesteld: 'Het is van belang dat alle doelgroepen die een huis zoeken worden bediend. De woningmarktanalyse en de Woonagenda geven de behoefte aan, met speciale aandacht voor het bevorderen van doorstroming'.
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de Woonagenda zoals beschreven in
toelichting paragraaf 3.3.2
en levert een bijdrage aan doorstroming. Geconcludeerd wordt dat de
beoogde ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de MRSV.
3.4.2 Nota Inbreidingslocaties
Op 7 februari
2011 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem de Nota
Inbreidingslocaties vastgesteld. De ‘nota
Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk
beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode
contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er
wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande
stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern.
Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij
deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een
afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd
kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame
ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als
geheel.
De nota geeft
geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De
beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als
basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij
ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds
houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook
voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
Planspecifiek
Het plangebied
valt onder het lint Leidseweg/De Kolk. Belangrijk bij ontwikkelingen in
dit gebied is dat er meer samenhang ontstaat met de omgeving en de
rivier de Oude Ade. Onder voorbehoud van deze samenhang zijn
richtlijnen gegeven voor ontwikkelingen aan de Kolk:
Bij het ontwerp
wordt aangesloten op onder andere de gestelde nokrichting en
situering op de kavel. Voorts sluit de beoogde massa van de
bebouwing aan op de omgeving. Gesteld wordt dat de beoogde
ontwikkeling, voor zover relevant, aansluit op de gebiedspecifieke
eisen zoals benoemd in de Nota Inbreidingslocaties.
3.4.3 Welstandsnota
Op
6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe
welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden
waaraan bouwaanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden en
het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is
opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een
beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat
de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke
welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
In
het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit
betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met
uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten.
Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch
waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan-
of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht
zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn
weergegeven op de welstandskaart.
Planspecifiek
Het plangebied is
gelegen in welstandsluw gebied en is geen onderdeel van een beschermd
dorpsgezicht. Ook behoren de bestaande panden binnen het
plangebied niet tot de gemeentelijke- of rijksmonumenten. Een
nadere toetsing aan het welstandsbeleid is dan ook niet nodig.
Uiteraard zal bij de verdere uitwerkingen wel aandacht zijn voor de
ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing, zoals ook omschreven in
toelichting paragraaf 2.2.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In
een bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan milieu- en
omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in
overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan
de volgende thema's:
- Milieueffectenrapportage;
- bodem;
- geluid;
- milieuzonering;
- luchtkwaliteit;
- externe veiligheid;
- flora en fauna;
- archeologie en cultuurhistorie;
- waterhuishouding;
- verkeer en parkeren.
4.1 Milieueffectenrapportage
De
milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse
procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming
te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en
besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van
publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het
milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7
van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit
m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een
plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij
toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of
besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven
de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2
‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden
beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit
is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3
‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct
een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of
besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de
drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van
onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende
plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het
uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of
het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze
keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit
gemotiveerd;
- de
activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet
genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-
(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017
geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7
juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de
gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije
m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije
m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- Het bevoegd
gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit
hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16
tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het
Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit
toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling
van voorliggend bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit
bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of
uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de
bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan
aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. Onderhavig plan
maakt slechts de (netto) toevoeging van 11 wooneenheden mogelijk. Er
kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan
worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije
m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke
nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch
een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen
voor een m.e.r.
In
het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste
milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe
veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de
overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde
aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd
wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed
heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden
uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de
milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggend
bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van
een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de
relevante milieuaspecten.
Het
bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen
over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een
m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit.
Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet
gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een
aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de
m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met
de procedure voor het bestemmingsplan.
Op
basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als
aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling
niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
De Omgevingsdienst zal hiertoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen.
4.2 Bodem
Ten
behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat
de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem
waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is
gemaakt voor het beoogde doel.
Bij
een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk,
indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger
bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een
gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de
bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant
en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het
plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan reeds een
woonbestemming. De beoogde ontwikkeling betreft daarmee geen wijziging
naar een strenger bodemgebruik. Desondanks is er in het kader van
een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van de bestaande woningen
een bodemonderzoek uitgevoerd (SGSSearch, d.d. 23 november
2017, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 1).
Uit
het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met
koper, molybdeen, kwik en lood. In de ondergrond zijn lichte
verontreinigingen met koper en lood aangetroffen. Verder zijn in
het grondwater licht verhoogde gehaltes aan barium en kwik gemeten.
Op
basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de
opgestelde hypothese “niet verdachte locatie” strikt
genomen niet juist is. Gezien de relatief lage gehalten en de huidige
c.q. toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen aanleiding
tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste
hypothese.
Op basis van de
uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch
oogpunt gezien, ter plaatse van de bestaande bebouwing, geen
beperkingen te worden gesteld aan de voorgenomen herontwikkeling van de
locatie.
De gronden die in
het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Groen' hebben en waar nu
deels gebouwd gaat worden, zijn niet in het hiervoor genoemde onderzoek
meegenomen. Omdat deze gronden niet verdacht zijn op de aanwezigheid
van bodemverontreiniging is het uitvoeren van een bodemonderzoek in het
kader van het bestemmingsplan niet nodig. In het kader van de
aanvraag Omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de woningen zal nog
een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd worden ter plaatse van de nog
niet onderzochte percelen.
4.3 Geluid
De mate waarin
het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet
geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten
worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden
de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige
terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen
terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere
bescherming tegen geluid behoeft);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als
zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik
daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een
woning).
Het beschermen
van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde
zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder
worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en
spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende
voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest
voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door
het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op
woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De
voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden
toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan,
stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te
verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met
uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de
geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat
de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een
ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde
procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen
in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
De
beoogde ontwikkeling gaat uit van het netto toevoegen van 11
wooneenheden (9 sloop, 20 nieuwbouw). De toe te
voegen wooneenheden zijn in het kader van de Wet geluidhinder
aan te merken als gevoelig object.
Het
plangebied is gelegen aan de wegen De Kolk en de Leidseweg/Oud
Adeseweg. Ter hoogte van het plangebied is de rijsnelheid van De Kolk
en Oud Adeseweg 30 km/uur. Buiten de bebouwde kom bedraagt de
rijsnelheid van de Oud Adeseweg eerst 50 km/uur en daarna 60 km/uur.
Omdat de geluidzone niet direct eindigt bij de overgang van 50 naar 30
km/uur weggedeelte, maar nog over een gelijke afstand doorloopt, ligt
een aantal nieuwe woningen binnen de geluidzone van de Oud Adeseweg.
Dit houdt in dat getoetst moet worden aan de Wet geluidhinder.
De
Omgevingsdienst West-Holland heeft een indicatieve berekening gemaakt
van de geluidbelasting op de gevel als gevolg van het verkeer op het 50
en 60 km/uur-weggedeelte van de Oud Adeseweg. Uit deze berekening
blijkt dat de geluidbelasting niet meer dan 48 dB bedraagt. Dit
betekent dat voldaan wordt aan de voorkeurswaarde van de Wet
geluidhinder. Bovendien was in de bestaande situatie reeds sprake van
een woonbestemming aan de Leidseweg/Oud Adeseweg. Eveneens blijkt dat
de totale geluidbelasting (inclusief 30 km/uur wegen) niet meer zal
bedragen dan circa 51 dB zodat hiermee sprake is van aanvaardbaar woon-
en leefklimaat in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Gelet
op de uitkomsten van deze indicatieve berekeningen is een verdere
toetsing aan de Wet geluidhinder niet nodig.
In
de omgeving van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen
of spoorwegen gelegen. Geconcludeerd kan worden dat er geen
belemmeringen zijn wat betreft geluid.
4.4 Milieuzonering
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en
Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst
opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige
bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt
dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het
bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten
(bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen
aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Door
de ligging van het plangebied in de bebouwde kom met voornamelijk
sociale voorzieningen/activiteiten (kerk, volkstuinen) ten behoeve van
de bewoners van Oud Ade, is sprake van een 'rustige woonwijk'. In
de directe omgeving van de locatie liggen de volgende bedrijven:
adres, bedrijf |
milieu categorie |
afstand (m) |
richtafstand rustige woonwijk (m) |
SBI-code |
Akkerslootpolder 1a, veehouderij |
3.2 |
85* |
100 |
0142 |
Leidseweg 6, kerk
|
2 |
75 |
30 |
9491 |
H.P. van der Poellaan 40, volkstuin
|
2 |
30 |
30 |
011 |
*De afstand is gemeten vanaf de grens van het woningbouwvlak tot aan de agrarische opstallen
Geconcludeerd
wordt dat de beoogde ontwikkeling, met uitzondering van de veehouderij
Akerslootpolder 1a, voldoet aan de richtafstanden voor gemengd
gebied uit de VNG uitgave
Bedrijven en milieuzonering editie 2009.
Veehouderij Akkerslootpolder 1a
Het
betreft een melkveehouderij. Dit bedrijf heeft milieucategorie
3.2, met een richtafstand van 100 meter voor geur. De inrichting valt
onder het Activiteitenbesluit milieubeheer, waarin afstanden zijn
opgenomen voor geur namelijk: 100 meter tussen een dierverblijf en een
geurgevoelig object binnen de bebouwde kom.
In de
‘Verordening geurhinder en veehouderij Kaag en Braassem
2012’ is deze afstand teruggebracht tot 50 meter. Voor opslag van
vaste mest geldt een afstand van 100 meter. Omdat de vaste mestopslag
aan de achterkant van het bedrijf ligt, is de afstand tussen het
plangebied en de betreffende opslag groter dan 100 meter.
De omgekeerde
werking van het Activiteitenbesluit met betrekking tot geurhinder en
veehouderij leidt niet tot belemmeringen voor het plan. Er kan gesteld
worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De extra toe te
voegen wooneenheden (milieucategorie 1) leiden eveneens niet
tot overlast naar de omgeving. Omliggende bedrijven worden nu en
in de toekomst niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel
bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit
introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten.
Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de
verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten
dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de
luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende
werking.
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2
µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de
luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen
doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar
verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in
betekenende mate bijdragen'.
Een
belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het
Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL,
dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies
en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te
realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op
16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking
getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel
5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en
rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke
ordening.
Het
Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde
gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het
bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking
heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen
op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter
langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het
totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet
toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2
dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het
gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord,
maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding
ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In
het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee
aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de
nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de
luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert.
Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt
aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te
toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen
overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog
gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen
ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit
ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 20 woningen
gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals
projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg
(3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in
betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op
grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project
heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter
plaatse.
Desalniettemin
is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van
NSL-monitoring (o.a. ministerie I&M en RIVM) gekeken naar de
luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Uit de
achtergrondconcentraties over 2016 van fijnstof (PM10) (PM2,5) en
stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de
locatie ruim voldoende is. De concentratie hebben ter plaatse van het
plangebied de volgende waarden 18,4 μg/m³ NO2, 18,4
μg/m³ PM10 en 10,7 µg/m³ PM2,5. Deze
concentraties liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden. Er is
daarom geen belemmering voor dit project met betrekking tot de
luchtkwaliteit.
Met
betrekking tot de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied kan
geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en
leefklimaat.
4.6 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast
wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen
kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en
groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn
onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen,
kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500
m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en
horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan
is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het
plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als
grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour
is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten
binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor
beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits
goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5
contour.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving
van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan
bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het
Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving
worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het
besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een
minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende
ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden
tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het
Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit
algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd
die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden
aangehouden.
Planspecifiek
Voor
de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle
inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is
de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een
uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (zwarte kader)
Bevi-inrichting
Op circa 850
meter ten oosten van het plangebied, aan het Achterpad 40 te
Rijpwetering, is een Bevi-inrichting gelegen. Ter plaatse is een
bovengrondse tank met vloeibaar gemaakt gas aanwezig. Er geldt een
risicocontour van 9 meter. Daarnaast is op circa 900 meter ten
oosten van het plangebied, aan de Koppoellaan 5, een groothandel in
granen en zaden aanwezig. In verband met de aanwezigheid van een
chlooropslag is er sprake van een plaatsgebonden risico, zonder
risicocontour.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke
ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter
plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van
een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de
huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet
vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet
natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de
beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten
niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De
soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de
volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten,
Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten
geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen
voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime
andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid
maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt
voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende
beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden
bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien
deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar
is.
Planspecifiek
In
het kader van de beoogde woningbouwontwikkeling heeft er ecologisch
onderzoek plaatsgevonden (Van der Goes en Groot, d.d. 13 november 2018,
zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 2) om negatieve effecten op eventueel aanwezige beschermde soorten te kunnen voorkomen.
In
het onderzoek wordt geconcludeerd dat het onderzoeksgebied in potentie
geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, vogels,
grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Gezien het aanwezige
biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de
vakliteratuur over waarnemingen en populaties in de omgeving, zullen
van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen
‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze
aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten gelden
geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader
van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
Een ontheffing is dan niet nodig.
In het plangebied
kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor
de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten
vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te
vinden. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
Voor het mogelijk
incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond
beschermde nesten (huismus en sperwer) wordt geen negatief effect
verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel
uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel
vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve
gemakkelijk uitwijken.
Voor de mogelijk
aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen
negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts
een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de
naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De
vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
Om verstoringen
op belangrijk weidevogelgebied in het broedseizoen te voorkomen dienen
alle aanlegwerkzaamheden in het hele plangebied te worden uitgevoerd
buiten het broedseizoen en bij daglicht. Eventueel nieuw aan te brengen
buitenverlichting dient zodanig te worden aangebracht dat deze het
weidevogelgebied niet verlichten. Dit betekent dat de verlichting niet
omhooggericht moet zijn.
Buiten deze
restrictie wordt, gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan
en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden
op voorhand uitgesloten dat andere natuurwetgeving dan de beschermde
soorten Wnb, aan de orde is.
Maatregelen
Voor
alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de
zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan
de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
- Alle aanwezige
vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd
worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen
omgeving een ander leefgebied te benutten;
- Bij ecologisch
gevoelige werkzaamheden kan zodanig worden gewerkt dat richting te
behouden leefgebied van aanwezig fauna wordt gewerkt en dieren niet
ingesloten raken en (meer) kans hebben te vluchten;
- Om schade aan
vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan
wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode
augustus tot en met oktober in verband met de perioden van
voortplanting en overwintering;
- Uit de te dempen
wateren kunnen amfibieën (alle stadia) of vissen verdreven worden
door van ‘dicht’ naar ‘open’ te werken en geen
dieren in te sluiten. Als dit niet mogelijk is kunnen de dieren
weggevangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te
verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een
geschikt water in de nabije omgeving;
- Bij de werkzaamheden moet voorkomen worden dat ’s nachts met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.
Conclusie
Geconcludeerd
wordt dat, rekening houdend met voorgaande maatregelen, de beoogde
ontwikkeling in het kader van de Wnb uitvoerbaar is.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
In
1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming
van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het
Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees
archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit
erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat
de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet-
en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in
Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om de
gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen
vervullen, is gemeentelijk archeologiebeleid (ADC Heritage, augustus
2011) met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader
opgesteld. De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart
geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te
verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een
informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten
archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart
vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart (The Missing
Link, maart 2013): aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld
die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo
ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de
basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van
omgevingsvergunningen.
Erfgoedverordening
De gemeenteraad
van Kaag en Braassem heeft op 8 november 2016 de gemeentelijke
Erfgoedverordening vastgesteld. In de Erfgoedverordening zijn de lokale
regels en procedures voor de omgang met monumenten en archeologie
vastgelegd. De gemeente is als bevoegd gezag voor (rijks-)monumenten en
archeologie het eerste aanspreekpunt voor vraagstukken over gebouwd en
ondergronds erfgoed.
Planspecifiek
Archeologie
De
navolgende afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke
Archeologische beleidskaart van de gemeente Kaag en Braassem.
Uitsnede Archeologische Maatregelenkaart, plangebied in zwarte kader
Zoals
zichtbaar op voorgaande kaart valt het plangebied deels binnen de
historische kern, deels binnen een gebied met een middelhoge
verwachting en grotendeels binnen een gebied met een lage verwachting.
Binnen
het geldende bestemmingsplan 'Oud Ade en Rijpwetering' geldt slechts
voor een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde -
Archeologie 1'. Bij bouwwerken met een oppervlakte boven de 150 m²
en dieper van 30 cm dient archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Het
gedeelte waar de beoogde woningen komen is, zoals zichtbaar op
navolgende afbeelding, tijdens de bouw en de sloop van de voormalige
woningen flink geroerd en afgegraven. Daarnaast wordt er niet meer dan
150 m² aan oppervlakte gebouwd binnen de archeologische
dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk
geacht. Eventuele toevalsvondsten dienen te worden gemeld bij gemeente
Kaag en Braassem.
Plangebied met geroerde gronden (Bron: MeerWonen)
Cultuurhistorie
Voorheen bevonden
zich in het plangebied zeven zogenaamde Oostenrijkse noodwoningen. Deze
woningen uit 1950 waren onderdeel van in totaal 60 Oostenrijkse
woningen in de gemeente Kaag en Braassem. Het meest opvallende kenmerk
van deze woningen is hun opzet in houtsysteembouw. De betreffende
woningen waren niet beschermd als monument en dus is de
Erfgoedverordening hierop niet van toepassing. Inmiddels zijn de
woningen gesloopt.
Voorliggende
initiatief maakt de bouw van woningen mogelijk. In fysieke zin worden
hiermee geen cultuurhistorische kwaliteiten in de omgeving
aangetast.
4.9 Waterhuishouding
Het
aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door
verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast
(waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de
kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.9.1 Generiek beleid
Op
Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en
wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn
het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal
Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De
Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies
uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen
van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,
Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport
WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf
neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes
(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer
geïntroduceerd:
- vasthouden,
bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk
bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater.
Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in
bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren
wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden,
scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk
schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel
mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd
water aan bod.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties
tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar
ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het
doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor
waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt
de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische
implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn
Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles
is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale
watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes
vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in
één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op
basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het
kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid
het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam
waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen
overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de
diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de
periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor
toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die
water biedt te benutten.
4.9.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het
Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag
voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep)
grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen
overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid
is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn
én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk
toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het
erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren.
Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen
op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met
klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van
gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van
lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn
Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van
verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen
in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren
van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en
zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt
Rijnland aan zijn ambities.
In
het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende
rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft
Rijnland een regelgevende rol.
Keur en uitvoeringsregels
Op
grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen
verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het
watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
- de bodem van kwelgevoelige gebieden
Maar ook aan:
- Onttrekken en lozen van grondwater
- Het aanbrengen van verhard oppervlak
De
Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en
welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv.
op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij
Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de
uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Voor
zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het
van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan
met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat
Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met
deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden
het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld
door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden
van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en
chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te
scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van
hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de
voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid
daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile
stromen. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij
de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de
uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de
oplossing centraal staat.
4.9.3 Watertoets
In
Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke
besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het
maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet
worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De
watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de
waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en
geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten.
De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de
toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Ten
behoeve van dit initiatief is De Digitale Watertoets ingevuld en heeft
veelvuldig overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland plaats gehad.
Watercompensatie
Bij
een toename aan verharding van meer dan 500 m² dient, volgens de
regels van het Hoogheemraadschap Rijnland, 15% te worden gecompenseerd.
Een toename aan verharding zorgt er namelijk voor dat het regenwater
sneller op het oppervlaktewater zal afstromen. Het uitgangspunt bij
ruimtelijke ontwikkelingen is dat er geen verslechtering van de huidige
situatie mag optreden.
In
de bestaande situatie was er circa 1460 m² aan
verharding op het terrein aanwezig. In de beoogde situatie (2119
m² verharding) zal er sprake zijn van een toename van 659
m² aan verharding, met name vanwege de toevoeging van
parkeerplaatsen. Dat betekent dat (659 * 0.15) 98,85 m² aan
watercompensatie vereist is. De compensatie zal of binnen het
plangebied, zoals zichtbaar op navolgende afbeelding, of binnen
het peilgebied Dr. akkersloot-, Hertogs-, en Blijverpolder worden
gerealiseerd. De concrete uitwerking wordt nader in het proces
vastgelegd.

Beoogde
situatie met (optioneel) watercompensatie binnen noordoostelijke
deel van het plangebied, geen definitief ontwerp (Faro Architecten,
d.d. 31-07-2018)
De volgende afbeelding toont een fragment van de Legger Regionale Keringen van het Hoogheemraadschap Rijnland.
Fragment legger hoogheemraadschap van Rijnland
Uit
voorgaande afbeelding blijkt het plangebied binnen de kernzone en
beschermingszone ligt van de regionale waterkering van de
watergang de Oude Ade. In een dergelijke zone is het verboden om
zonder vergunning bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Voor het
uitvoeren van handelingen binnen de kern- en beschermingszone van
de regionale waterkering heeft overleg plaatsgevonden met het
hoogheemraadschap van Rijnland.
Tijdens het
overleg tussen initiatiefnemer en het waterschap (d.d. 17 april 2018),
welke plaatsvond op locatie, is geconstateerd dat de sloop van de
voormalige woningen binnen het plangebied geen invloed heeft gehad op
het dijklichaam. De navolgende afbeelding toont de beoogde situatie ten
opzichte van het dijklichaam. In het grijs is de beoogde woningbouw
zichtbaar, in het zwart de eerder bestaande en reeds gesloopte woningen.
Beoogde situatie ten opzichte van dijklichaam
Naar
aanleiding van het bezoek ter plaatse in combinatie met
voorgaande tekening is geconstateerd dat de beoogde ontwikkeling geen
negatief effect heeft op het dijklichaam.
Waterafvoer
Naar
aanleiding van het overleg met het waterschap is besloten dat de
riolering gescheiden dient te worden aangelegd. Hemelwater
dient richting de aangrenzende sloten te worden afgevoerd. De
navolgende afbeelding toont een ontwerp van de beoogde riolering.
Schetsontwerp inrit en riolering (Infravisie, d.d. 31 juli 2018)
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een
goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project
op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.10.1 Verkeer
Voor het maken
van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt
gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers
verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij
verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief
openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de
beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale
kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte
(CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de
ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale
verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
De ontsluiting
van het plangebied zal, gelijk aan de bestaande situatie, plaats vinden
via de bestaande ontsluitingswegen De Kolk en Leidseweg/Oud Adeseweg.
Wel is in het plan de doorgang over de bestaande weg De Kolk iets
verbeterd. Zo zijn de woningen en appartementen verder van de weg af
gesitueerd en is de toegangsweg naar de parkeerplaatsen verplaatst. De
afbeelding in
toelichting paragraaf 4.9.3 toont de beoogde verkeerssituatie inclusief ontsluiting via de Leidseweg.
Conform de CROW
publicatie zal de beoogde woningbouw circa 70
voertuigbewegingen per etmaal genereren. Ten opzichte van de bestaande
situatie is dat iets meer dan een verdubbeling van de
verkeersgeneratie. De verwachting is dat deze voldoende kan worden
opgevangen binnen het bestaande verkeersnetwerk.
Ontwikkeling |
CROW aansluiting |
Verkeersgeneratie per woning |
Totaal |
15 appartementen |
huur, etage, goedkoop - matig stedelijk, rest bebouwde kom |
3,6 |
45 |
5 levensloopbestendige grondgebonden woningen |
huurhuis, sociale huur |
4,9 |
24,5 |
|
|
|
69,5 |
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of
gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan
worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van
parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers
van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal
vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze
parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale
kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte
(CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en
verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen
wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling
(wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende
kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed
beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende
(auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale
voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
De gemeente Kaag
en Braassem heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de Nota
parkeernormen (2018). Bovengenoemde CROW kencijfers dienen als
uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota
wordt echter meer specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen
binnen de gemeente. Voorts is een kaart met gebiedsindeling opgenomen.
Onderhavig plangebied valt op deze kaart binnen de zone 'rest bebouwde
kom'.
Planspecifiek
Conform het
parkeerbeleid van de gemeente Kaag en Braassem zijn 29
parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van de beoogde woningbouw:
Ontwikkeling |
CROW aansluiting |
Parkeerplaatsen per woning |
Totaal |
15 appartementen |
huur, etage, goedkoop - matig stedelijk, rest bebouwde kom |
1,4 |
21 |
5 levensloopbestendige grondgebonden woningen |
huurhuis, sociale huur |
1,6 |
8 |
|
|
|
29 |
Zoals zichtbaar op de afbeeldingen in
toelichting paragraaf 2.2 en
toelichting paragraaf 4.9.3 voorziet
het plan in 30 parkeerplaatsen. Afhankelijk van de keuze voor de
watercompensatie binnen of buiten het plangebied zullen er 2 of 4
parkeerplaatsen worden gerealiseerd aan de Leidseweg.
Geconcludeerd
wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde
ontwikkeling. Bovendien bevat het voorliggende bestemmingsplan een
voorwaardelijke verplichting parkeren, waarmee blijvend veiliggesteld
is dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor
het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet
ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit
bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een
toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch
bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen
in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op
de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze
bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik
gekoppeld.
5.2 Toelichting
De
toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een
belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit
bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de
onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het
bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van
wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het
bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk
onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op
de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere
bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc..
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale
ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
De
planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat
de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de
bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels
waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van
wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen
belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op
het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de
overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de
afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor
de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een
standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende
regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de
'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle
bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede
hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op
alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend
bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen, waarbij inhoudelijk
aangesloten is bij de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan
Oud Ade en Rijpwetering:
Groen
De
beoogde stedenbouwkundige opzet voorziet in openbaar groen aan de
randen en binnen het hofje. Om het gebruik als openbaar groen te
waarborgen is deze bestemming opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is binnen deze bestemming niet
toegestaan. Er zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde
toegelaten, zoals lichtmasten. Voorts zijn binnen deze bestemming
waterlopen en waterpartijen toegestaan, bijvoorbeeld als dat nodig is
vanwege de watercompensatie.
Tuin
Bij
de woning aan de Leidseweg, is voor het gebied vanaf 1 meter achter de
voorgevel, de bestemming 'Tuin' toegepast. Er worden o.a. mogelijkheden
geboden om erkers te realiseren.
Verkeer
Binnen deze
bestemming zijn openbare wegen en parkeerplaatsen voorzien. Middels een
Voorwaardelijke verplichting Parkeren is veiliggesteld dat voorzien
wordt in voldoende parkeergelegenheid, ook bij toekomstige
veranderingen.
Wonen - 1
De woonbestemming en
bijbehorende bouwvlakken zijn opgenomen ten behoeve van de beoogde
woningen en de private tuinen behorende bij de woningen. Op de
verbeelding zijn de maximaal toegelaten goot- en bouwhoogten
weergegeven. Ook is de woningtypologie aangeduid. In navolging van het
bestemmingsplan Oud Ade en Rijpwetering zijn uitsluitend de aanduiding
'twee-aaneen' (voor twee-aaneengebouwde, geschakelde en vrijstaande
woningen) of 'gestapeld' (voor gestapelde woningen) gehanteerd. Waar in
een bouwvlak geen aanduiding is opgenomen zijn rijenwoningen
toegelaten. Ook is het maximum aantal wooneenheden (20) geregeld. Met
een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van dit maximum aantal
wooneenheden, binnen het toegestane bouwvolume .
Voorts gelden de
in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor bijbehorende
bouwwerken. Dat geldt ook voor aan-huis-verbonden beroepen,
aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten en bed&breakfast.
Verder is in de
Algemene regels een voorwaardelijke verplichting parkeren opgenomen, om
veilig te stellen dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
Voor
waterkeringen, waterbergingen, primaire watergebied en
waterhuishouding, is de functie tot uitdrukking gebracht in de
dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het bebouwen
van deze gronden ten behoeve van de onderliggende bestemming is
uitsluitend toegestaan als hiervoor afgeweken wordt door het bevoegd
gezag. Er wordt uitsluitend afgeweken als de functie hierdoor niet
onevenredig wordt geschaad. Het bevoegd gezag wint hiervoor, met het
oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit, advies in bij de
beheerder, voordat ze beslist op het verzoek om af te wijken.
6 Economische uitvoerbaarheid
Het
uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de
gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en
het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de
initiatiefnemer. De gemeente heeft ten behoeve van het project met de
initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, als bedoeld in
artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst wordt onder
andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade,
die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De
kosten zijn dankzij de overeenkomst anderszins verzekerd waardoor
een exploitatieplan niet nodig is. De economische uitvoerbaarheid van
het plan is derhalve verzekerd.
Planspecifiek
De gemeente Kaag
en Braassem zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer
een overeenkomst sluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de
eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch
kader kan veroorzaken, geregeld.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij
de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op
grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als
bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit
artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van
rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke
ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het
plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg,
afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan
dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd
worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in
te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het
vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na
bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na
afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is
ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt
het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van
een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De
schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige
voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Participatie
De beoogde
ontwikkeling is tot stand gekomen middels een zgn. TOP-aanpak. De
afkorting staat voor ‘Traject OmgevingsParticipatie’,
afspraken tussen woningcorporaties en gemeente Kaag en Braassem over
bewoners- / omwonendenparticipatie bij nieuwe sociale huurlocaties. In
dit proces is in meerdere gesprekken / inloopavonden gesproken met
zittende en potentiele bewoners, waaronder een woongroep, (direct)
omwonenden / buren en inwoners Oud Ade. En daarnaast is uiteraard
intensief overleg gevoerd met de gemeente Kaag en Braasem.
De
stedenbouwkundige opzet en bouwstijl is mede ingegeven door de
oorspronkelijk situatie: een U-vorm met een groentje in het midden,
waarbij de bebouwing verwijst naar de Oostenrijkse noodwoningen. Er
zijn alternatieven bedacht maar deze zijn om meerdere redenen
afgevallen. Een belangrijke reden is de waardering die de huidige opzet
heeft gekregen van omwonende en geïnteresseerden tijdens de
inspraakavonden.
Samengevat is hier het volgende proces doorlopen:
Op 12 juni 2017 is in het Dorpshuis een inloopavond georganiseerd als
aftrap voor de ontwikkeling van het plan. Doel van die bijeenkomst was
om te informeren over mogelijke ideeën voor de invulling van De
Kolk en om ideeën en suggesties te krijgen. Er waren zo'n 70-80
geïnteresseerden aanwezig.
Met bewoners /
omwonenden zijn de bestaande karakteristieken van de locatie onderzocht
en gepresenteerd. Hieruit zijn uitgangspunten gedestilleerd voor de
nieuwe ontwikkeling daar waar het gaat over karakteristiek van het
buurtje, karakter van de bebouwing / architectonische uitgangspunten en
uitstraling naar de buitenranden.
Vervolgens zijn
omwonenden middels nieuwsbrieven (29 juni 2017, 27 oktober 2017, 19
januari 2018, 21 maart 2018 en 12 juli 2018) op de hoogte gehouden.
Op 5 oktober 2017
is tijdens de tweede bijeenkomst de planopzet gepresenteerd. Op 13
februari 2018 is wederom een bijeenkomst georganiseerd voor omwonenden
en geïnteresseerden, waartoe ook een oproep in het lokaal
nieuwsblad was gedaan. Om de mogelijkheden voor de toekomstige woningen
en appartementen te bespreken waren door FARO Architecten verschillende
indelingen uitgewerkt en voor de buitenruimtes waren voorstellen
gemaakt met balkons, galerijen op afstand en combinaties van beide. Om
de sfeer tastbaar te maken waren bovendien vier schetsen van de
afwerking van de woningen gemaakt met ‘de sfeer van toen en de
kwaliteit van nu’.
Met behulp van
referentiebeelden en een aantal uitgeschetste varianten is het
architectonisch beeld van het wijkje met inspraak van bewoners /
omwonenden ontworpen.
Om alle reacties van de belangstellenden op een goede manier te kunnen
verwerken in het plan werd aan het eind van de bijeenkomst gevraagd een
vragenformulier in te vullen. Daarop kon van alle gepresenteerde opties
aangegeven worden waar ieders voorkeur naar uitgaat. En wat er mogelijk
anders of beter kan. Op 21 maart 2018 is vervolgens de vierde
nieuwbrief verzonden, waarin de stand van zaken wordt toegelicht.
De meest recente
nieuwsbrief omtrent de beoogde ontwikkeling is in de week van 9 juli
2018 verspreid in de buurt. Daarnaast hebben er
keukentafelgesprekken plaatsgevonden met twee families van nabijgelegen
woningen.