direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Biekeweide, A. de Graaflaan 20 en Kruisweg 24 te Woubrugge
Status: vastgesteld
Plantype: Bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1884.BPGRAAFL20KRUISW24-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gronden binnen het gebied van het bestemmingsplan (hierna: plangebied) zijn de huidige en beoogde locatie van Varkenshouderij Kroes. Het bedrijf zal worden verplaatst naar het buitengebied, waarmee de locatie in de bebouwde kom vrij komt voor woningbouw. Om de verplaatsing mogelijk te maken zijn bestemmingswijzigingen nodig ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Deze bestemmingswijzigingen worden in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

1.2 Doel

De beleidsmatige doelstelling van het bestemmingsplan is ontwikkelend van aard en betreft zowel een bedrijfsverplaatsing als de ontwikkeling van woningen. De bestemmingswijziging in het buitengebied van Woubrugge heeft ten doel de bouw van een varkenshouderij aan de Kruisweg mogelijk te maken. De bestemmingswijziging in de kern heeft ten doel op de vrijkomende locatie woningbouw mogelijk te maken.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

De keuze van de plangrenzen van de locatie in de kern van Woubrugge is ingegeven door de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Deze locatie bestaat uit de huidige varkenshouderij, die ligt aan de A. de Graaflaan 20 en grenst aan de achterzijde aan de Vrouwgeestweg (zie afbeelding).

De keuze voor de plangrenzen van de locatie in het buitengebied is ingegeven door de wens aan te sluiten op de bebouwingsstructuur aan de Kruisweg. Waar in eerste instantie gekozen was aan te sluiten op het bouwblok van de nummers 18 en 20 met de daarachter gelegen rijhal, is naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp gekozen het bouwvlak naar het oosten te verschuiven. Hiermee past het beter in de bebouwingsstructuur en het landschap. Ook is er met de verschuiving meer afstand genomen tot de bestaande bebouwing in de directe omgeving. De locatie beslaat twee hectare aan de noordzijde van de Kruisweg (zie afbeelding).

afbeelding "

Figuur 1: Locatie A. de Graaflaan

afbeelding "

Figuur 2: Locatie Kruisweg

1.4 Vigerende regelingen

Voor de locatie in de kern van Woubrugge geldt het bestemmingsplan ‘Partiële herziening Kernen Woubrugge-Hoogmade’ van de gemeente Kaag en Braassem.

De partiële herziening voorziet voor de A. de Graaflaan 20 in een bestemmingsregeling voor het huidige agrarische bedrijf. Hiertoe is de bestemming “Agrarisch - intensieve veehouderij” opgenomen, waarmee de gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met de bijbehorende bedrijfswoning alsmede voor doeleinden zoals infrastructurele werken en water. De gronden aangewezen voor ‘Waarde - Archeologie’ zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden middels de aanduiding. Verder zijn de gronden aangewezen voor ‘Waterstaat – Waterkering’ mede bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

Gelet op het voornemen het bedrijf te verplaatsen, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, die het mogelijk maakt de locatie aan te wenden voor de realisatie van woningen. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de verplaatsing van het bedrijf en de bouw van woningen op de vrijkomende gronden mogelijk te maken.

Voor de locatie aan de Kruisweg geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied Jacobswoude’ van de gemeente Kaag en Braassem.

Het perceel heeft de bestemming ‘Agrarische doeleinden’ met als subbestemming ‘Ava”, wat staat voor ‘Agrarisch, veehouderij en akkerbouw’. Binnen deze bestemming is voor dit perceel geen bouwvlak aangegeven. De systematiek van het bestemmingsplan gaat uit van agrarische bouwvlakken met steeds één bedrijf inclusief bijbehorende bedrijfswoning, de mogelijkheid ook hobbymatig vee te houden en de mogelijkheid bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen aan te leggen. De agrarische bouwvlakken mogen geheel worden bebouwd. De subbestemming ‘Intensieve veehouderij’ is opgenomen in het bestemmingsplan.

Het perceel maakt deel uit van het landschap aangeduid als ‘Agrarisch gebied met waardevolle openheid’. Deze bestemming is mede bedoeld om de in dit gebied voorkomende waardevolle landschappelijke kenmerken in de vorm van openheid en kleine landschapselementen te behouden.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de ruimtelijke en functionele structuur van de bestaande situatie beschreven. Hoofdstuk 3 is een samenvatting van het vigerend beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 geeft een planbeschrijving. Hoofdstuk 5 beschrijft de resultaten van onderzoeken en de gevolgen daarvan. Hoofdstuk 6 bestaat uit een juridische planbeschrijving. Hoofdstuk 7 beschrijft de economische en juridische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 bevat de neerslag van de procedure.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Woubrugge ligt in het oude Hollandse veengebied, een gebied met moerassen en bossen dat vanaf de 10e eeuw is ontgonnen. Door de langdurige verbetering van de afwatering vond inklinking van het veen plaats. Vanaf de 16e eeuw werden de ontginningsgebieden daarom bedijkt. Er werd een boezempeil ingesteld en windmolens zorgden voor de afwatering van de polders. Als gevolg van de verregaande ontbossing van het oorspronkelijke houtrijke Holland, ontstond rond de 17e eeuw een grote behoefte aan turf als brandstof. Door het afsteken van het veen kon turf worden gewonnen. In de 18e eeuw werd dit grootschalig aangepakt en werden hele polders uitgeveend. Door de veenafgraving ontstonden plassen. Woubrugge werd daardoor niet alleen doorsneden, maar ook omgeven door water. De omdijkte meren, waaronder de Oudendijkse polder, de Vierambachtspolder en de Boepolder zijn drooggemalen en opnieuw ingericht voor de landbouw. In deze zogenaamde “droogmakerijen” kwamen de zeekleiafzettingen aan de oppervlakte. In de verschillende polders is de richting en breedte van de vroegere slagenverkaveling nog steeds herkenbaar.

2.1.2 Landschappelijke structuur

A. de Graaflaan

Woubrugge is een langgerekt dorp aan de Woudwetering. Dit water vormt een verbinding tussen de Oude Rijn enerzijdes en de Braassemermeer en de Wijde Aa anderzijds. Het dorp heeft zich tot in de twintigste eeuw ontwikkeld langs de dijken langs de wetering. Ter hoogte van de Vrouwgeestweg ligt een dijklichaam met aan beide zijden bebouwing. De weg over de dijk is afgesloten voor autoverkeer. Alleen doorgaande voetgangers en fietsers kunnen over de dijk, de auto’s moeten omrijden via de A. de Graaflaan. Het dijklichaam is aan de landzijde deels opgehoogd en in gebruik als stalplaatsen voor caravans, deels glooit het talud naar beneden om over te lopen in het gras rondom de huidige varkenshouderij. De A. de Graaflaan is een landelijke weg met aan beide zijden een sloot, die aansluit op de poldersloten van de westelijk van het dorp gelegen Oudendijkse polder. De locatie maakt ruimtelijk gezien deel uit van de dorpse bebouwing aan de voet van de weteringdijk, die vanuit de polder te zien is als een strook bebouwing met opgaand groen op het bijna vijf meter hogere dijkniveau.

Kruisweg

Aan de oostzijde van het dorp ligt de Vierambachtspolder. Het is een ruim landschap met een wisselende verkaveling, die deels is geënt op de oude veenverkaveling. Dwars door deze polder is de Kruisweg aangelegd. Deze weg loopt vanaf Woubrugge tot aan de rand van de gemeente in een vrijwel rechte lijn naar het oosten. De weg neemt daarbij één van de richtingen over van de hoofdverkaveling, die onder een schuine hoek staat met het slotenpatroon ter hoogte van nummer 20. De locatie ligt tegen een bebouwingscluster met daarin een manege en enkele woningen, waarachter een weids open landschap ligt.

2.1.3. Bebouwingsstructuur

A. de Graaflaan

Woubrugge kan gekenschetst worden als een kleine woonkern met, naast voorzieningen en bedrijvigheid ten behoeve van de waterrecreatie, alleen voorzieningen voor de eigen inwoners. Gezien de beperkte bouwmogelijkheden, de grote mobiliteit en de vergrijzing, staan verschillende van deze voorzieningen onder druk. In de bebouwing van de kern zijn drie ontwikkelingspatronen te onderscheiden. De oorspronkelijke bebouwing ligt alleen langs de Woudwetering, met als opvallend kenmerk dat de woningen georiënteerd zijn op het water. In het begin van de 19e eeuw heeft de bebouwing zich in westelijke richting langs de provinciale weg uitgebreid. Na 1950 is gekozen de noordwestelijke kwadrant te gebruiken voor de uitbreiding van het dorp. Hier liggen ook de voorzieningen zoals winkels, scholen en sportvoorzieningen. Dit gedeelte langs de Bateweg kan tegenwoordig als het eigenlijke dorp worden beschouwd. De woonbuurten zijn vanaf deze nieuwe as ontsloten. In dezelfde periode is aan de westrand van het dorp een kassengebied ontstaan.

De zuidwestelijke kwadrant is tot in het afgelopen decennium een gemengd gebied met woningen en een jachthaven langs de Vrouwgeestweg. Langs de A. de Graaflaan aan de voet van de dijk staan enkele landbouwbedrijven. Aan de Vrouwgeestweg is een bescheiden bedrijventerrein te vinden. Dit bedrijventerrein heeft ondertussen plaats gemaakt voor de woningbouwlocatie Wilgenhof, waarmee Woubrugge binnen de rode contouren van het dorp de groei van de woningvoorraad op kan vangen.

Kruisweg

In het agrarisch gebied van de droogmakerijen komt van oudsher beperkt bebouwing voor. Er is sprake van een aantal boerderijen, woningen en molens. Deze zijn hoofdzakelijk langs de randen en de hoofdwegen gesitueerd. Met name de (voormalige) boerderijen springen in het oog vanwege de in het algemeen forse maten van de kavels en bebouwing. De Provinciale weg en de Kruisweg bepalen met de daarlangs aanwezige boombeplanting het landschapsbeeld van de Vierambachtspolder.

2.1.4. Waardevolle elementen

De waardevolle elementen op de locatie aan de A. de Graaflaan beperken zich tot archeologie. Het dijklichaam van de Vrouwgeestweg is een oude waterkering, waarin mogelijk resten van het nederzettingenpatroon van Woubrugge bewaard zijn gebleven.

Op de locatie aan de Kruisweg vertegenwoordigd het landschap een waarde. Het landschappelijk beeld en het verkavelingspatroon van deze weidse droogmakerij is kenmerkend voor het buitengebied van de gemeente Kaag en Braassem.

2.2 Functionele structuur

A. de Graaflaan

De locatie aan de A. de Graaflaan ligt in de zone met woonbebouwing aan de voet van de dijk. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit woningen van één of twee lagen met kap. Tussen de woningen staan enkele bedrijven, met name langs de Vrouwgeestweg en de A. de Graaflaan. De hoeveelheid openbare ruimte is beperkt.

De hoofdontsluiting van het dorp vindt plaats via de rotonde in de Kerkweg, waarvandaan de Bateweg naar het nieuwe dorpscentrum in het noorden leidt. Met de bouw van de Wilgenhof en de woningen ter hoogte van nummer 20 wordt deze lijn doorgezet naar het zuiden. De A. de Graaflaan is de weg, waarlangs deze woonbuurtjes worden ontsloten. In beginsel worden de nieuwe woningen ontsloten vanaf deze route. Op twee punten komt er een aansluiting op de A. de Graaflaan voor een weg die in grote parallel aan de laan door de buurt loopt om de woningen bereikbaar te maken. Alleen de woningen aan de Vrouwgeestweg worden van deze zijde ontsloten. De voorzieningen voor de nieuwe woningen bevinden zich op korte afstand aan de noordzijde van de Kerkweg.

Kruisweg

De locatie aan de Kruisweg bevindt zich in het agrarisch gebied van de Vierambachtspolder. Er is weinig bebouwing in de buurt, omdat het hoofdzakelijk in gebruik is voor de landbouw. De aanwezige bebouwing wisselt sterk van schaal: er staan woningen, maar ook enkele stallen en een rijhal. De locatie wordt ontsloten via de Kruisweg en de Provinciale Weg. Dit zijn doorgaande routes met een ruim profiel, die zeer geschikt zijn voor vrachtverkeer. Het perceel wordt net als andere kavels aan de noordzijde van de Kruisweg ontsloten via een brug over de wegsloot.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het principe ‘decentraal, tenzij...’. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat voor alle ruimtelijke plannen eerst moet worden gekeken of er vraag is naar een nieuwe ontwikkeling. Als dit het geval is moet worden bekeken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt. Mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd moet worden gezorgd voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Het bestemmingsplan is van zodanige schaal dat er weinig tot geen raakvlakken zijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het plan draagt namelijk wel bij aan de doelstelling ‘Nederland leefbaar en veilig’ maar betreft geen rijksverantwoordelijkheid. Door het de huidige bestemming ‘Agrarisch - Intensieve veehouderij’ in te ruilen voor een woonbestemming en het bedrijf naar het buitengebied te verplaatsen vindt er een herstructurering plaats die aansluit op de kwalitatieve vraag naar wonen en een verbetering van de bedrijfsvoering. Met dit locale maatwerk is het plan in lijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

A. de Graaflaan

In de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MSRV) van de gemeente wordt verwezen naar een in 2011 uitgevoerd onderzoek over de woningmarkt en demografische ontwikkeling in Kaag en Braassem. Samenvattend wordt aangegeven dat de vraag naar woningen anders is dan voorheen. Door een veranderende gezinssamenstelling en toenemende vergrijzing ontstaat een andere vraag naar woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Zo is momenteel onvoldoende passend aanbod van woningen voor senioren en zijn te weinig passende woningen beschikbaar voor middeninkomens. Derhalve kan gesteld worden dat voor de toevoeging van 35 woningen voldoende kansen bestaat als de woningen inspelen op deze vragen. Het plan heeft een flexibele opzet, waarbinnen goed kan worden ingespeeld op de vraag naar woningen voor middeninkomens en ook voor ouderen geschikte huizen passen. Gelet op de sterk veranderende woningmarkt is het niet wenselijk dit op voorhand vast te leggen. Het initiatief is gesitueerd in bestaand stedelijk gebied. Hergebruik van de gebouwen is niet gewenst of mogelijk. Gelet op de beperkte toevoeging van woningen en de daaruit voortkomende beperkte mobiliteitstoename in en rond het plangebied in combinatie met de ligging in de directe nabijheid van de N442 vormt de verkeerskundige inpasbaarheid (bereikbaarheid) geen belemmering.

Kruisweg

De verplaatsing van de varkenshouderij naar het grootschalig landschap van de droogmakerij is in lijn met de uitgangspunten van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie van de gemeente. Het primaire grondgebruik is volgens dit beleid landbouw met ruimte voor schaalvergroting, waarbij er met een bouwvlak van 2 hectare is aangesloten op de maat en schaal van de bebouwing in de polder.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Doel van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het verwezenlijken van bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met dit besluit.

In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met naam genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Na de 1e aanvulling in het najaar van 2012 worden in het Barro vijftien onderwerpen beschreven, waaronder het Project Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

De beoogde ontwikkeling kent enkel een raakvlak met het onderwerp ‘Primaire watergangen buiten het kustfundament’. Dit onderwerp is geborgen in de watertoets, de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland en in voorliggend bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming ‘Waterstaat – waterkering’. Daarmee voldoet het bestemmingsplan aan de uitgangspunten van het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Structuurvisie

Het doel van de ‘Visie op Zuid-Holland' (2010, geactualiseerd 2012) is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien. De kern van deze provinciale visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. In de visie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De provincie onderscheidt 5 hoofdopgaven:

  • - aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
  • - duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
  • - divers en samenhangend stedelijk netwerk
  • - vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

A. de Graaflaan

De provinciale structuurvisie bevat een functiekaart en geeft daarin de gewenste ruimtelijke functies weer. De locatie aan de A. de Graaflaan is gelegen binnen een stads- en dorpsgebied. De wijziging draagt bij aan een verdere bundeling van verstelijking van het stads- en dorpsgebied. De structuurvisie stelt dat herstructurering en transformatie goede methoden zijn om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. Het beoogde ontwikkeling is van dien aard en op voldoende afstand (meer dan 800 meter) gelegen van het weidevogelgebied dat dit geen belemmering vormt. In het kader van de ligging in het provinciale landschap “Hollands plassengebied’, onderdeel van het Groene Hart, is het gebiedsprofiel opgenomen. De ontwikkeling is beperkt van grootte en is in lijn met de gemeentelijke structuurvisie (MRSV). Daarmee zijn de belangen voor het provinciale landschap voldoende gedekt.

De doorwerking van de kwaliteitskaart, en dan vooral de kwalitatieve aspecten, vindt onder meer plaats in het Gebiedsprofiel. De beoogde ontwikkeling draagt verder bij aan versterking van het leef- en woonklimaat van Woubrugge. De ontwikkeling levert een bijdrage aan het op peil houden van het voorzieningenniveau. Daarnaast wordt in intensieve veehouderij uit de kern geplaatst naar een passende plek. Het doel om het woon- en leefklimaat aantrekkelijker te maken wordt hiermee bereikt. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het beleid van de provinciale structuurvisie. Voor een gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap is het van belang dat bestaande recreatieve routes niet geblokkeerd worden. De wijziging vormt geen belemmering voor mogelijke recreatieve routes.

Bij het provinciaal belang ‘voldoende aanbod in verschillende woonmilieus’ hoort onder meer de ambitie bij sturing rekening te houden met bevolkingskrimp en leefbaarheid kleine kernen. De bestemmingswijziging sluit met bouwen in een kleine kern aan op één van bovenstaande ambities.

Kruisweg

Voor de Kruisweg geldt het beleid ten aanzien van droogmakerijen. Deze gebieden worden gekarakteriseerd als ruimtelijke eenheden met een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringsloot of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open, grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat. Kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten.

Het plan past in dit patroon, raakt de randen van de polder niet en past binnen het slotensysteem. Door de zelfstandige plaatsing blijft de openheid van het landschap behouden. De standaardordening met een ruim voorerf, een bedrijfwoning op de voorgrond en stallen daarachter is gevolgd met respect voor de zichtlijnen langs de weg.

3.2.2 Provinciale Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma ruimte.

De wettelijke basis voor de verordening vormt artikel 4.1 van de Wro. Hierin is bepaald dat indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels kunnen worden gesteld omtrent de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde plannen.

A. de Graaflaan

Het plan betreft het toevoegen van stedelijke functies binnen de bebouwingscontour van de kern Woubrugge. De bebouwing valt binnen de rode contour. Het aantal woningen is regionaal afgestemd en opgenomen in de Woonvisie, zoals dat is vereist in artikel 2.1.1. van de Verordening Ruimte. De bouw van woningen op deze locatie past binnen het beleid om woonbebouwing binnen de stedelijke gebieden te concentreren.

Kruisweg

De landbouw is een belangrijke sector in de Zuid-Hollandse economie en is voor grote delen van de provincie de drager van landschappelijke kwaliteit. De provincie wil ruimte scheppen voor landbouw zodat de landbouw een vitale sector blijft en waar mogelijk bijdraagt aan behoud en versterken van landschappelijke kernkwaliteiten. Nieuwvestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij past niet binnen het beleid zoals omschreven in de verordening.

Een bestemmingsplan voor agrarische gronden moet voldoen aan voorwaarden, die zijn vastgelegd in artikel 2.3.1. Voor de locatie aan de Kruisweg is een deel van deze voorwaarden zoals opgesomd in lid 1 van toepassing, te weten de Algemene regels voor agrarische bedrijven. Het betreft een begrenzing van het oppervlak van het bouwperceel. Nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt volgens 2.3.1. lid 1 onder a geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare. Het plan voldoet aan deze voorwaarde. Bij een volwaardig agrarisch bedrijf is volgens 2.3.1. lid 1 onder c ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten. Met de regel dat er bij het bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan binnen het met 'bw' aangeduide vlak voldoet het plan aan deze voorwaarde. Gedeputeerde staten kunnen op basis van het bepaalde in artikel 3.2 lid 1 van de verordening ontheffing verlenen van de regels voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Ten aanzien van artikel 2.3.1. lid 1 onder g en h is besloten een ontheffing te verlenen. De provinciale belangen om intensieve veehouderij niet zonder meer te laten uit te breiden en/of te verplaatsen, liggen met name in de ruimtelijke impact die deze bedrijven hebben op het landschap en in de mogelijke omgevingseffecten. De uitbreiding is vanwege bestaande planologische rechten en bedrijfsefficiency onvermijdelijk. Het saneren van de opstallen en de bouw van 35 woningen is een positieve ontwikkeling voor de woonkern Woubrugge.

Conclusie

Het nieuwe bedrijf is op hoofdlijnen passend binnen het lint aan de Kruisweg en sluit aan op de richtpunten van de Kwaliteitskaart. De gekozen locatie past in de ruimtelijke structuur van het landschap en het ritme van de boerenerven met daartussen doorzichten op het polderlandschap. De structuur van de droogmakerij wordt niet onevenredig aangetast. Gedeputeerde staten kunnen op basis van het bepaalde in artikel 3.2 lid 1 van de verordening ontheffing verlenen van de regels voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Op grond hiervan hebben Gedeputeerde Staten op 27 september 2016 besloten ontheffing te verlenen van artikel 2.3.1 lid 1 onder g en h voor de verplaatsing van de intensieve veehouderij van de A. de Graaflaan naar de Kruisweg en daarbij het bouwkavel uit te breiden (besluit PZH-2016-566422823). Gezien de ontheffing van Gedeputeerde Staten is er op grond van de Verordening Ruimte 2014 geen bezwaar tegen de verplaatsing van het varkensbedrijf naar het buitengebied en woningbouw op de vrijkomende gronden.

In het verdere planproces moet aandacht worden besteed aan relevante richtpunten uit de provinciale Kwaliteitskaart. Dit is in de regels voor beide locaties geborgd in de vorm van een voorwaardelijke bepaling, die verwijst naar de beeldkwaliteitsparagraaf zoals opgenomen in de bijlage bij deze toelichting.

3.2.3 Provinciale ecologische hoofdstructuur

De Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (afgekort PEHS) is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in de Provincie. De PEHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De PEHS is gebaseerd op de nationale Ecologische Hoofdstructuur.

Het plangebied valt niet binnen de PEHS. Vanuit de PEHS volgen dan ook geen directe aanwijzingen en of randvoorwaarden waar rekening mee gehouden moet worden.

3.2.4 Woonvisie Zuid-Holland

De wijzigingsbevoegdheid voor de locatie aan de A. de Graaflaan is gebaseerd op de Woonvisie Zuid-Holland 2005-2019. De visie gaat uit van passende woningen voor alle bevolkingsgroepen. Met de wijzigingsbevoegdheid is de visie in het bestemmingsplan verwerkt. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk maximaal 35 woningen toe te voegen aan de kern van Woubrugge.

De provinciale woonvisie is in juli 2014 opgegaan in de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM). In het nieuwe beleid zijn de vereisten, waaraan een regionale woonvisie moet voldoen, verder verduidelijkt. De regio’s geven in hun woonvisies onder meer inzicht in de wijze waarop zij omgaan met de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouw in relatie tot de marktopname, de wijze waarop vraag en aanbod van woonmilieus in balans wordt gebracht en de aanpak van het beheer van de sociale voorraad in relatie tot de doelgroep.

Elke regio op eigen manier inzichtelijk gemaakt wat de marktkansen en consumentenvraag zijn, die passen bij de omstandigheden en samenwerkingsvormen in die regio. Daarbij is aandacht besteed aan onderscheid tussen woningbouw voor eigen behoefte en woningbouw voor (boven)regionale behoefte. Op basis van de Visie Ruimte en Mobiliteit moet de bestemmingswijziging passen binnen de regionale woonvisie. Het plan met de bijbehorende aantallen woningen is opgenomen in de aanpassing 2015 van de regionale woonvisie.

3.2.5 Kwaliteitskaart en gebiedsprofiel

De provincie Zuid-Holland heeft met de Kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie een aanzet gedaan voor ruimtelijke kwaliteit in de ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn er gebieden onderscheiden, waarvoor een uitwerking is gemaakt in de vorm van een gebiedsprofiel.

Kwaliteitskaart

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, en bijbehorende richtpunten. Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk, waarbij de richtpunten in acht moeten worden genomen. Het plangebied ligt in het gebied getypeerd als ‘droogmakerij als herkenbare eenheid’.

Van toepassing zijn:

  • • Ondergrond: ‘Water als structuurdrager’ en ‘Veencomplex’
  • • Cultuur- en natuurlandschappen: ‘Droogmakerijen (klei en veen)’ en ‘Droogmakerijen (klei)’
  • • Stedelijke occupatie: ‘Steden en dorpen’ en ‘Stads- en dorpsranden’
  • • Beleving: ‘Fiets- en wandelroutes’

Richtpunten die hieruit volgen zijn onder meer:

  • • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken van kern of dorp
  • • Ontwikkelingen aan een dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een passende overgangskwaliteit
  • • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten
  • • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land
  • • Ontwikkelingen houden rekening met hun invloed op het watersysteem als geheel en dragen bij aan een duurzame en zo eenvoudig mogelijke werking van dit systeem

Gebiedsprofiel

Begin 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten vormt het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.

Voor de locatie aan de A. de Graaflaan zijn met name de elementen ‘kwaliteit van stads- en dorpsrand’ en ‘linten blijven linten’ van toepassing. Stads- en dorpsranden betreffen de zones op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van het dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. De ambitie voor de toekomst is:

  • • linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied;
  • • bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend;
  • • bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat er op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.

Voortvloeiend uit de bovenstaande is bij de planvorming aandacht besteed aan de inpasbaarheid van het plan in de omgeving. Langs de linten van de A. de Graaflaan en Vrouwgeestweg maakt het bestemmingsplan vrijstaande woningen en een enkele tweekapper mogelijk, waarmee wordt aangesloten op de lintkarakteristiek. De bebouwing in het middengebied blijft op de achtergrond. De groene zoom langs de A. de Graaflaan staat borg voor het behoud van het groene karakter van de weg, die de rand vormt van het buitengebied. Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid past bij de uitgangspunten van het gebiedsprofiel.

Voor de locatie aan de Kruisweg is de ‘droogmakerij als herkenbare eenheid’ van toepassing. De droogmakerijen zijn ontstaan door drooglegging van natuurlijke meren en verveningen. Ze kennen een duidelijke begrenzing en worden gekenmerkt door weidse panorama’s en markante hoogteverschillen tussen droogmakerij en omringend land. Het landschap is visueel open. De droogmakerijen hebben een kenmerkend rationeel verkavelingspatroon met een aangelegd watersysteem met hoofdtochten en een gemaal. De kavels zijn veelal van gelijke grootte maar per polder verschillend in maat en oriëntatie. De zichtbaarheid van ingrepen in de droogmakerijen is groot. De ambitie voor de toekomst is:

  • • Een samenhangende visie op de droogmakerij als geheel dient als basis voor de aanpak van de urgente wateropgave. Nieuwe ontwikkelingen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
  • • De droogmakerij blijft als eenheid herkenbaar door het beleefbaar houden van de randen (ringdijk of –vaart) en het hoogteverschil tussen laaggelegen droogmakerij en omringend land.
  • • Behoud van de (ring)dijk en/of vaart als herkenbare landschappelijke structuurdrager en begrenzing van de droogmakerijpolders.
  • • Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Een uitwerking van de typerende opbouw van de droogmakerij is de basis voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen.
  • • Nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten.

Conclusie

Het inpassingsplan dat ten grondslag ligt aan de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid past bij de uitgangspunten en ambities vanwege de maat en schaal van de bebouwing, plaatsing van de bebouwing in het bebouwingspatroon, behoud van doorzicht, inpassing aan de overheersende verkavelingsrichting en ruimte voor een groene inpassing. Deze aandachtspunten zijn vertaald in de beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen in de bijlage bij deze toelichting, waarin relevante richtpunten uit de provinciale Kwaliteitskaart zijn verwerkt ten behoeve van de borging van de ruimtelijke kwaliteit in de regels.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda Holland Rijnland

Uitgangspunt voor de regionale woonagenda Holland Rijnland is versterking van de woningmarkt. Het beleid is gekoppeld aan het ruimtelijk beleid, zoals dat is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit en (inter)gemeentelijke structuurvisies.

De agenda gaat uit van de verwachting, dat het aantal inwoners en huishoudens de komende vijftien jaar nog verder zal toenemen en dat daarbij de leeftijd en samenstelling van huishoudens door vergrijzing en gezinsverdunning zal veranderen. Het is een leidraad, die de gewenste ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen aangeeft en een basis voor verantwoording van bestemmingsplannen.

De agenda maakt onderscheid in subregio’s. De gemeente Kaag en Braassem maakt deel uit van ‘Oost’, dat ook Alphen aan den Rijn, Nieuwkoop, Rijnwoude en Zoeterwoude omvat. In Oost is onder meer behoefte aan dorps wonen in historische kernen met een multifunctioneel centrum. Woubrugge voldoet aan dit profiel. De locatie aan de A. de Graaflaan voldoet aan het uitgangspunt woningbouw zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied te realiseren.

Dit plan met de bijbehorende aantallen woningen is opgenomen in de regionale woonvisie, aanpassing 2015.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Rijn- en Veenstreek (januari 2009)

Het plangebied van de Rijn- en Veenstreek kent een zeer herkenbare ruimtelijke opbouw. Het gehele landschap maakt met al haar kwaliteiten onderdeel uit van het nationaal landschap het Groene Hart. De weidse open ruimten en dorpssilhouetten worden als grote ruimtelijke kwaliteiten gezien in contrast met de omliggende stedelijke gebieden van onder andere Leiden, Zoetermeer en Aalsmeer. Deze stadsranden hebben wel hun visuele invloed op het gebied door de hoogbouw van bijvoorbeeld Leiden en Zoetermeer. Ook de ontwikkelingen in de infrastructuur en de energievoorziening leiden tot nieuwe beelden en referenties in het landschap van doorsnijdende lijnen, hoog opgaande windturbines en overvliegende vliegtuigen. Het landschapsontwikkelingsplan is een visie op de inpassing van deze nieuwe ontwikkelingen met als inzet de heldere opbouw van het landschap herkenbaar te houden.

Beide locaties liggen in het gebied ‘Grootschalige droogmakerijen’. Inzet is het behouden van robuuste landbouwgebieden met een open karakter en rationele verkaveling. Daarbij moeten de herkenbare markante hoogteverschillen tussen laag gelegen droogmakerijen en hoger gelegen veengronden of bebouwingslinten behouden blijven. Voor agrarische bedrijven geldt, dat een goede erfbeplanting bijdraagt aan de landschappelijke inpassing. Voor de locatie aan de A. de Graaflaan is het behouden van de herkenbaarheid van de ringdijk van belang.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie 2025

De Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie 2025 (MRSV) is als gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling tot het jaar 2025 op 12 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles hoeft te bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.

De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MRSV vijf strategische keuzes:

  • • Geen nieuwe woningbouwplannen. Wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
  • • Delen verantwoordelijkheid. De gemeente neemt niet meer zelf initiatief maar faciliteert.
  • • Verschil tussen groei- en groenkernen. Het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundeling van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
  • • Ruimtelijke kwaliteit staat voorop. Economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
  • • Ontwikkeling door beheer. De focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.

A. de Graaflaan

In de MRSV wordt verwezen naar een in 2011 uitgevoerd onderzoek naar de woningmarkt in Kaag en Braassem. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat er onvoldoende passend aanbod is van woningen voor verschillende doelgroepen. Door demografische veranderingen (veranderende gezinssamenstelling en toenemende vergrijzing) ontstaat een andere vraag naar woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Om hierop in te spelen wordt in de MRSV onderscheid gemaakt tussen groeikernen en groenkernen. Voor een leefbaar en toekomstbestendig Kaag en Braassem kiest de gemeente er voor om woningbouw voornamelijk te concentreren in de groeikernen. In de groeikernen wil de gemeente zorgen voor voldoende differentiatie in woningtypen en prijssegmenten.

De kern Woubrugge is één van de in de MRSV aangewezen groeikernen. Per kern wordt een maximaal percentage toe te voegen woningen tot 2025 gegeven. Voor de kern Woubrugge is dit 10% (circa 140 woningen). Overschrijden van dat percentage moet onderbouwd worden met onderzoek waaruit blijkt dat binnen de kern en voor het voorgestelde woningbouwprogramma voldoende afzetmogelijkheden aanwezig zijn. De voorgenomen toevoeging van 35 woningen past vooralsnog binnen dit percentage. De toevoeging is gezien de beperkte schaal en de reeds toegevoegde woningen in Woubrugge passend binnen het kwantitatief woningbouwprogramma van de groeikern Woubrugge. Gezien de sterk veranderende woningmarkt is het op dit moment niet wenselijk om een uitspraak te doen over het soort woningen en de doelgroep die daarbij past.

De wijzigingsbevoegdheid waarop het plan is gebaseerd omvat voldoende voorwaarden om de gemeentelijke ambities omtrent ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Het uitwerkingsplan past verder naadloos binnen de MRSV daar het een herstructurering binnen de bestaande woonomgeving betreft.

3.4.2 Duurzaamheidsagenda 2011-2014

De gemeente Kaag en Braassem maakt de keuze om op het gebied van duurzaamheid trendvolgend te zijn. Dat betekent dat de gemeente een veilige een duurzame leefomgeving voor haar inwoners wenst, maar zonder vooruit te lopen op vernieuwende maatregelen, technieken en/of investeringen op gebied van duurzaamheid. Onlangs is in overleg met andere gemeenten in de regio een Duurzaamheidsagenda opgesteld. De gemeente vertaalt de Duurzaamheidsagenda in twee wensbeelden: een gezonde en veilige leefomgeving en een duurzame inrichting.

Binnen de gemeente willen mensen wonen in een gezonde en veilige leefomgeving. We leven echter in een sterk verstedelijkt gebied met veel infrastructuur en bedrijvigheid. Denk aan weg-, trein- en vliegverkeer, het vervoer van gevaarlijke stoffen en bedrijfsactiviteiten. Deze zijn zo op elkaar afgestemd en geregeld, dat ze zo min mogelijk gevaar voor onze gezondheid en veiligheid vormen. De gemeente zorgt ervoor dat dit ook zo blijft. Dat betekent dat er aandacht is voor luchtkwaliteit en geur, geluid en verkeer, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, bedrijfsactiviteiten, goede bodemkwaliteit (geschikt om op te wonen) en eenvoudige toegang tot informatie hierover. De verplaatsing van intensieve veehouderij vanuit de kern naar het buitengebied past binnen dit beleid, omdat hiermee de woonkwaliteit aan de A. de Graaflaan toeneemt.

De gemeente zet in op een duurzame, schone, gezonde en groene omgeving waarin het goed en veilig leven is. Kaag en Braassem wil de leefomgeving duurzaam inrichten. Dat geldt zowel voor nieuw te ontwikkelen gebieden als voor herstructureringen. Om dat te bereiken moet duurzaamheid vanaf het eerste moment in het planproces op de agenda staan. In het stedenbouwkundig plan voor de A. de Graaflaan heeft de openbare ruimte een groene inrichting in aansluiting op het weideland aan de andere kant van de weg, waarmee het plan stedenbouwkundig aansluit op de wens de leefomgeving groen in te richten. Ook is het met de flexibele bestemming van de vlakken goed mogelijk om per fase van de bouw in te spelen op wensen en mogelijkheden, wat de inrichting van een duurzame woonomgeving vergemakkelijkt.

Waar de gemeente zelf initiatiefnemer is, is dat het uitgangspunt. Waar private partijen initiatiefnemer zijn, proberen we deze partijen uit te nodigen ook deze werkwijze te hanteren. Bij gefaseerde ontwikkeling bekijken we voor iedere fase opnieuw of er weer nieuwe kansen op gebied van duurzaamheid zijn. De uitgangspunten voor een duurzame inrichting staan in het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS).

3.4.3 Nota Inbreidingslocaties

De Nota Inbreidingslocaties uit 2011 heeft als doel initiatiefnemers en de gemeente Kaag en Braassem te begeleiden met de afweging of inbreidingsinitiatieven ruimtelijk gezien gepast en gewenst zijn binnen de kernen. Inbreidingsinitiatieven kunnen namelijk veel invloed hebben op de bestaande karakteristiek. Aangezien elk initiatief uniek zinspeelt de nota op maatwerk voor ontwikkelingen groter dan één of twee woningen. Middels een beschrijving van bestaande karakteristieken, actuele problemen en bijvoorbeeld beleidsuitgangspunten wordt een kader voor dit maatwerk geschept en kan uiteindelijk een basis worden verkregen voor de afweging.

A. de Graaflaan

De toevoeging van 35 woningen betreft een ontwikkeling waarvoor, volgens de Nota Inbreidingslocaties, maatwerk vereist is. In zijn algemeenheid geldt echter dat initiatieven aan moeten sluiten op de bestaande karakteristiek van de kern. Langs de linten van de A. de Graaflaan en Vrouwgeestweg maakt het bestemmingsplan vrijstaande woningen en een enkele tweekapper mogelijk, waarmee wordt aangesloten op de lintkarakteristiek. De bebouwing in het middengebied blijft op de achtergrond. De groene zoom langs de A. de Graaflaan staat borg voor het behoud van het groene karakter van de weg, die de rand vormt van het buitengebied. Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid past bij de uitgangspunten van het gebiedsprofiel.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Planbeschrijving A. de Graaflaan

Het vigerende bestemmingsplan voorziet in een bestemmingsregeling voor het huidige agrarische bedrijf. Hiertoe is de bestemming “Agrarisch - intensieve veehouderij” opgenomen. Gelet op het voornemen na bedrijfsverplaatsing de locatie aan te wenden voor woningbouw is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van 35 nieuwe woningen. Dit bestemmingsplan is voor deze locatie te zien als een uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "

Figuur 3: Verkavelingsvoorbeeld 1 locatie A. de Graaflaan

afbeelding "

Figuur 4: Verkavelingsvoorbeeld 2 locatie A. de Graaflaan

Om tot het bestemmingsplan te komen is een stedenbouwkundig plan gemaakt. Daarin is met verkavelingsvarianten gezocht naar een flexibele invulling, die recht doet aan de kwaliteit van de omgeving en tegelijkertijd aansluit bij het groen van de dorpsrand. Gekozen is aan de A. de Graaflaan en de Vrouwgeestweg aan te sluiten bij de kleine schaal van deze bebouwingslinten door te kiezen voor afwisseling met vrijstaande woningen en een enkele tweekapper in een ruime tuin. In het midden van de zone is ruimte gevonden voor seriematige woningen, maar kan afhankelijk van de behoefte ook worden gekozen voor een mix met vrijstaande woningen en tweekappers. Dit is de zone waarin het dertigprocentsaandeel van de sociale woningbouw past. De woningen liggen op voldoende afstand van de weg achter een groene zone om ondergeschikt te zijn in het straatbeeld vanaf de bestaande wegen. Door deze middenzone te onsluiten met een tweetal bruggen vanaf de A. de Graaflaan zijn er geen doodlopende wegen nodig. Voor parkeren en watercompensatie alsmede groen is ruimte gevonden binnen de zones, waar vanwege mogelijke geurhinder niet zonder meer kan worden gebouwd. Hiermee wordt voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid.

4.2 Planbeschrijving Kruisweg

De locatie aan de Kruisweg ligt aan de Kruisweg in een weids akkerlandschap. Het nieuw te bouwen bedrijf sluit aan op de landschappelijke inrichting en het bebouwingspatroon van de droogmakerij Vierambachtspolder.

Het perceel zal vanuit het zuiden worden ontsloten via een dam met duiker over de wegsloot. Aan de oostzijde vormt de bestaande watergang de begrenzing. De bebouwing zal mede vanwege de noodzaak tot onderhoud op voldoende afstand van deze watergang worden geplaatst. Aan de westzijde en noordzijde grenst de locatie aan het open akkerland. Voor compensatie van wateroppervlak is ruimte te vinden in verbreding van de sloten.

afbeelding "

Figuur 5: Verkavelingsvoorbeeld Kruisweg

De nieuwbouw sluit aan op het bebouwingspatroon langs de Kruisweg. De plaats voor de bedrijfswoning is zo gekozen, dat de ruime zichtlijn langs de Kruisweg zoveel mogelijk vrij wordt gehouden. De stallen staan enigszins op de achtergrond en sluiten in maat en schaal aan op de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing in de polder. Hiermee ontstaat een eigentijds bebouwingscluster, dat past in de maat en schaal van de polder.

In de voorgenomen situatie zullen in de stallen maximaal 747 zeugen, 2688 gespeende biggen, 256 vleesvarkens en 2 beren worden gehuisvest. Om de uitstoot van de vrijkomende lucht te reduceren worden de stallen aangesloten op een emissiearm stalsysteem. Daarnaast kunnen er 2 paarden worden gehouden.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed betreft historische aspecten. Hier wordt nader ingegaan op de archeologische, bouwkundige en geografische waarden van de locaties.

5.1.1 Archeologische waarden

Op de archeologische beleidskaart van Kaag en Braassem ligt het plangebied in een historische kern met een hoge archeologische verwachting (Huizer e.a., 2011; Hornikx, 2013). Het beleid voor deze zone schrijft voor dat er bij bodemingrepen groter dan 150 m2 en dieper dan 30 cm -Mv een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. De omvang van het onderzochte gebied bedraagt circa 2.000 m2. Het onderzoek is nodig aangezien naar verwachting eventueel aanwezige archeologische waarden bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. De overige delen van het bouwplan bevinden zich in een zone met een lage archeologische verwachting waarvoor in het kader van de huidige planvorming geen archeologisch onderzoek vereist is. Ook de locatie aan de Kruisweg is vanwege de lage verwachtingswaarde onderzoek niet onderzocht.

Onderzoek

Voor de locatie aan de A. de Graaflaan is in januari 2014 een archeologisch vooronderzoek gedaan, dat bestond uit een bureauonderzoek en een karterend veldonderzoek (RAAP-NOTITIE 4739: Plangebied Vrouwgeestweg in Woubrugge, Gemeente Kaag en Braassem). Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl).

Tijdens het bureauonderzoek wordt aan de hand van verschillende bronnen informatie verzameld om inzicht te krijgen in de genese van het landschap, de (lokale) opbouw van de bodem en de sporen die de mens in het landschap heeft achtergelaten. Om een beeld te vormen over het voormalige landschap is onder andere gebruik gemaakt van verschillende geologische, geomorfologische en bodemkundige kaarten. Voor informatie omtrent het reliëf in en rondom het plangebied is het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) geraadpleegd (www.ahn.nl). Om de bekende archeologische gegevens te inventariseren zijn de beleidsadvieskaart van de gemeente Kaag en Braassem, de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland (CHS), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en het Archeologisch Informatie Systeem (AECHIS II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geraadpleegd. Om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van eventuele bebouwing en/of bodemverstoringen in het plangebied zijn onder andere historisch kaartmateriaal (www.watwaswaar.nl) en het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geraadpleegd.

Het inventariserend veldonderzoek (IVO) bestond uit een booronderzoek karterende fase. Het karterend veldonderzoek had een tweeledig doel. Ten eerste diende het booronderzoek om inzicht te krijgen in de bodemkundige situatie in het plangebied, om daarmee de gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen. Ten tweede diende het karterend booronderzoek om eventuele archeologische resten op te sporen. In het plangebied zijn hiertoe zes boringen verricht in een grid van ongeveer 20 bij 25 m in twee noord-zuid georiënteerde raaien (figuur 4). Om de overgang van de restveendijk naar de droogmakerij in kaart te brengen, zijn tevens twee controleboringen direct ten westen van het plangebied gezet (boringen 5 en 6).

Er is geboord tot maximaal 6 m -Mv met een Edelmanboor met een diameter van 10 cm en een gutsboor met een diameter van 3 cm. De boringen zijn lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989) digitaal beschreven in het boorbeschrijvingssysteem van RAAP (Deborah 2; bijlage 1). Alle boringen zijn ingemeten met behulp van een RTK-GPS (x-, y- en zwaarden). Het opgeboorde materiaal is in het veld door middel van verbrokkeling en versnijding gecontroleerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals houtskool, vuursteen, aardewerk, metaal, bot, verbrande leem en fosfaatvlekken).

afbeelding "

Figuur 6: Aanduiding zone antropogeen pakket

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen vermoedelijk archeologische resten zullen worden verstoord. Geadviseerd wordt om ter plaatse van het dijklichaam geen graafwerkzaamheden dieper dan 0,70 m -Mv te verrichten (een zone van ca. 1.000 m2 in het dijklichaam aangeduid als antropogeen pakket). Aangezien het onderzochte gebied zowel de top als de flank van het dijklichaam beslaat, vertoont het oppervlak een sterk hoogteverschil. Om deze reden is bij deze ondergrens van 0,70 m rekening gehouden met de minimale diepte ten opzichte van maaiveld waarop het tweede antropogene pakket is aangetroffen. Indien dit niet mogelijk blijkt, wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO) waarderende fase, bestaande uit proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren.

Het aanbrengen van heipalen gaat gepaard met een verstoring van de ondergrond die altijd dieper is dan 0,70 m -Mv. Over de mate waarin heipalen als verstoring voor archeologische waarden wordt gezien, bestaat echter nog geen consensus. Op basis van onze ervaring wordt geadviseerd het aanbrengen van heipalen vrij te stellen van archeologisch vervolgonderzoek indien het palenplan dusdanig vorm is gegeven dat maximaal 5% van het oppervlak van de vindplaats wordt verstoord.

Deze conclusie is verwerkt in de planregels, waarmee er vanuit archeologie geen belemmeringen zijn voor de bestemmingswijziging.

5.1.2 Historisch bouwkundige waarden

In de directe nabijheid van de locaties bevinden zich geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Er zijn daarmee geen waardevaste objecten, waarvoor het plan gevolgen heeft. Ook zijn er geen waardevolle objecten, die ook al hebben zij geen wettelijke bescherming toch gevolgen kunnen hebben voor het plan. Vanuit historisch bouwkundige waarden zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

5.1.3 Historisch geografische waarden

Locatie A. de Graaflaan

De Woudwetering heeft volgens de provinciale erfgoedkaart een hoge waarde. Het plan ligt niet direct aan het water en heeft geen gevolgen voor de waarde. De dijk is in het dorp een lijnelement met een redelijk hoge waarde, maar deze waarde geldt niet voor het deel ter hoogte van de locatie. De dijk is daarmee geen waardevast element, maar kan wel worden gezien als een waardevol element. Met de realisatie van het plan verandert het profiel van de dijk niet. De kruin blijft even breed en waar de locatie grenst aan de dijk is er geen teensloot.

Aan de zijde van de A. de Graaflaan ligt de locatie deel in de Oudendijkse polder, een achttiende eeuwse droogmakerij . De zone tussen de dijk en de A. de Graaflaan definiëert de provinciale waardenkaart als bebouwd gebied, dat geen waardevast element is. Het slotenpatroon op de locatie kan worden gezien als waardevol element, maar omdat het slotenpatroon geen verandering ondergaat zijn er vanuit de historisch geografische waarden geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

Locatie Kruisweg

De locatie aan de Kruisweg ligt in de Vierambachtspolder, die in de eerste helft van de achttiende eeuw is ontstaan uit het samenvoegen en droogmaken van een negental verveende polders in het waterschapsgebied Vierambacht. De verkavelingsrichting is waarschijnlijk gebaseerd op de landschappelijke patronen van voor de drooglegging, waardoor er ook nu nog meerdere richtingen te zien zijn in het landschap.

In de zone tussen de Provinciale weg N207 en de Krakeeltocht heeft de verkaveling één richting. Het plan volgt deze richting. Een deel van de bebouwing langs de Kruisweg is op de provinciale erfgoedkaart gekenmerkt als polderlint. Het bouwblok voor het nieuwe bedrijf past binnen het patroon van het polderlint. Het plan past hiermee binnen het ontginningspatroon en het bebouwingspatroon van de polder. Vanuit de historisch geografische waarden geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

Vanuit de historisch geografische waarden geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

5.2 Bedrijven en milieuhinder

5.1.4 Bedrijven

Het aspect bedrijven en milieuhinder gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de ‘Vereniging van Nederlandse Gemeenten’ (VNG) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met afstandseisen en andere voorwaarden die op grond van het Activiteitenbesluit en sectorale wet- en regelgeving in acht dienen te worden genomen. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Onderzoek

Gelet op de ligging van het plangebied tussen agrarische bedrijven (A. de Graaflaan), reparatie- en scheepswerfbedrijven (Vrouwgeestweg) en een recreatiepark (Vrouwgeestweg) is er sprake van een matige tot sterke functiemenging. Derhalve is het gebied aan te merken als ‘gemengd gebied’, waarin korte afstanden tussen functies aanvaardbaar zijn. In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven gelegen:

• Glastuinbouwbedrijf A. de Graaflaan 5

Het glastuinbouwbedrijf valt onder het Activiteitenbesluit Milieubeheer van 19 oktober 2007. Op grond van dit besluit gelden geen afstanden, maar met een afstand van 25 meter wordt ruim voldaan aan de richtlijnen voor de afstand tussen glastuinbouw en woningen zoals opgesteld door de Vereniging van Nederlands Gemeenten (VNG). Dit aspect is geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Melkrundveehouderij A. de Graaflaan 19

Voor de melkveehouderij is ter voorkoming van geurhinder een afstand aangehouden van 50 meter tot de dichtstbijzijnde dierverblijven. Deze bevinden zich vooraan op het perceel. Binnen het bouwblok is voldoende ruimte voor uitbreiding van de stallen naar achteren. Het aspect geurhinder is daarmee geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Stierenmesterij A. de Graaflaan 28

Voor de stierenmesterij is ter voorkoming van geurhinder een afstand aangehouden van 50 meter tot de dichtstbijzijnde dierverblijf. Voor een aantal woningen direct buiten deze zone wordt de voorgrondbelasting van 2,0 OU/m3 enigszins overschreden, maar blijft daarbij met een maximum van 3,2 OU/m3 ruim onder de 8,0 OU/m3. Gezien de lage achtergrondbelasting op deze locatie leidt de overschrijving van de waarde op zich niet tot een onaanvaardbaar leef- en woonklimaat. De maximale waarde voor de cumulatieve achtergrondgeur is 6,55 OU/m3 (zie berekeningen en tekeningen voor de A. de Graaflaan in de bijlage). Hiermee is het in beginsel mogelijke een hogere waarde toe te staan zonder dat dit tot geurhinder leidt. Met het toestaan van een hogere waarde voor de voorgrondbelasting van ten hoogste 5,0 OU/m3 en het aanhouden van een afstand van tenminste 50 meter tot de stierenhouderij is een goed woon- en leefklimaat niet in het geding. Daarbij is bovendien van belang, dat de nieuwe woningen niet de dichtstbijzijnde woningen zijn en daarmee niet de belemmerende factor voor het bedrijf vormen.

In de directe omgeving van de stierenmesterij gelden beperkingen, die volgen uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer van 19 oktober 2007. In Artikel 3.46 is voor de opslag van agrarische bedrijfsstoffen met een volume tussen 3 en 600 kubieke meter aangegeven, dat deze zich binnen de bebouwde kom op een afstand van tenminste 100 meter afstand bevinden tot een geurgevoelig object. Woningen vallen onder geurgevoelige objecten. De afstand wordt gemeten vanaf de buitenzijde van de opslag tot het meest dichtbije punt van het geurgevoelig objecten. Omgekeerd betekent dit, dat binnen een straal van 100 meter in beginsel geen woningen mogen worden gebouwd.

Op de afstand genoemd in Artikel 3.46 bestaat een uitzondering. Het overgangsrecht zoals opgenomen in Artikel 6.24c geeftaan, dat de afstand niet van toepassing is indien het opslaan reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van Artikel 3.46 plaatsvond en verplaatsing van de opslagen bedrijfsstoffen, in dit geval mest, redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Indien nodig, zo staat er eveneens in dit artikel, treft degene die de inrichting drijft maatregelen of voorzieningen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. De mestvaalt is op basis van deze overgangsregeling gehandhaafd op een korte afstand van de bestaande woningen.

De mestvaalt bevindt zich op minder dan 100 meter van bestaande woningen. De dichtstbijzijnde woningen liggen aan de Vrouwgeestweg op nummer 67 en 69, waarbij de afstand tot de mestvaalt tot de achtergevel van de woningen 38 meter bedraagt. Binnen de straal van 100 meter bevinden zich verder aan Vrouwgeestweg 98, 100, 104 en 106. Aan de A. de Graaflaan is de dichtstbijzijnde woning te vinden op nummer 27, waarbij de afstand van de voorgevel tot aan de mestvaalt 45 meter bedraagt.

Het bevoegd gezag kan indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt, zo stelt hetzelfde artikel, bij maatwerkvoorschrift eisen stellen aan de situering van de plaats van de opgeslagen bedrijfsstoffen, het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen of de frequentie van de afvoer van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen. Een maatwerkvoorschrift kan twee vormen aannemen. Het kan een beschikking zijn, waarbij het bevoegd gezag aanvullende eisen stelt. Het kan ook een ontheffing zijn, waarbij het bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart (al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden).

De omvang van de stierenmesterij is bescheiden en vergelijkbaar aan die van een agrarisch nevenbedrijf. Het bedrijf heeft vergunning voor een stierenmesterij en veehandel met 64 stieren in de stal grenzend aan het plangebied en 11 stieren in het gebouw aan de andere kant van de mestvaalt aangevuld met een plek voor 1 à 2 stuks ziek vee. De vergunning gaat uit van het houden van de dieren op stro, dat te zijnertijd met de mest op de vaalt wordt opgeslagen. De mestvaalt is op de vergunning uit 1994 beschreven als een betonnen plaat met daarop gemetselde muren van 0,80 meter hoogte. Deze open mestvaalt is ondertussen voorzien van een afdekking, waarmee de geur van de mest zich slechts in beperkte mate kan verspreiden. Met deze afdekking is een goed woon- en leefklimaat voor de bestaande woningen gewaarborgd.

Omdat de dichtstbijzijnde grens van een bouwvlak binnen het plangebied zich bevindt op 68 meter van de mestvaalt, zal het gebruik van de afgedekte vaalt niet worden beperkt door de bouw van nieuwe woningen. Er bevinden zich op kortere afstand bestaande woningen, waarvoor een goed woon- en leefklimaat moet worden gehandhaafd. De gevolgen van de bouw van woningen binnen de bouwvlakken van het plangebied hebben geen invloed op het gebruik van de mestvaalt en passen daarmee binnen een goede ruimtelijke ordening. Voor de woningen geldt, dat er geen sprake mag zijn van hinder door stank van de mestvaalt. Bij het huidige gebruik en de afdekking is deze hinder voor de woningen die dichter op de vaalt staan al voldoende gewaarborgd en is er voor de nieuwe woningen geen hinder te verwachten. Een goed woon- en leefklimaat is hiermee ook voor de nieuwe woningen gewaarborgd. Dit aspect is hiermee geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Melkrundveehouderij A. de Graaflaan 31

Voor de rundveehouderij is ter voorkoming van geurhinder een afstand aangehouden van 50 meter tot de dichtstbijzijnde bebouwing. Dit aspect is hiermee geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Jachthaven: scheepsbouw en reparatiebedrijf Vrouwgeestweg 49

Uit het geluidsonderzoek is gebleken, dat de activiteiten zijn gericht op onderhoud van jachten en deze voornamelijk in de bedrijfshal worden uitgevoerd. Gezien de beschreven activiteiten en de maat van de jachthaven wordt er vanuit gegaan, dat dit ook voor andere hinder geldt. De grenzen van de aangrenzende bebouwingsvlakken zijn aangepast aan de resultaten van het onderzoek. Het bedrijf wordt bij de huidige wijze van uitoefening van de werkzaamheden niet beperkt door de uitvoering van de bestemmingswijziging. Dit aspect is geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Recreatieterrein bij Vrouwgeestweg 49

Het recreatieterrein aan de Vrouwgeestweg is ingericht met staanplaatsen voor caravans. Een groenzone met sloot scheidt het terrein van de locatie. De dichtstbijzijnde woningen komen op ongeveer 10 meter afstand en zijn in beginsel met de zijgevel naar het terrein gekeerd. Deze afstand is kleiner dan de afstand in de VNG-richtlijn. In de VNG-publicatie wordt uitgegaan van een grootschalige (gezins) camping met bijbehorende voorzieningen. In het geval van de beoogde ontwikkeling gaat het echter om een kleinschalig kampeerterrein met een tiental standplaatsen. Er is geen sprake van een grote gezinscamping. Daarom is niet getoetst aan een kampeerterrein of vakantiecentrum zoals bedoeld in de VNG-richtlijn. Gezien de kleinschaligheid van dit terrein wordt geen onderlinge hinder verwacht. De uitstraling van het terrein naar de omgeving is als woonwijk. De milieuoverlast van stacaravans op deze camping zijn te vergelijken met woningen. Dit aspect is geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Jachthaven Vrouwgeestweg 71

Voor de jachthaven geldt een richtafstand van 30 meter. De jachthaven is op 47 meter van het wijzigingsgebied gesitueerd. Daarnaast is de burgerwoning Vrouwgeestweg 67 tussen beide gesitueerd. De jachthaven dient hierdoor reeds rekening te houden met dichterbij gelegen gevoelige bestemmingen. Dit aspect is hiermee geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

• Woning en manege Kruisweg 18

De woning, rijhal en rijbakken van de manege aan de Kruisweg liggen tot aan de perceelsgrens. De afstand tot het plangebied is meer dan 100 meter. De emissiepunten van de stallen van de veehouderij voldoen hiermee ruim aan de afstanden zoals omschreven in de Wet geurhinder veehouderij, zodat het naastgelegen perceel hiervan geen onevenredige hinder zal ondervinden. Dit aspect is geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

Conclusie

Met het opnemen van hinderzones is in het bestemmingsplan tegemoet gekomen aan het voorkomen van geuroverlast. De hinder van en de beperkingen voor de bedrijvigheid aan de Vrouwgeestweg nemen ten opzichte van de huidige woningen niet noemenswaardig toe en vormen om deze reden ook geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

5.1.4 Geur

Het huidige bedrijf is gelegen aan de A. de Graaflaan 20 in de bebouwde kom van Woubrugge en zal worden verplaatst naar het buitengebied. Hierdoor wordt meegewerkt aan herstructurering van de bebouwde kom. Het woon- en leefklimaat in Woubrugge rondom de A. de Graaflaan 20 zal voor de huidige woonhuizen aanzienlijk verbeteren door het verplaatsen van het bedrijf. Er wordt minder geur uitgestoten in het dorp.

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een omgevingsvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing.

Bij het projecteren van nieuwe woningen dient rekening gehouden te worden met de omliggende veehouderij bedrijven. Veehouderijbedrijven moeten bij uitbreiding rekening houden met de geurbelasting op de omliggende geurgevoelige objecten. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening. Dit wordt ook wel ‘omgekeerde werking’ genoemd. Hierbij moeten de bestaande belangen van de veehouder worden gerespecteerd, tenzij er sprake is van ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissie factoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Daarnaast gelden voor ‘alle dieren’ minimaal aan te houden afstanden (Ministerie van VROM, 2010, Bijlage 3, gebruikshandleiding V-stacks vergunning).

Ingevolge artikel 3 lid 1 onder de Wgv is aangegeven dat een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd als de geurbelasting op een geurgevoelig object te hoog is. Voor de locaties van het bestemmingsplan gelden de normen buiten concentratiegebieden: 8.0 ouE/m3 buiten de bebouwde kom en 2 ouE/m3 binnen de bebouwde kom. Voor dieren zonder geuremissie factor gelden minimaal aan te houden afstanden. Deze afstanden moeten minimaal 50 meter tot een woning buiten de bebouwde kom en 100 meter tot een woning binnen de bebouwde kom bedragen.

Verordening geurhinder en veehouderij Kaag en Braassem

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Op 16-02-2012 is de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Kaag en Braassem in werking getreden. In de uitwerking van het geurbeleid is aandacht geschonken aan de milieukwaliteit van het gebied. Voor het buitengebied en de randen van de woonkernen is die gevonden in de integrale benadering die is gekozen. Het beleid is in samenhang met de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) uitgewerkt, waarbij niet alleen de ruimtelijke aspecten, maar ook sociale en maatschappelijke aspecten zijn meegenomen. De samenhang biedt voldoende aanknopingspunten om de gewenste kwaliteiten van de gebieden te garanderen. Voor de onderbouwing en motivering van de verordening is een visie opgesteld waarin ten aanzien van geurhinder aanknopingspunten voor milieukwaliteit zijn opgenomen:

afbeelding "

Figuur 7: Aanknopingspunten geurhinder

A. de Graaflaan

In de directe omgeving van de planlocaties zijn een melkveehouderij en een stierenhouderij gelegen. Voor deze bedrijven geldt volgens de geurverordening van de gemeente een aan te houden afstand van 50 meter tot aan een geurgevoelig object. In het bestemmingsplan is met deze afstand rekening gehouden.

Naast de aan te houden minimale afstand moet rekening gehouden worden met de geurbelasting afkomstig van bedrijven waar dieren worden gehuisvest waarvoor geuremissie waarden zijn vastgesteld. Voor melk- en kalfkoeien, zoogkoeien en vrouwelijk jongvee zijn geen geuremissie waarden vastgesteld. Voor stieren zijn wel waarden voor geuremissie vastgesteld. Ingevolge artikel 3 lid 1 onder de Wgv worden voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom buiten het concentratiegebied voor de voorgrondbelasting gerekend met een wettelijke norm van 2 ouE/m3. Deze norm valt in de milieukwaliteitsklasse goed.

afbeelding "

Figuur 8: Tabel classificatie voorgrondbelasting

Bij gemeentelijke besluitvorming over ruimtelijke projecten waarbij geurgevoelige objecten in de buurt van een veehouderij worden gepland moet worden nagegaan of voor het geurgevoelige object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan en of de inbreng van nieuwe functies geen belemmeringen oproept voor de agrarische bedrijvigheid.

afbeelding "

Figuur 9: Geurcontour dierenverblijf A. de Graaflaan 28 (rode lijn is 2 ouE/m3)

Middels V-stacks vergunning berekeningen zijn de emissies op de toekomstige geurgevoelige objecten in de omgeving berekend ten gevolge van de emissie van het dierenverblijf aan de A. de Graaflaan 28 (zie bijlage). Gezien de geurverordening van de gemeente is in de geurberekening getoetst op afstanden van meer dan 50 meter vanaf het dierenverblijf. Uit de berekening blijkt dat niet voor het hele plangebied aan de norm van 2 OU/m3 kan worden voldaan. De hoogste geurbelasting op 50 m vanaf locatie A de Graaflaan 28 is 3,27 ouE/m3. Voor de nieuwe bewoners van de 36 nieuwbouwwoningen moet op basis van deze berekening worden uitgegaan van 15 % geurgehinderden. De milieukwaliteit die bij dit percentage hoort wordt omschreven als matig tot redelijk goed.

De realisatie van woningen vormt geen belemmering voor de agrarische bedrijvigheid in de omgeving. Voor de veehouderij aan de A. de Graaflaan 19 geldt op basis van de geurverordening een afstandsmaat van 50 meter. Geurgevoelige objecten kunnen alleen worden gerealiseerd op meer dan 50 meter en vormen zo geen belemmering voor de bedrijfsvoering. De woning aan de Vrouwgeestweg 67a bevindt zich op een afstand van ongeveer 25 meter van de veehouderij aan de A. de Graaflaan 28. Deze woning is maatgevend voor de bedrijfsvoering. Het bouwen van woningen op tenminste 50 meter van de stal is geen belemmering voor de bedrijfsvoering van dit bedrijf.

De conclusie is, dat er in de nieuwe situatie niet zonder meer wordt voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De geurbelasting op de nieuwe woningbouwlocatie ligt ruim boven de 2,0 ouE/m3. Voor de nieuwe woningen moet worden uitgegaan van 15% geurgehinderden. De nieuwbouw voldoet daarmee niet aan het vastgestelde aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daar staat tegenover, dat het vertrek van de varkenshouderij naar de Kruisweg voor de huidige omwonenden leidt tot een verbetering van de hindersituatie. Gezien de beperkte hinder voor de nieuwe woningen en de verbetering voor de bestaande woningen draagt realisatie van het plan bij aan het woon- en leefklimaat. Een hogere geurnorm (5 OU/m3) ter plaatse van de locatie aan de A. de Graaflaan is aanvaardbaar.

Kruisweg

De locatie aan de Kruisweg is niet gelegen in een concentratiegebied. De gemeente Kaag en Braassem beschikt over een eigen geurverordening, maar de geurnormen wijken voor intensieve veehouderijbedrijven niet af van de landelijke normen. Voor onderhavige locatie moet daardoor rekening worden gehouden met de normen van 8.0 ouE/m3 buiten de bebouwde kom en 2 ouE/m3 binnen de bebouwde kom.

afbeelding "

Figuur 10: Geurcontour Kruisweg (rode lijn is 2 ouE/m3)

Door gebruik te maken van luchtwassystemen kunnen geuremissies worden teruggedrongen. Middels V-stacks vergunning berekeningen (zie Vormvrije MER-beoordeling, die is toegevoegd als bijlage) zijn de emissies van de luchtwassers op de geurgevoelige objecten in de omgeving berekend. Omdat de silo’s met mest van de varkens en spuiwater van de luchtwasser geheel gesloten zijn, dragen deze systemen niet bij aan de emissies. De daadwerkelijke situatie wordt vastgelegd in een omgevingsvergunning, waaraan voorschriften kunnen worden verbonden.

Uit de berekeningen kan worden geconcludeerd dat door het gebruik van luchtwassers de geurbelasting ruimschoots kan voldoen aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Binnen de zone met een geurniveau van 8.0 ouE/m3 ligt alleen de bedrijfswoning van de varkenshouderij. Ter hoogte van de rijhal is deze waarde al gehalveerd. De grens van 2.0 ouE/m3 zoals die geldt als het plan binnen de bebouwde kom was gelegen wordt bereikt aan de andere zijde van de manege. Aan de zijde van Ter Aar is deze waarde al bereikt voor de bocht in de Langeraarseweg op een afstand van ongeveer 300 meter gemeten vanuit het uitstootpunt. De kern van Ter Aar met inbegrip van uitbreidingsgebied West liggen op meer dan een kilometer van dit punt. Dit betekent, dat met de gekozen installaties zelfs met stevige westenwind de kans op geuroverlast verwaarloosbaar is.

In de nabijheid van de locatie liggen twee bedrijven. De paardenbakken van de manege aan de Kruisweg bevinden zich op een afstand van 145 meter van de rand van het bouwvlak. De afstand van het bouwvlak tot de veehouderij aan Langeraarseweg is 245 meter. Met 50 meter afstand in het buitengebied voldoet dit ruim voor het bouwen van een bedrijfswoning.

Conclusie

Geur vormt geen belemmering voor de bestemmingswijzigingen.

5.3 Bodem en water

5.3.1 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied en het voorkomen van vervuiling van grondwater. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

A. de Graaflaan

In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De functie van de gronden wordt aan de A. de Graaflaan gewijzigd van bedrijf en agrarisch bedrijf naar wonen inclusief onder meer ontsluiting, parkeren en openbare ruimte. Dit zijn bodemgevoelige functies, waardoor onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is, deze moet namelijk geschikt zijn voor de toekomstige functies. Daarom is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (Verkennend bodemonderzoek R13-B577, A. de Graaflaan 20 Woubrugge door APS Milieu in december 2013).

Uit dit onderzoek blijkt, dat op een aantal punten verontreinigingen zijn gemeten. De hypothese onverdacht wordt op basis van de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en de lichte tot sterke verontreinigingen in het grondwater verworpen. Op de meeste punten zijn licht verontreinigingen gevonden met onder meer kwik, lood en minerale olie. Ten aanzien van deze lichte verontreinigingen in de grond is er geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. Toetsing aan het besluit en de regeling bodemkwaliteit wijst uit dat alle grondmonsters voldoen aan de kwaliteitsklasse wonen.

Uitzondering vormt het teerhoudende monster van de ondergrond (M05) dat op basis van het gehalte aan minerale olie in de kwaliteitsklasse industrie valt. Ten aanzien van deze aangetroffen sterke verontreiniging met minerale olie in het grondwater ter plaatse van boring 13 is een nader bodemonderzoek uitgevoerd om de ernst en omvang van deze verontreiniging in kaart te brengen (Nader bodemonderzoek R14-B102, A. de Graaflaan 20 Woubrugge door APS Milieu in maart 2014).

Het nadere onderzoek bestond uit handboringen, peilbuizen, boorbeschrijvingen, grondmonsters, waterpassen en grondwatermonsters. Doel was vast te stellen of ter plaatse van peilbuis 13 sprake is van een ernstig geval van grondwaterverontreiniging en om deze verticaal af te perken. Hiervoor zijn peilbuizen in een straal van ongeveer 10 tot 12 meter rondom peilbuis 13 geplaatst. Het grondwater is elf dagen na plaatsing van de filters bemonsterd. In het veld is de grondwaterstand ingemeten en zijn de geleidbaarheid, de pH en de troebelheid van het grondwater bepaald. Zowel in het diepe grondwater ter plaatse van de te onderzoeken verontreiniging als in het grondwater ter plaatse van peilbuizen is geen van de onderzochte parameters in een verhoogd gehalte aangetroffen. Op basis van dit nadere onderzoek kan worden geconcludeerd dat er op de locatie geen sprake is van een ernstig geval van grondwaterverontreiniging met minerale olie (<100 m3 sterk verontreinigd grondwater).

Kruisweg

De functie van de gronden wordt aan de Kruisweg gewijzigd van braakliggend naar stallen en een bedrijfswoning. Dit zijn bodemgevoelige functies waardoor onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is. Daarom is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (Verkennend bodemonderzoek nabij Kruisweg 18 te Woubrugge door Inventerra d.d. 11 februari 2015 met kenmerk 15-2008-R01AvH). Uit dit onderzoek blijkt dat in zowel de boven- als ondergrond licht verhoogde gehalten met zware metalen zijn aangetroffen. Het grondwater op de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met barium. De lichte verontreinigingen aan zware metalen in de grond wijken niet af van gehalten die vaker op onverdachte terreinen worden aangetroffen. Naar verwachting betreffen de licht verhoogde gehalten aan barium in het grondwater natuurlijk verhoogde achtergrondconcentraties. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ strikt genomen te worden verworpen, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.

De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB, 2012) is een hulpmiddel voor het bepalen van de kans op bodemverontreiniging en het selecteren van adequate bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Of en welke voorzieningen/maatregelen moeten worden getroffen is afhankelijk van de kans op bodemverontreiniging. Dit wordt bepaald door de aanwezige stof, de aard van de voorzieningen en maatregelen en de mate waarin de stof zich kan verspreiden. Aan de hand van een Bodem Risico Checklist (BRC) wordt het emissierisico bepaald.

In onderhavige situatie vinden de volgende bodembedreigende processen, activiteiten en subactiviteiten plaats:

  • • opslag van drijfmest
  • • opvang van afvalwater afkomstig van de kadaver- en spoelplaatsen

Het bodemrisico wordt hoofdzakelijk bepaald door de aard van de aanwezige stof / activiteiten en de aangevraagde dan wel aanwezige voorzieningen of maatregelen. Ten aanzien hiervan zijn de mestkelders en de kadaver- en spoelplaats in overweging te nemen. De drijfmestopslagkelder onder de stallen bestaat uit betonnen vloeren en kelderwanden. Doordat de mestkelders moeten voldoen aan de bouwtechnische richtlijnen voor mestbassins, wordt de kans op verontreiniging van de bodem nihil geacht. Bodemverontreiniging bij de kadaver- en spoelplaats wordt voorkomen, doordat deze zijn voorzien van een vloeistofkerende vloer die voldoende sterk is en bestand is tegen de werking van de gebruikte reinigingsmiddelen. Beide zijn zodanig aangelegd dat water en eventuele andere vloeistoffen niet in de grond terecht kunnen komen. Het afvalwater wordt opgevangen in de mestput.

Conclusie

Bodem vormt geen belemmering voor de bestemmingswijzigingen.

5.3.2 Water

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is besproken en de mogelijkheden voor watercompensatie zijn doorgenomen.

Beleid

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota’s verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Het Hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in het gebied. Dit betreft enerzijds het waterkwaliteitsbeheer, anderzijds het waterkwantiteitsbeheer van de boezem en de polders en het beheer van de waterkeringen. Het van toepassing zijnde beleid van het hoogheemraadschap is:

  • • Waterverordening Rijnland (2009)
  • • Legger oppervlaktewateren (2010)
  • • Nota waterkeringen (2011)

In de polders is een uitgebreid stelsel van boezemkeringen en ringdijken aanwezig, waarmee de lager gelegen polders worden beschermd tegen overstromen. Ook het Braassemermeer en de Wijde Aa maken deel uit van het boezemstelsel. Beide hebben tevens een functie als recreatie en zwemwater. Overtollig water in de polders wordt met behulp van gemalen op de boezem uitgeslagen, in perioden met watertekort wordt water vanuit de boezem ingelaten. Een groot deel van de polders bestaat uit droogmakerijen. Deze hebben in het algemeen een laag maaiveld, een kleiige bodem en een relatief grote drooglegging. Een stelsel van watergangen zorgt voor een goede ontwatering. De bestemmingswijzigingen hebben geen gevolgen voor dit stelsel en daarmee ook niet voor de ontwatering van het gebied. In het gebied worden ook geen aanpassingen verwacht.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich ten dele binnen de kernzone en / of beschermingszone van de waterkering van het dijklichaam langs de Woudwetering, waarover de Vrouwgeestweg ligt. Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Bebouwing kan niet alleen het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering moet een watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Peil

Rondom de locatie aan de A. de Graaflaan bevindt zich een aantal sloten, die hetzelfde peil hebben. Het gaat daarbij om de wegsloot langs de A. de Graaflaan en de sloot langs de noordrand van het plangebied, die doorloopt langs de achterzijde van de stacaravans aan de Vrouwgeestweg. Het waterpeil is dus gelijk aan dat van belendende percelen en mede afhankelijk van het gebruik van deze percelen. Het wordt om deze reden in beginsel gehandhaafd.

De locatie aan de Kruisweg bevindt zich op een enkel perceel. Het ligt tussen de Krakeeltocht en een ten behoeve van akkerbouw onderbemalen tussensloot. Voor de varkenshouderij is geen onderbemaling nodig. Vanwege het voortzetten van de akkerbouw op het achtergelegen perceel zal er echter wel onderbemaling blijven. De bestemmingswijziging heeft geen invloed op het peil.

Waterkwantiteit

Het plangebied ligt op twee locaties. De locatie A. de Graaflaan ligt in stedelijk gebied aan de rand van de Oudendijkse polder. Op deze locatie is momenteel een totaal van 3050 m2 verharding aanwezig, waarbij het perceel van de bestaande woning buiten beschouwing is gelaten. De stedenbouwkundige plannen leiden, afhankelijk van de variant, tot een totaal van 4715 m2 verharding. Volgens de beleidsregels van het hoogheemraadschap moet 15% hiervan als compensatie in de vorm van wateroppervlak worden aangelegd. Het zou bij de genoemde verharding leiden tot 250 m2 compensatie. Hiervoor zijn binnen het plangebied voldoende mogelijkheden door bijvoorbeeld de verbreding van sloten. Hiervoor zal te zijnertijd een keurvergunning moeten worden aangevraagd.

De locatie Kruisweg ligt in het landbouwgebied van de Vierambachtspolder. Op deze plek is tot nog toe geen verhard oppervlak aanwezig. Omdat het te verharden oppervlak van gebouwen en andere verharding in beginsel meer dan een hectare groot is, is de initiatiefnemer in overleg getreden met het hoogheemraadschap. Aangegeven is, dat in dit geval 6% compensatieoppervlak nodig is. Uitgaande van een toename aan verhard oppervlak van 11000 vierkante meter zou dit 660 vierkante meter zijn. Dit kan op het niveau van de wegsloot aan de voorzijde van het perceel worden gerealiseerd door de sloot te verbreden, waarbij aandacht moet worden geschonken aan een goede verbinding met de Krakeeltocht en het voorkomen van opbreuk. De benodigde ruimte is hiervoor aanwezig. Hiervoor zal te zijnertijd een keurvergunning moeten worden aangevraagd.

Afvalwater en riolering

Op beide locaties is het rioleringsstelsel gescheiden. Voor de nieuwe bestemming wordt aangesloten op dit gescheiden stelsel om te voorkomen dat schoon hemelwater bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • • hemelwater vasthouden voor benutting
  • • infiltratie van afstromend hemelwater
  • • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater
  • • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI

In zoverre het hemelwater voor de locatie aan de A. de Graaflaan op het oppervlaktewater wordt geloosd, zal dit bij voorkeur worden gedaan op de wegsloot langs de laan.

Voor de locatie aan de Kruisweg zal het hemelwater op de wegsloot of op de Krakeeltocht worden geloosd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan is besproken en kan nader worden afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap Rijnland, waarna een keurvergunning kan worden verleend. Binnen de beperkingszone van de waterkering langs de Vrouwgeestweg gelden beperkingen ten aanzien van bouwen. Deze beperkingen zijn naar analogie van het bestemmingsplan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade’ verwerkt in de planregels. Voor het compensatieoppervlak zal te zijnertijd een keurvergunning moeten worden aangevraagd.

5.4 Ecologie

De voorgenomen ontwikkelingen mogen geen negatieve effecten hebben op de aanwezige beschermde soorten zoals aangewezen in de Flora- en faunawet. Indien hiervan sprake is moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Tevens mogen de ontwikkelingen geen negatieve effecten hebben op aangewezen gebieden zoals Vogel en/of Habitatrichtlijngebieden en op gebieden welke zijn beschermd op basis van provinciaal beleid. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving en beleid is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

5.4.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet

In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur is een Natuurbeschermingswetvergunning nodig. Natura 2000 gebieden en Beschermde Natuurmonumenten zijn hierbij van belang.

Provinciaal beleid

Op basis van provinciaal beleid zijn gebieden in de Ecologische Hoofdstructuur, strategische reservering natuur, weidevogelgebied en karakteristieke landschapselementen beschermd. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) nagaan of het plan in een dergelijk gebied is gelegen of er negatieve effecten zijn.

A. de Graaflaan

Bij negatieve effecten kan onder andere gedacht worden aan: verzuring, vermesting, optische verstoring door het toevoegen van bebouwing, verlies van oppervlakte, verdroging of vernatting, verstoring door licht, geluid, trilling.

Op ongeveer 2 kilometer afstand ligt het Beschermde natuurmonument ‘Oeverlanden Braassemermeer’. Dit Beschermde Natuurmonument is niet stikstofgevoelig (gevoelig voor verzuring en/of vermesting). Gezien de afstand van het plan tot aan het Beschermde Natuurmonument zijn er geen negatieve effecten op dit beschermde gebied. De oevers van de Wijde Aa liggen op ongeveer 1,5 kilometer afstand en maken deel uit van de ecologische hoofdstructuur. Gezien de afstand zijn geen negatieve effecten op dit beschermde gebied.

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is ‘De Wilck’ op circa 7,3 kilometer van de planlocatie. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt op ongeveer 9 kilometer van het plangebied. Gezien de ruime afstanden is er geen sprake van optische verstoring, licht of geluid. De locatie ligt binnen de bebouwde kom aan de rand van het buitengebied. De nieuwe woningen worden ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur. Op de locatie is ruimte voor compensatie van oppervlaktewater, waarmee de realisatie van de bebouwing ook niet leidt tot verdroging of vernatting.

Gezien de afstand tot De Wilck zijn er ook geen negatieve effecten te verwachten. Gezien de afstand tot Nieuwkoopse Plassen & De Wilck kunnen er ook geen andere effecten mogelijk zijn, anders dan afkomstig van de toename in de stikstofemissie ten gevolge van het bouwplan.

Met AERIUS is berekend of de realisatie van het woningbouwplan wat betreft stikstofdepositie negatieve effecten heeft op de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (zie bijlage). In de berekening is uitgegaan van 35 vrijstaande woningen (worst case) en 260 motorvoertuigen per etmaal. In de berekening is niet gesaldeerd met de varkenshouderij die nu nog op de locatie is gevestigd aangezien saldering van deze varkenshouderij heeft plaatsgevonden met de nieuw te vestigen varkenshouderij aan de Kruisweg in Woubrugge. Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van het plan lager is dan 0,05 N mol/ha/jr. Het woningbouwplan heeft geen significante negatieve bijdrage op de stikstofgevoelige habitattypen in het dichtstbij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

Voor het plangebied geldt, dat het:

  • • niet is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
  • • niet is gelegen in de strategische reservering natuur;
  • • niet is gelegen in het provinciaal belangrijk weidevogelgebied;
  • • geen beschermde landschapselementen bevat;
  • • in de buurt ligt van weidevogelgebied.

Kruisweg

Bij negatieve effecten kan onder andere gedacht worden aan: verzuring, vermesting, optische verstoring door het toevoegen van bebouwing, verlies van oppervlakte, verdroging of vernatting, verstoring door licht, geluid, trilling.

Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet betreft het Natura-2000 gebied ‘Nieuwkoopse plassen en De Haeck’ op circa 7 km van de planlocatie. Op iets meer dan 2 km afstand ligt het Beschermde natuurmonument ‘Oeverlanden Braassemermeer’. Dit Beschermde Natuurmonument is niet stikstofgevoelig. Gezien de afstand van het plan tot aan het Beschermde Natuurmonument zijn er geen negatieve effecten op dit beschermde gebied. Gezien de afstand tot Nieuwkoopse Plassen & De Wilck kunnen er geen andere effecten mogelijk zijn anders dan afkomstig van de toename in de stikstofemissie ten gevolge van het bouwplan.

Op de Kruisweg hebben we te maken met de nieuwvestiging van een veehouderijbedrijf. Nieuwvestiging van een veehouderij leidt in beginsel altijd tot een toename van de stikstofdepositie op een in de buurt gelegen Natura 2000-gebied. Hierdoor zal in beginsel sprake zijn van een verslechtering c.q. een significant verstorend effect ten aanzien van Natura 2000-gebieden.

De varkenshouderij aan de A. de Graaflaan wordt geheel gesaneerd. De ammoniakrechten worden overgeheveld naar de nieuwe locatie aan de Kruisweg. Hierdoor verdwijnt ook de stikstofdepositie afkomstig van dit bedrijf op de in de buurt gelegen Natura 2000-gebieden. Door op de locatie aan de Kruisweg gebruik te maken van luchtwassers en te salderen neemt de stikstofdepositie op de voor verzuring gevoelige habitats niet significant toe. In het kader van artikel 19kd van de Natuurbeschermingswet mag men gebruik maken van de stikstofregeling waarbij de ammoniakrechten van een stoppend bedrijf worden overgeheveld naar een andere locatie. Het toepassen van deze stikstofregeling wordt ook wel salderen genoemd. Salderen was toegestaan tot 1 juli 2015 (in werking treding van de Programmatische Aanpak Stikstof).

Uit de verleende natuurbeschermingswetvergunningen voor de nieuwe varkenshouderij aan de Kruisweg van 29 juni 2015 blijkt dat de stikstofdepositie vanwege de varkenshouderij niet toeneemt.

Het toetsingskader voor het beoordelen van het aspect ammoniak afkomstig van dierenverblijven van veehouderijen, is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Onderdeel van de Wet ammoniak en veehouderij is het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij waarin de ammoniakuitstoot per diersoort en stalsysteem staat aangegeven. De wet maakt onderscheid in de ligging binnen of buiten een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Ingevolge artikel 4 en 6 van de Wav mag een veehouderij zich niet vestigen of uitbreiden indien deze is gelegen binnen een zeer kwetsbaar gebied of binnen een zone van 250 meter daar omheen. Onderhavige locatie is niet gelegen binnen een straal van 250 meter van potentieel gevoelige gebieden.

Op grond van het ‘Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij’ mogen, als in een veehouderij dieren worden gehuisvest van een categorie waarvoor in de bijlage van het besluit een maximale emissiewaarde is aangegeven, voor die dieren geen huisvestingssystemen worden toegepast met een emissiefactor die hoger is dan de maximale emissiewaarde. De nieuwe varkensstallen worden uitgerust met een emissiearm stalsysteem.Hiermee wordt voldaan aan de Wet ammoniak en veehouderij en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij.

Voor het plangebied geldt, dat het:

  • • niet is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur;
  • • niet is gelegen in de strategische reservering natuur;
  • • niet is gelegen in het provinciaal belangrijk weidevogelgebied;
  • • geen beschermde landschapselementen bevat;
  • • in de buurt ligt van weidevogelgebied (zie verder soortenbescherming).

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen negatieve effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en andere beschermde gebieden zijn te verwachten.

5.4.2 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Op basis hiervan is zorgplicht van toepassing op alle dier- en plantensoorten. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

A. de Graaflaan

De locatie aan de A. de Graaflaan ligt in de bebouwde kom en is in gebruik als agrarische grond, die deels is bebouwd en verhard en deels bestaat uit weideland met constante begrazing door schapen. Het plangebied heeft momenteel geen betekenis voor (strikt) beschermde soorten van Tabel 2/3 van de Flora- en faunawet, echter is toekomstige vestiging van de rugstreeppad niet uitgesloten. Het plangebied is op 8 november 2016 bezocht (zie quick scan gedateerd 15 november 2016 in de bijlage). Hierbij is het gehele plangebied bekeken en zijn tevens de opstallen zowel van binnen als buiten geïnspecteerd op mogelijke verblijfplaatsen van beschermde soorten. Aanvullend op het terreinbezoek heeft beperkt bronnenonderzoek plaatsgevonden (van Straalen & Kruijt, 2015; NDFF).

Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden, omvat geen beschermde landschapselementen en is tevens geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Noch is het plangebied gelegen in de “strategische reservering natuur” en/of provinciaal belangrijk weidevogelgebied.

Het plangebied bestaat uit een beweid grasland met een deels verruigd boerenerf met enkele opstallen. In het plangebied zijn geen geschikte biotopen voor beschermde ongewervelden, vissen (van de aangrenzende sloot wordt alleen de droge oeverzone deels vergraafd) en reptielen aangetroffen. Ook zijn er geen beschermde soorten planten aangetroffen, geschikte biotopen voor soorten als rietorchis in de oeverzone van de aangrenzende sloot of beschermde muurplanten zijn ook niet aanwezig.

Uit de directe omgeving van Woubrugge is het voorkomen van de rugstreeppad bekend (NDFF, 2013). In de watergangen aangrenzend aan het plangebied is echter geen geschikte voortplantingsbiotoop aangetroffen. Overige beschermde amfibieën komen in het plangebied niet voor. Wel kunnen algemene amfibieën als bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander voorkomen in het plangebied.

Het voorkomen van strikter beschermde grondgebonden zoogdieren kan op grond van de terreinkenmerken worden uitgesloten. Wel kunnen algemene zoogdiersoorten als mol en huisspitsmuis voorkomen in het plangebied.

Het plangebied is voor verblijfplaatsen van vleermuizen ongeschikt. In de opstallen zijn geen sporen van vleermuizen aangetroffen. In de deels open en vervallen opstallen is het te tochtig voor vleermuizen. Ook zijn in de aanwezige bomen geen geschikte holtes waargenomen. Het voorkomen van jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels kan op grond van het veldbezoek en terreinkenmerken worden uitgesloten. Wel kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen in het plangebied.

Een ontheffing van de Flora- en faunawet wordt vanuit de aanwezigheid van beschermde soorten niet noodzakelijk geacht.

Gedurende de bouwfase dient rekening gehouden te worden met het mogelijk voorkomen van rugstreeppadden in de voortplantings- en overwinteringsperiode. De soort kan namelijk snel waterplassen op bouwterreinen koloniseren en zich daar voortplanten. Tevens kunnen de rommelhoekjes en/of ruigtes een overwinteringsfunctie hebben. In dat geval kunnen door de werkzaamheden mogelijk verbodsbepalingen worden overtreden (artikel 11 van de Flora- en faunawet). Voorkom het ontstaan van waterplassen op het bouwterrein in de periode van april tot augustus. In deze plassen kunnen rugstreeppadden eisnoeren afzetten en kunnen de larven tot ontwikkeling komen. Tevens dienen in het kader van de Zorgplicht voorafgaand aan de werkzaamheden de rommelhoekjes en/of ruigtes gecontroleerd te worden op aanwezigheid van rugstreeppad en overige soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Aangetroffen dieren dienen vervolgens buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden te worden vrijgelaten.

Bij het vergraven van de oeverzone van de sloot (en rest van het terrein) dient rekening gehouden te worden met het mogelijk voorkomen van algemene amfibieën als bruine kikker en gewone pad en grondgebonden zoogdieren. Voor deze soorten geldt namelijk de Zorgplicht. Voorkom conform de Zorgplicht het onnodig verstoren en/of doden van algemene amfibieën en/of grondgebonden zoogdieren door kort voorafgaand aan de werkzaamheden het gebied zo kaal mogelijk te maken (maaien/verwijderen begroeiing), dit om dekkingsmogelijkheden te beperken. Tevens dient er van binnen naar buiten gewerkt te worden om eventueel aanwezige dieren zoveel mogelijk de kans te geven zelfstandig het gebied te verlaten.

Op het terrein kunnen mogelijk algemene vogels tot broeden komen. Het verstoren van in gebruik zijnde nesten dient te worden voorkomen. Dit leidt namelijk tot het overtreden van verbodsbepalingen (artikel 11 van de Flora- en faunawet). De werkzaamheden dienen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaard periode gehanteerd. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode half maart tot half augustus. Indien werkzaamheden toch binnen het broedseizoen plaatsvinden moet worden vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Indien er onverhoopt toch in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen dient men een afstand van 20 meter te houden tot deze nesten om verstoring te voorkomen.

Kruisweg

De locatie aan de Kruisweg bestaat uit een landbouwperceel, dat in gebruik is als akkerland. In het plangebied zijn geen geschikte biotopen voor beschermde ongewervelden, vissen en reptielen. Dit deel van het plangebied is op 10 maart 2014 bezocht (zie quick scan gedateerd 24 maart 2015 in de bijlage). Aanvullend op het terreinbezoek heeft beperkt bronnenonderzoek plaatsgevonden (waarneming.nl, ravon.nl en zoogdieratlas.nl). Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen. Geschikte biotopen zijn niet aanwezig. Het plangebied heeft op basis van bronnenonderzoek en het veldbezoek geen betekenis voor (strikt) beschermde soorten van tabel 2/3 van de Flora- en faunawet.

Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden, omvat geen beschermde natuurmonumenten of karakteristieke landschapselementen en is tevens geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Noch is het plangebied gelegen in de “strategische reservering natuur” en/of provinciaal belangrijk weidevogelgebied. Wel bevindt zich aan de zuidzijde van het plangebied een aangewezen belangrijk weidevogelgebied.

afbeelding "

Figuur 11: Weidevogelgebied in de directe omgeving locatie Kruisweg

De nieuwbouw zal buiten het aangewezen weidevogelgebied worden gerealiseerd, van directe effecten op het weidevogelgebied is hierdoor geen sprake. Wel kan er sprake zijn van enige indirecte verstoring door lawaai, beweging en/of lichtoverlast vanaf de nieuw te realiseren veehouderij. Tussen de veehouderij en het weidevogelgebied bevinden zich een weg en fietspad met laanbeplanting evenals twee reeds bestaande agrarische bedrijven in de directe nabijheid. Daarom zijn eventuele indirecte effecten als lawaai/licht en/of beweging verwaarloosbaar.

Een ontheffing van de Flora- en faunawet wordt vanuit de aanwezigheid van beschermde soorten niet noodzakelijk geacht.

Gedurende de bouwfase dient rekening gehouden te worden met het mogelijk voorkomen van rugstreeppadden in de voortplantingsperiode. De soort kan namelijk snel waterplassen op bouwterreinen koloniseren en zich daar voortplanten. In dat geval kunnen mogelijk verbodsbepalingen worden overtreden (artikel 11). Voorkom het ontstaan van waterplassen op het bouwterrein in de periode van april tot augustus. In deze plassen kunnen rugstreeppadden eisnoeren afzetten en kunnen de larven tot ontwikkeling komen.

Op het terrein kunnen mogelijk vogels tot broeden komen. Het verstoren van in gebruik zijnde nesten dient te worden voorkomen. Dit leidt namelijk tot het overtreden van verbodsbepalingen (artikel 11). De werkzaamheden dienen zoveel mogelijk buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaard periode gehanteerd. Het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode half maart tot half augustus. Indien werkzaamheden toch binnen het broedseizoen plaatsvinden moet worden vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Indien er onverhoopt toch in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen dient men een afstand van 20 meter te houden tot deze nesten om verstoring te voorkomen.

De nieuwbouw zal buiten het aangewezen weidevogelgebied worden gerealiseerd, van directe effecten op het weidevogelgebied is hierdoor geen sprake. Wel kan er sprake zijn van enige indirecte verstoring door lawaai, beweging en/of lichtoverlast vanaf de nieuw te realiseren veehouderij. Gezien echter dat tussen de nieuw te creëren veehouderij en het weidevogelgebied zich een weg, fietspad en twee reeds bestaande agrarische bedrijven in de directe nabijheid bevinden zijn eventuele indirecte effecten als lawaai/licht en/of beweging verwaarloosbaar.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor flora en fauna. Tijdens de uitvoering moet, afhankelijk van het moment van uitvoeren, wel aandacht worden besteed aan het voorkomen van nadelige gevolgen. Flora en fauna vormen geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

5.4.3 Luchtkwaliteit

De Eerste kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd . Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de Wet luchtkwaliteit. Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en het vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • • De voorgenomen ontwikkeling draagt ‘niet in betekende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De wet maakt een onderscheid tussen ‘kleine’ en ‘grote’ projecten opgenomen. Kleine projecten dragen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Wat het begrip ‘in betekenende mate’ precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Wanneer een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtkwaliteit is nadere toetsing aan de normen voor luchtkwaliteit niet noodzakelijk. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.

A. de Graaflaan

Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’ in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof. Blijkens de ‘Regeling niet in betekende mate’ is er geen onderzoek nodig voor woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 500 nieuwe woningen omvat. Het initiatief betreft de realisering van minder dan 500 woningen. Daarnaast wordt het intensieve veehouderijbedrijf op de locatie A. de Graaflaan geheel gesaneerd, waarmee een structurele bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Er worden vanwege het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen verwacht. Een specifiek luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. In dit geval is getoetst aan de wensbeelden uit de Duurzaamheidsagenda 2011-2014. De dichtst bijzijnde drukke weg is de N446 (rond de 10.000 mvt/etmaal). De kleinste afstand van de rand van deze weg tot de planlocatie is meer dan 150 meter. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit deze monitoringstool blijkt dat langs de N446 in 2011 de concentraties stikstofdioxide en fijn stof veel lager zijn dan de grenswaarden (respectievelijk 28,0 μg/m3 en 18,0 μg/m3). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. De woningen worden op meer dan 150 meter van de N446 gerealiseerd. De concentraties daar zijn lager. Er wordt voldaan aan de wensbeelden voor luchtkwaliteit uit Duurzaamheidsagenda 2011-2014.

Kruisweg

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Met behulp van de Handreiking fijn stof en veehouderijen, opgesteld door Infomill in samenwerking met het Miniserie van VROM, van mei 2010 en de door het ministerie van VROM opgestelde “emissiefactoren fijn stof voor veehouderijen” is bepaald of onderhavige uitbreiding ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan een verslechtering van luchtkwaliteit.

In de voornoemde handreiking wordt aangegeven, dat het niet altijd noodzakelijk is om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel is een vuistregel opgesteld waarmee aangetoond kan worden dat een uitbreiding/oprichting NIBM is. Die vuistregel is een in de handreiking opgenomen tabel die gebaseerd is op de 3% NIBM grens (zie tabel 1). In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om ‘niet in betekende mate’ bij te dragen. De hoeveelheid dieren in de voorgenomen situatie wordt vermenigvuldigd met de door VROM aangegeven emissiefactor en de uitkomst hiervan wordt vergeleken met de waarden uit de tabel.

afbeelding "

Figuur 12: Tabel NIBM grens bij veehouderijen

Het dichtstbijzijnde toetsobject, Kruisweg 20, is op circa 245 m gelegen van het emissiepunt. De totale emissietoename van fijn stof zal door de oprichting van de varkensstallen 78.568 g (pm10/jaar) bedragen. De uitbreiding blijft ruim onder de NIBM grens van 1.376.000 g (pm10/jaar) blijft bij een toetsobject gelegen op 160 m of meer. De voedersilo’s op het terrein zijn gesloten en dragen niet bij aan de uitstoot van fijnstof. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan ‘Niet In Betekenende Mate’ bijdraagt. Er is geen berekening met ISL3a nodig om aan te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden. Op het gebied van luchtkwaliteit zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoering van onderhavig plan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project. Initiatiefnemer investeert in luchtwassers die ca. 80% van de fijn stof emissie reduceren. Hierdoor zijn er op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten voor de uitvoering van onderhavig plan. Daarnaast is er ten opzichte van de situatie aan de A. de Graaflaan 20 een netto afname van 37.941 g (pm10/jaar).

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat zowel over de beheersing van algemene risico’s als overstromingsgevaar als over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Verder is in deze paragraaf het onderzoek naar kabels en leidingen opgenomen.

5.5.1 Externe veiligheid

Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

afbeelding "

Figuur 13: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland

Onderzoek

Uit raadpleging van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland blijken er zich in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle objecten te bevinden. Het aspect BEVI vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen. Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor is in de omgeving van het plangebied niet aan de orde. De locatie aan de A. de Graaflaan ligt op ruim 200 meter van de N446. Over de N446 mogen gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De gemeente Kaag en Braassem heeft deze weg aangewezen als transport route voor gevaarlijk stoffen in haar routeringsbesluit, maar op de risicokaart is de weg niet aangemerkt als een route met een extern veiligheidsrisico.

De N207 bevindt zich op ongeveer 800 meter afstand van de locatie aan de Kruisweg en daarmee buiten de risicocontouren zoals die voor de weg op dit traject gelden. Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT, art. 7) is een groepsrisicoverantwoording nodig als de locatie binnen het effectgebied van de transportroute ligt, ook als de afstand tussen risicobron en planlocatie groter is dan 200 meter. Als de afstand groter is dan 200 meter kan de groepsrisicoverantwoording beperkt blijven tot de aspecten bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten en zelfredzaamheid. Omdat de locaties ligt op ruime afstand van de risicobron en de plannen geen invloed hebben op de aspecten bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid, is externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van het plan.

Op de locatie van de A. de Graaflaan kunnen met deze bestemmingswijziging woningen worden gebouwd tegen het lichaam van de dijk langs de Woudwetering. De toevoeging van deze woningen heeft gezien de beperkte verstoring van de bodem en de reeds aanwezige bebouwing langs de Vrouwgeestweg geen noemenswaardige invloed op het overstromingsrisico in het gebied.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de bestemmingswijzigingen.

5.5.2 Kabels en leidingen

Vanwege de veiligheid, de betrouwbaarheid en de grote transportcapaciteit, spelen in Nederland buisleidingen en kabels een belangrijke rol bij het transport van brandstoffen, dataverkeer, elektriciteit ed. Buisleidingen en kabels vormen een ‘vitale infrastructuur’ die een goede regeling en een gepaste bescherming behoeft. Een vorm daarvan is het planologisch beschermen van buisleidingen en kabels door het vastleggen van de locatie van de leidingen en kabels inclusief de bijbehorende belemmeringenzones in bestemmingsplannen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet daarbij gekeken worden of er in het plangebied planologisch relevante leidingen zijn gelegen.

Conclusie

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Onderhavige ontwikkeling vormt geen belemmering voor het aspect kabels en leidingen.

5.6 Geluid

A. de Graaflaan

De geluidsbelasting vanwege de gezoneerde weg, de A. de Graaflaan, is bepaald conform de het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en getoetst aan de eisen uit de Wet Geluidhinder 2012. De geluidsbelasting vanwege de werf aan de Vrouwgeestweg is bepaald conform de het Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999 en getoetst aan de eisen uit het Activiteitenbesluit.

afbeelding "

Figuur 14: Woningen met een hogere grenswaarde locatie A. de Graaflaan

Ten behoeve van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de toekomstige bebouwing aan de A. de Graaflaan. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlagen.

Onderzocht zijn het verkeersgeluid en industriegeluid. Het plan ligt tussen de gezoneerde wegen A. de Graaflaan en de Vrouwgeestweg. De Vrouwgeestweg levert geen relevante geluidsbijdrage op de geplande woningbouw en is daarom buiten beschouwing gelaten, zodat alleen de belasting door het verkeer over de A. de Graaflaan in de beschouwing is opgenomen. Voor de verdeling over de dag-, avond- en nachtperiode en de voertuigcategorieën is een standaardverdeling aangehouden.

Uit de berekeningen vanwege het wegverkeer over de A. de Graaflaan blijkt dat er voor 4 woningen een hogere waarde nodig is. Voor drie woningen is dat volgens de berekeningen een waarde van 51 dB, voor de andere woning is een hogere waarde van 50 dB noodzakelijk. Aangezien de woningen anders dan de positie genomen voor de berekening volgens het bestemmingsplan allemaal op dezelfde afstand van de weg kunnen worden gebouwd, is het nodig voor alle vier dezelfde hogere waarde aan te houden.

Aan de Vrouwgeestweg ligt de Jachthaven Jacobswoude, waarvan de invloed op het bestemmingsplan inzichtelijk is gemaakt. Het bedrijf is een werf- en jachthaven, waarbij onderhoud en reparaties worden gepleegd aan pleziervaartuigen. Uit de berekeningen vanwege de activiteiten van Jachthaven Jacobswoude blijkt dat voldaan wordt aan de standaardgeluidsvoorwaarden uit het Activiteitenbesluit en de voorkeursgrenswaarde voor indirecte hinder.

Kruisweg

De Kruisweg is een doorgaande weg met daarlangs woningen en agrarische bedrijven. Met de verschuiving van het plangebied is de afstand tussen de rand van de bestemming en de paardenbak tenminste 145 meter en in praktijk gezien de aanvraag voor de stallen ruim meer dan die maat. Om deze reden is de afstand tussen tot de manege groot genoeg om geen onderlinge geluidsoverlast te verwachten.

De nieuwe woning aan de Kruisweg is een geluidsgevoelig object, de stallen voor de varkens zijn dat niet. Voor de woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten optredende geluidbelastingen vanwege wegverkeerslawaai (zie bijlage). Het onderzoek heeft het te verwachten optredende wegverkeerlawaai in kaart gebracht en getoetst aan geluidgrenswaarden van de “Wet geluidhinder”. De berekeningen zijn gebaseerd op de Wet geluidhinder, het Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2012, het Besluit geluidhinder en het Bouwbesluit 2012.

De wet stelt een streefwaarde (de voorkeursgrenswaarde) en een grenswaarde (de maximaal toelaatbare geluidbelasting) vast voor de betreffende te toetsen objecten. Voor een bedrijfswoning in buitenstedelijk gebied is de voorkeurswaarde 48 dB en geldt volgens artikel 83 lid 4 van de wet een maximale ontheffingswaarde van 58 dB. Op vijf toetspunten (1, 2, 5, 6 en 7) is een optredende geluidbelastingen berekend hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 58 dB wordt niet overschreden.

Om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde zijn de volgende mogelijkheden om het geluid te reduceren onderzocht:

  • • De bestaande wegverharding bestaat uit DAB. Als de bestaande wegverharding van dicht asfaltbeton zou worden vervangen door een geluidstille wegverharding (Dunne deklagen A of dunne deklagen B) dan kan daarmee een geluidreductie van circa 4 dB (deklaag A) of 5 dB (deklaag B) worden bereikt. De kosten voor het vervangen van de bestaande wegverharding wordt geraamd op: 167 m x 7 m x €26,5,-/m1 = € 30.979,-. Door de toepassing van dunne deklagen (A) wordt nog niet voldaan op alle punten aan de voorkeursgrenswaarde. Met de toepassing van dunne deklagen (B) wordt met een afname van 5 dB (net) voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De dunne deklaag is gevoeliger voor verschillende weersomstandigheden. De beheerkosten zijn in bovenstaande kostenplaatje niet meegenomen.
  • • Het treffen van schermmaatregelen stuit op zowel landschappelijke en financiële bezwaren. Het betreft een open landschap waar de Kruisweg 24 in gelegen is, door een scherm te plaatsen worden de karakteristieke zichtlijnen in het landschap doorbroken door het scherm. Een dergelijk scherm zal 167 meter breed en ongeveer 3-4 meter hoog zijn. De mogelijkheden voor geluidsreductie worden financieel niet haalbaar geacht voor initiatiefnemer. Daarnaast is het plaatsen van een scherm landschappelijk gezien niet wenselijk.

Uit het akoestische rapport blijkt dat in het kader van de Wet geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai van de Kruisweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar het wegverkeerslawaai blijft onder de maximale grenswaarde van 58 dB.

Uit het onderzoek volgt, dat de gevel gericht naar de Kruisweg (t01 B) en de einde aanduiding bedrijfswoning (t05 t/m t07), niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Een gevelwering van 23 dB is te realiseren met normale bouwtechnieken. Bij het opstellen van het bouwdeel van de aanvraag zal rekening worden gehouden met de benodigde gevelwering, de minimaal benodigde waarden voor de verschillende ruimten zullen worden bereikt. Bij het verstrekken van een omgevingsvergunning kan de gemeente voorwaarden opnemen om, eventueel met aanvullende voorzieningen, te voorkomen dat de maximale grenswaarde wordt overschreden.

Conclusie

Vanuit geluid zijn er met het toekennen van een hogere grenswaarde geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen aan de A. de Graaflaan en de bedrijfswoning aan de Kruisweg.

Aan de rand van het bouwvlak van het gebied sba-1 kan volgens het akoestisch onderzoek een geluidbelasting vanwege de A. de Graaflaan optreden van 51 dB. Deze geluidbelasting kan optreden bij de 6 woningen in het bouwvlak. Voor deze woningen wordt een hogere waarde verleend.Uit de geluidszonering van de Kruisweg blijkt, dat er bij plaatsing van de woning aan de voorzijde van het bouwvlak, een hogere waarde nodig is waarbij een grens van 53 dB kan worden aangehouden.

De separate procedure voor het nemen van een hogere waarde besluit dient tegelijk met de ruimtelijke procedure gevoerd te worden. Zodra de hogere waarde is verleend is de belemmering voor geluid opgeheven.

5.7 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en het parkeren in en rondom het plangebied.

A. de Graaflaan

Op hoofdlijnen kan worden gesteld dat het aantal verkeersbewegingen beperkt zal stijgen. In het rapport “Verkeersafwikkeling A. de Graaflaan Woubrugge” van Delft Infra Advies gedateerd op 25 februari 2015 zijn de gevolgen doorgerekend. Het ligt in de lijn der verwachting dat toevoeging van 35 woningen een groter verkeersaantrekkende werking heeft dan het huidige agrarische bedrijf. De A. de Graaflaan en de Vrouwgeestweg kennen een zodanige verkeersbelasting dat een beperkte stijging van het aantal verkeersbewegingen mogelijk is. De huidige invulling van het plangebied, agrarisch bedrijf, kent een verkeersproductie met vrachtverkeer. Door de ontwikkeling zal het vrachtverkeer over de A. de Graaflaan verminderen, maar omdat dit wordt geschat op 3 vrachtwagenbewegingen is de vermindering van het aantal voertuigbewegingen als gevolg van het verdwijnen van de bedrijfsfunctie nihil te noemen.

Gezien het aantal woningen en het centrum-dorps karakter van het plangebied is gerekend met een verkeersgeneratie van maximaal 260 mvt/weekdagetmaal. De toekomstige intensiteit van de A. de Graaflaan wordt op basis van de berekende autonome intensiteit voor 2025 (630 motorvoertuigen/weekdagetmaal), de afname als gevolg van het verdwijnen van de bedrijfsfunctie (vrijwel nihil) en de toename als gevolg van de nieuwe ontwikkeling (maximaal 260 mvt/weekdagetmaal), geschat op circa 890 mvt/weekdagetmaal.

De A. de Graaflaan is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom type II gelegen op een klei/veendijk met een snelheidsregime van 60 kilometer per uur. De breedte van de weg is circa 3 meter. Voor dergelijke typisch landelijke smalle wegen, is de capaciteit voornamelijk afhankelijk van de mate waarin bermschade optreedt en wordt in beginsel een intensiteit 300 mvt/etmaal aangegeven. Dit betekent dat de A. de Graaflaan met 630 mvt/etmaal, ook zonder de nieuwe ontwikkeling, in 2025 al ruim boven de indicatieve intensiteitsgrens zit.

Mogelijke maatregelen om de capaciteit van dit type weg te verhogen zijn onder meer het verbreden van de verharding, aanbrengen van een berijdbare berm, aanbrengen van passeerplaatsen, aanbrengen van verkeersremmende maatregelen en bieden van een alternatieve fietsroute. Onderzocht is welke mogelijke en gewenste maatregelen op het in deze studie beschouwde wegvak een passend resultaat opleveren. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het capaciteitsvraagstuk in relatie tot bermschade en de veiligheid voor fietsers.

In beginsel zou er voor gekozen kunnen worden de A. de Graaflaan uit te voeren als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom, dan is voor het wegvak de aanbeveling te kiezen voor het minimale profiel zonder parkeren, in verband met de beperkt beschikbare breedte op het dijkje, lage intensiteiten en beperkt vrachtverkeer. De totaal benodigde breedte inclusief trottoir bedraagt in dat geval 6,60 m. Hiervoor is tussen de sloten niet voldoende ruimte. Verder zou gezien de rechtstand in het wegvak een daadwerkelijke snelheid van 30 km/h niet waarschijnlijk zijn zonder aanvullende maatregelen, zoals het uitvoeren van de aansluitingen van het plangebied op de A. de Graaflaan als kruispuntplateau voor een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Deze oplossing wordt vanwege grote ingrepen aan de huidige profilering van weg en dijk niet haalbaar geacht.

Omdat het uitvoeren als erftoegangsweg binnen de bebouwde kom een te grote ingreep is, is nader bestudeerd met welke maatregelen het verkeer op een veilige wijze kan worden afgewikkeld en of er bermschade moet worden voorkomen.

Vanwege de ruime aanwezigheid van lange natuurlijke passeerplaatsen, de beperkte lengte van het wegvak en de rechtstand met daarmee samenhangend goed zicht, is op het wegvak ten noorden van het plangebied weinig risico op bermschade. De smalle gedeeltes op dit wegvak zijn feitelijk beperkt tot een tweetal gedeeltes van circa 20 meter en een gedeelte van circa 50 meter. Voertuigen kunnen elkaar goed zien aankomen en ondervinden nauwelijks vertraging bij het benutten van de passeerplekken.

Als passeerplaatsen voor het wegvak ter hoogte van het plangebied kunnen de twee kruisingsvlakken van de aansluitingen van het plangebied worden benut. Deze kruisingsvlakken bieden indien uitgevoerd met tenminste 20 meter lengte ruim voldoende breedte om als passeerplaats te kunnen dienen. Aangezien bij deze wegbreedte deze maat nodig is om met vrachtwagens het plangebied in te draaien, moeten de kruisingsvlakken ook al vanuit de bruikbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied met deze lengte worden uitgevoerd.

Het is niet te verwachten dat het verkeer met hoge snelheden zal rijden op deze zeer smalle weg. Verkeersonveiligheid kan op het wegvak ontstaan als vrachtverkeer of landbouwverkeer een fietser moet passeren op een smal gedeelte, omdat dan gebruik moet worden gemaakt van de berm. In principe zijn er ruim voldoende passeermogelijkheden en zeer weinig smalle gedeelten op het wegvak om een dergelijke situatie te voorkomen. Voor een optimale verkeersveiligheid voor het fietsverkeer op dit wegvak wordt aanbevolen een minimale verhardingsbreedte toe te passen van 3,5 m en op het wegvak de bermen te verstevigen en berijdbaar te maken met een (half)verharde bermstrook van 25 tot 50 cm, zodat ook in de uitzonderingsgevallen, het gebruik van de berm door fietsers niet leidt tot een onveilige situatie. Aanvullend wordt aanbevolen aan fietsers en voetgangers een alternatieve route te bieden via een doorsteek naar de Vrouwgeestweg.

Binnen het woongebied is uitgegaan van een snelheid van 30 kilometer per uur en een inrichting die past bij een woongebied. Hiervoor is voldoende ruimte. Door de verplichting voor verkeerskundige inpasbaarheid wordt een adequate parkeeroplossing afgedwongen. Het plangebied is zodanig groot dat er voldoende mogelijkheden bestaan voor parkeren op eigen terrein. Afhankelijk van de doelgroep van de woningen en het aantal woningen zal bepaald moeten worden hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de landelijke CROW-normen. In het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van 2 parkeerplekken per woning. Hiervoor is zoals te zien in de verkavelingsvoorbeelden voldoende ruimte aanwezig. Omdat het aantal nieuwe woningen niet groter kan worden dan 35 en er buiten de bouwvlakken voldoende ruimte is gereserveerd voor ontsluiting en parkeren, zijn er vanuit ruimelijke ordening voldoende mogelijkheden om bij realisatie aan de normen tegemoet te komen.

Kruisweg

De Kruisweg is een doorgaande route met uitwegen zowel van de aanliggende bebouwing als van landbouwpercelen. De Kruisweg heeft voldoende capaciteit om de toename van het verkeer op te nemen. Het gaat daarbij om een tiental verkeersbewegingen van personenwagens en enkele van vrachtwagens per dag. Omdat het geen grondgebonden bedrijf is, komen er geen trekkers naar het bedrijf. Omdat het bedrijf gebruik zal maken van een bestaande inrit voor de akkerbouw en er naar beide zijden goed zicht is op het aankomende verkeer zijn er geen veranderingen nodig aan de Kruisweg. Op het perceel is voldoende ruimte voor manoeuvreren en parkeren.

Conclusie

Vanuit verkeer en parkeren zijn er met in achtneming van de aanbevelingen geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

5.8 Volksgezondheid

De volksgezondheidsbelangen in relatie tot veeteelt spelen een steeds belangrijkere rol bij uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven. De schaalvergroting binnen de intensieve veehouderij kan als bedreiging voor de volksgezondheid worden gezien, maar biedt ook kansen. In een nieuw te bouwen stal is het makkelijker maatregelen te treffen voor hygiëne en ventilatie. Hierdoor kan de insleep en versleep van micro-organismen worden verminderd. Daarnaast zijn er ook mogelijkheden tot integreren van meerdere schakels van de (vlees)productie op één bedrijf (gesloten bedrijfsvoering, waaronder eigen slachtfaciliteiten). Hierbij kan ook gedacht worden aan: meer investeringsruimte voor het inzetten van nieuwe technologieën en samenwerkingsverbanden voor het verwerken van reststromen (bijvoorbeeld mest). De risico’s van verspreiding via de lucht lijken door het gebruik van luchtwassers en de verdunning in de lucht vooralsnog gering.

Onderzoek

Ten aanzien van regelgeving geldt dat gemeenten de plicht hebben tot het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen (wet publieke gezondheid, artikel 2c).De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt, behalve de regelgeving die van toepassing is zoals de Wet geurhinder en veehouderij en de Wet luchtkwaliteit, niet de mogelijkheid om afwegingen rond gezondheid in de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning te betrekken. Bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen moet op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) sprake zijn van een ‘goede ruimtelijke ordening’.

In de notitie ‘Veehouderij en gezondheid in de regio Hollands Midden, Informatie voor beleidsmakers over veehouderij, gezondheid en ruimtelijke ordening’ van de GGD Midden-Nederland (Juni 2013) wordt aanbevolen een gezonde afstand tussen bedrijven en woonkernen aan te houden zonder daarbij een vaste maat aan te geven. Verwezen wordt onder meer naar een literatuurstudie naar de infectierisico’s van veehouderijen voor omwonenden van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2012. Uit deze studie bleek dat er geen wetenschappelijk onderbouwde uitspraken konden worden gedaan over het infectierisico van omwonenden van veehouderijen (uitgezonderd Q-koorts bij geiten). De Gezondheidsraad geeft in haar advies van 2012 aan dat het op dit moment niet mogelijk is om op wetenschappelijke gronden één landelijke ‘veilige’ minimumafstand vast te stellen tussen veehouderijen en woningen.

GGD Nederland geeft ook aan dat er geen veilige minimumafstand is, maar adviseert in het ‘Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid’ (update 2011) uit voorzorg een afstand tussen bedrijven en woningen. Binnen een straal van 250 meter zou het voorzorgsprincipe leidend moeten zijn: bij nieuwbouw en planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen bouwen en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen bouwen. Er zijn binnen deze afstand hogere concentraties fijn stof, endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. De meetbare concentraties endotoxinen en veespecifieke bacteriën nemen af tot aan de achtergrondwaarde op een afstand van 1.000 meter. Op afstanden van meer dan een kilometer tussen bedrijf en woonkern is volgens dit informatieblad bij vergunningverlening geen aanvullende gezondheidkundige risicobeoordeling meer nodig.

afbeelding "

Figuur 15: Woningaantallen in de omgeving locatie A. de Graaflaan

afbeelding "

Figuur 16: Woningaantallen in de omgeving locatie Kruisweg

De varkenshouderij aan de A. de Graaflaan is een bestaand bedrijf van een relatief kleine schaal. De huidige stallen aan de A. de Graaflaan zijn verouderd en zijn voorzien van traditionele stalsystemen waardoor de emissies van geur, fijn stof, ammoniak en geluid relatief hoog zijn. Op dit moment is het bedrijf aan de A. de Graaflaan 20 in werking volgens de milieuvergunning uit 2002. Op basis van deze vergunning zijn er minimaal 13 overbelaste woningen (zie de geurberekening in de Vormvrije MER-beoordeling, die is opgenomen in de bijlagen). De vigerende emissie voor fijnstof betreft voor A. de Graaflaan 20 116.509 g (pm10/jaar).

Om op deze locatie te kunnen voortbestaan is uitbreiding nodig. Deze is mogelijk als er een nieuwer type installatie wordt gekozen. Gezien de kanttekeningen van de GGD is uitbreiding op de bestaande locatie echter niet wenselijk. Binnen een straal van 250 meter rond het huidige bedrijf bevinden zich een zestigtal woningen, binnen een straal van een kilometer een kleine duizend (zie afbeelding ‘A. de Graaflaan, woningaantallen in de omgeving). Het woon- en leefklimaat in Woubrugge rondom de A. de Graaflaan 20 zal met de verplaatsing verbeteren.

Bij de bouw van de nieuwe varkenshouderij in het buitengebied kan goed rekening worden gehouden met het belang van de volksgezondheid. Op het bedrijf zal een hygiëne sluis met bedrijfskleding aanwezig zijn. Hierdoor wordt de kans op het verspreiden van ziektes naar de omgeving teruggedrongen. De stallen zullen regelmatig worden schoongemaakt en gedesinfecteerd. De zeugen zullen in vaste groepen worden gehuisvest en zullen dus in vaste groepen naar de kraamstallen en dekstallen gaan. Daarnaast zal de naar buiten tredende lucht via een luchtwasser de stal verlaten.

Verder liggen de aantallen woningen op de nieuwe locatie veel lager. Binnen een straal van 250 meter gemeten vanuit het uitlaatpunt van de luchtwassers aan de achterzijde van de stallen bevindt zich alleen de bedrijfswoning. Binnen een straal van een kilometer bevinden zich nog geen 10 woningen. Voor geen daarvan worden de geurnormen overschreden. De bebouwde kom van Ter Aar ligt op meer dan een kilometer van de nieuwe locatie. Hier blijft de geurbelasting met een waarde van 0,2 OU/m3 ruim onder de norm voor de bebouwde kom van 2,0 OU/m3 (zie de geurberekening in de Vormvrije MER-beoordeling, die is opgenomen in de bijlagen). In de gewenste situatie zal de totale fijnstof emissie vanuit het bedrijf 78.568 g (pm10/jaar) bedragen aan de Kruisweg. Dit betekent een afname van 37.941 g (pm10/jaar). Ook is er een netto afname in de ammoniakemissie van 1417 naar 1316,5.

Er worden diverse hygiënemaatregelen getroffen om verspreiding van ziektekiemen te voorkomen. Deze hygiënemaatregelen zijn opgesteld om verspreiding via direct dierencontact, transportbewegingen van dieren of materialen, via wilde dieren, ongedierte of huisdieren en/of oppervlaktewater te voorkomen. De initiatiefnemer zal voldoen aan de hygiëne eisen zoals opgenomen in de IKB Varken-regeling: het aantal bezoekers in de stallen wordt zoveel mogelijk beperkt, de stallen kunnen slechts betreden worden via een hygiënesluis en er wordt gewerkt met bedrijfskleding.

Conclusie

Met een geheel nieuw bedrijf op de gekozen locatie in het buitengebied is de volksgezondheid gediend. De intensieve veehouderij gaat vanuit de bebouwde kom naar een locatie waar in de directe nabijheid nauwelijks woningen staan en heeft minder uitstoot van geur en stof dan voorheen. Vanuit volksgezondheid zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

5.9 Vormvrije M.E.R.-beoordeling

Ingevolge de Wm en het Besluit milieu-effectrapportage moet voor bepaalde activiteiten een milieueffectrapport (m.e.r.) worden opgesteld, die is opgenomen als bijlage. Hiermee wordt bereikt dat er voldoende milieu-informatie beschikbaar is, voordat milieurelevante besluiten (zoals een omgevingsvergunning voor milieu) genomen kunnen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Zo kan mogelijke schade aan het milieu worden voorkomen of zoveel mogelijk beperkt.

In de bijlage bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 is aangegeven:

  • • voor welke activiteiten het opstellen van een m.e.r. verplicht is en
  • • voor welke activiteiten beoordeeld moet worden of het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten).

Ook als de drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage bij het Besluit niet worden overschreden, moet op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen C-255/08 acht worden geslagen op andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG, die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Bij deze criteria moet gekeken worden naar:

  • • De kenmerken van het project;
  • • De plaats van het project;
  • • De kenmerken van het potentiële effect.

In het plangebied is sprake van de verplaatsing van een intensieve veehouderij. In samenhang hiermee worden op de te verlaten locatie woningen ontwikkeld.

Het plan bevat een activiteit die genoemd wordt in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Het realiseren van woningbouw valt onder D . l l .2 “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”, (drempelwaarde 2000 of meer woningen) van het Besluit m.e.r. De activiteit zit onder de drempelwaarde, namelijk 35 woningen. Er geldt geen verplichting om een milieueffectrapportage uit te voeren, voor dit onderdeel. Wel zal door het bouwen van woningen de stikstofdepositie op beschermde gebieden in de omgeving toenemen. Uit berekening eerder genoemd in de paragraaf ecologie (zie bijlage) blijkt dat het woningbouwplan geen significante bijdrage heeft op de stikstofgevoelige habitattypen in het dichtstbij gelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De bijdrage van het plan is lager dan 0,05 N mol/ha/jr.

Er worden in de nieuwe inrichting aan de Kruisweg activiteiten uitgevoerd die vallen onder onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, maar die de daar gestelde drempelwaarde niet overschrijden. In de nieuwe situatie aan de Kruisweg worden 2.688 gespeende biggen, 567 guste- en dragende zeugen, 180 kraamzeugen, 2 dekberen, 256 vleesvarkens en 2 paarden gehouden. Uit de toetsing van de aanvraag aan de criteria voor de m.e.r.-beoordelingsprocedure blijkt dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk is.

Kenmerken van het project

Bij de kenmerken van het project is in het bijzonder in overweging genomen:

  • • de omvang van het project/bedrijf;
  • • de cumulatie met andere projecten/bedrijven;
  • • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • • de productie van afvalstoffen;
  • • verontreiniging en hinder;
  • • risico van ongevallen met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

De omvang van het bedrijf en de omvang van de productiehoeveelheid vormen voor het gebied waarin dit bedrijf ligt geen probleem. Ook in samenhang met omliggende bedrijven ontstaat geen onaanvaardbaar effect op de omgeving. Het bedrijf voldoet in de gewenste situatie aan de ammoniakemissie eisen uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Fijnstof draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Voor geur wordt voldaan aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Daarnaast wordt voldoende inzicht gegeven in het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het ontstaan van afvalstoffen, het risico op het ontstaan van ongevallen en verontreiniging en hinder. Gelet hierop besluiten wij dat naar aanleiding van de kenmerken van het project kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Plaats van het project

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het bedrijf van invloed kan zijn, is in het bijzonder in overweging genomen: het bestaande grondgebruik / de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied / het opnamevermogen van het natuurlijke milieu met in het bijzonder aandacht voor de volgende type gebieden:

  • • wetlands;
  • • kustgebieden;
  • • berg- en bosgebieden;
  • • reservaten en natuurparken;
  • • gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;
  • • speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen krachtens richtlijn 79/409/EEG en richtlijn 92/43/EEG;
  • • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;
  • • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
  • • landschappen van historische, cultureel of archeologisch belang.

Het plangebied ligt niet in of nabij de ecologische hoofdstructuur. Daarnaast is er een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna in het gebied. Er zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen.

De ammoniakdepositie op omliggende natura 2000 gebieden (Coepelduynen, Kennemerland Zuid) neemt af in de gewenste situatie. De ammoniakdepositie op het omliggende natura 2000 gebied Nieuwkoopse Plassen neemt toe in de gewenste situatie. Op 29 juni 2015 is door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een vergunning in het kader van het Natuurbeschermingswet 1998 afgegeven. Zij concluderen dat er geen verslechtering is van ecologische kenmerken op de omliggende natuurgebieden.

Voor de locatie aan de Kruisweg is vanwege de lage archeologische verwachtingswaarde onderzoek niet noodzakelijk. In geval bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) of het ARCHIS meldpunt.

Gelet hierop kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project is in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging genomen het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), het grensoverschrijdende karakter van het effect, de orde van grootte en de complexiteit van het effect, de waarschijnlijkheid van het effect, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect. Er wordt ruim voldaan aan de geurnormen op de dichtstbijzijnde woningen Kruisweg 18 en Kruisweg 20.  Gelet hierop kunnen potentiële effecten worden uitgesloten.

Conclusie

Nu op basis van de verleende vergunning Natuurbeschermingswet en de bovenstaande afwegingen uitgesloten kan worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is er geen aanleiding om een mer-beoordeling uit te voeren.

 

5.10 Landschap en stedenbouw

Locatie A. de Graaflaan

De toevoeging van 35 woningen langs de A. de Graaflaan betreft een ontwikkeling waarvoor, volgens de Nota Inbreidingslocaties, maatwerk vereist is. In zijn algemeenheid geldt dat initiatieven aan moeten sluiten op de bestaande karakteristiek van de kern en het landschap. Door de varkenshouderij te verplaatsen in plaats van uit te breiden komt er ruimte voor een dorpse invulling, die hier meer op zijn plek is dan een modern agrarisch bedrijf.

De locatie ligt aan de zuidzijde van de kern Woubrugge. De bouwvlakken zijn gebaseerd op verkavelingsvarianten, waarin aansluiting is gezocht op de omgeving. Langs de linten van de A. de Graaflaan en Vrouwgeestweg maakt het bestemmingsplan vrijstaande woningen en een enkele tweekapper mogelijk, waarmee wordt aangesloten op de lintkarakteristiek. De bebouwing in het middengebied blijft op de achtergrond. Hier is ruimte gevonden voor seriematige woningen, maar kan afhankelijk van de behoefte ook worden gekozen voor een mix met vrijstaande woningen en tweekappers. De woningen liggen op voldoende afstand van de weg achter een groene zone om ondergeschikt te zijn in het straatbeeld vanaf de bestaande wegen. Door deze middenzone te onsluiten met een tweetal bruggen vanaf de A. de Graaflaan zijn er geen doodlopende wegen nodig. De groene zoom langs de A. de Graaflaan staat borg voor het behoud van het groene karakter van de weg, die de rand vormt van het buitengebied. Het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt aan de uitwerking van de wijzigingsbevoegdheid past bij de uitgangspunten van het gebiedsprofiel.

Locatie Kruisweg

Voor de beeldkwaliteit in Vierambachtpolder zijn zowel in het provinciale gebiedsprofiel als in het landschapsontwikkelingsplan richtlijnen opgenomen. Het gebiedsprofiel ‘Hollandse Plassen’ is een vertrekpunt voor ruimtelijke kwaliteit in planvorming. Het noemt de droogmakerijen vanwege de rationele verkaveling en grote landschapsschaal een goede vestigingsplaats voor de agrarische sector met als kanttekening, dat de zichtbaarheid van ingrepen groot is. De ambitie is de droogmakerij als eenheid herkenbaar en beleefbaar te houden, nieuwe ontwikkelingen passend te laten zijn bij de grote maat en rationele opzet van het landschap en vorm te geven als eigentijdse objecten binnen de strakke verkaveling, waarbij een strakke groene omzoming en behoud van zeer ruime doorzichten gewenst is.

afbeelding "

Figuur 17: Woningaantallen in de omgeving locatie Kruisweg

Het landschapsontwikkelingsplan stelt, dat ruimtelijke kwaliteit ontstaat door een combinatie van verschillende inrichtingsprincipes, waaronder een goede situering van de functie in het buitengebied, aansluitend bij bestaande functies en patronen in haar omgeving en horend bij het landschapstype. Van belang zijn een juiste situering van bebouwing en massa’s ten opzichte van elkaar en in relatie met de kavels, in een slagenlandschap de hoofdmassa met de lengterichting mee laten lopen. Ook wordt er aandacht gevraagd voor beplanting.

De locatie aan de Kruisweg ligt aan de rand van een weids akkerlandschap in de buurt van een manege met rijhal. Deze grootschalige omgeving is passend voor een nieuw agrarisch bedrijf. De nieuw te bouwen varkenshouderij sluit aan op de landschappelijke inrichting en het bebouwingspatroon van de droogmakerij Vierambachtspolder, die zich uitstrekt van Woubrugge tot aan Ter Aar. Naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp is een nieuwe locatie gekozen, waarmee het bedrijf grenst aan de Krakeeltocht. Hiermee sluit de locatie beter aan bij de structuur van de polder en de bebouwing langs de Kruisweg. De maat voor een agrarisch bouwvlak in de polder is in de regel twee hectare. Gezien de hoeveelheid dieren zal hiervan in eerste instantie ongeveer anderhalve hectare worden bebouwd. Dit is een maat, die in de polder niet ongebruikelijk is.

Het Landschapsontwikkelingsplan noemt de wegbeplanting in polder Vierambacht een sterk element, dat de grote open ruimte geleed. De laanbeplanting langs de Kruisweg en Langeraarseweg maakt deel uit van dit kruis en loopt door over de gemeentegrens. De bomen staan aan de noordzijde van de weg, aan de zuidzijde is er vrij zicht. De bebouwde kavels liggen ook aan de noordzijde en worden dus van de weg afgeschermd door een bomenrij. Ook voor het bouwvlak van de varkenshouderij zal dit gelden. Tussen de bomen door is een afwisseling waar te nemen van bebouwde en onbebouwde kavels. Het nieuwe bedrijf past in de maat en schaal van deze afwisseling.

Het perceel ligt aan de Kruisweg en zal via een bestaande toerit tot de akker worden ontsloten via een brug over de wegsloot. Aan de zijkanten vormen de bestaande sloot en tocht de begrenzing. De bebouwing zal mede vanwege de noodzaak tot onderhoud op voldoende afstand van deze watergangen worden geplaatst om de doorgaande lijnen van het landschap te respecteren. Hiermee past het perceel binnen de randvoorwaarden zoals omschreven in het landschapontwikkelingsplan. Hierin is aangegeven dat het landschap van de droogmakerijen grootschalig is met vaak grote verspreide erven, waar grotere stallen eenvoudiger bij aansluiten dan bij de veengebieden.

De stallen dienen volgens het landschapsontwikkelingsplan zo goed mogelijk in het landschap gesitueerd te worden, waarbij aansluiting wordt gezocht bij bestaande patronen en ritmes van bebouwing en daarbij respect moet zijn voor het kenmerkende slotenpatroon. Met de plaatsing van het bouwvlak onder een hoek met de weg in lijn met het slotenpatroon zoals dat ook bij andere bouwvlakken aan de Kruisweg is gedaan, wordt aan deze voorwaarde voldaan.

De geplande invulling van het bouwvlak sluit aan bij de bebouwingstypologie van de polder met woningen op de voorgrond en stallen daarachter. De plaats voor de bedrijfswoning is zo gekozen, dat de ruime zichtlijn langs de Kruisweg zoveel mogelijk vrij wordt gehouden en sluit aan bij de plaatsing van de woningen op de naastgelegen percelen. De stallen staan op de achtergrond en sluiten in maat aan op de hal van de naastgelegen manege. Hiermee ontstaat een eigentijds bebouwingscluster, dat past in de maat en schaal van de polder. Op het perceel is voldoende ruimte voor een passende beplanting zoals bedoeld in het landschapsontwikkelingsplan.

Het nieuwe bouwvlak en de daarop geplande bebouwing sluiten hiermee aan op de agrarische omgeving.

Conclusie

Vanuit landschap en stedenbouw zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de woningen aan de A. de Graaflaan en het bedrijf de Kruisweg.

5.11 Duurzaamheid

Onder de titel ‘Samenwerken en verbinden’ komt de gemeente Kaag en Braassem op voor een goede leefomgeving, voor veiligheid en duurzaamheid. De Duurzaamheidsagenda 2011-2014 van december 2011 beschrijft de uitwerking van deze hoofdlijnen uit de ‘Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025’. De primaire doelstelling voor de gemeente is het adequaat uitvoeren van de wettelijke taken. Daarnaast beschrijft de agenda ook de ambities. De leefomgeving moet duurzaam veilig en gezond zijn.

Voor toekomstbestendige ontwikkelingen is duurzame stedenbouw nodig. Dit is het inspelen op de kansen van een locatie om te komen tot een aantrekkelijke woonomgeving. De gemeente Kaag en Braassem hanteert hierbij het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). In het RDBS staat het beleid voor duurzame stedenbouw, dat door de gemeenten in de regio wordt gehanteerd. Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidsaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen.

Duurzaamheid is hierbij gedefinieerd als ‘People, Planet, Profit’. Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Het kader bevat onder meer een ambitietabel. Hierin zijn wettelijke en regionale ambities samengevat.

Onder het thema ‘People’ vallen onder meer leefbaarheid (sociale veiligheid met een duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé, een toegankelijke inrichting van de openbare ruimte en voldoende groen), gezondheid (woningen met minstens één geluidsluwe zijde en geur met voorkomen van stankoverlast), culturele waarde (het respectvol omgaan met waardevolle elementen die niet beschermd zijn) en de kwaliteit van gebouwen (duurzaam bouwen).

Onder het thema ‘Planet’ vallen onder meer ruimtegebruik (inpassing en aansluiting op de omgeving), water (opvang van hemelwater, in stand houden bergend vermogen en het toepassen van natuurvriendelijke oevers) en verkeer (autoluwe verblijfsgebieden, veilige routes langzaam verkeer, voldoende parkeerruimte).

Onder het thema ‘Profit’ vallen onder meer de levensloopbestendigheid (gedifferentieerde woonmilieus, afstemmen op behoefte), flexibiliteit (rekening houden met toekomstig gebruik en uitbreidingen) en economische vitaliteit (aandacht voor bedrijvigheid). In het bestemminsplan is zoals blijkt uit de invullingsmogelijkheden voor de locaties aansluiting gezocht bij de uitgangspunten en ambities, die aan duurzame stedenbouw ten grondslag liggen. Daarbij is aansluiting gezocht bij de landschappelijke structuur en het stedenbouwkundig patroon van de omgeving, terwijl voor de nadere invulling van het plangebied voldoende ruimte is aangehouden om tot passende oplossingen te komen.

Conclusie

Vanuit duurzaamheid zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

5.12 Dierenwelzijn en duurzame veehouderij

De provincie Zuid-Holland heeft op 9 december 2014 certificeringseisen voor intensieve veehouderijen vastgesteld waaronder de Maatlat Duurzame Veehouderij en IKB Varken. Intensieve veehouderijen moeten deze certificaten in beginsel hebben.

Integrale Ketenbeheersing

Integrale Ketenbeheersing (IKB) is een maatstaf voor het verantwoord produceren van varkensvlees. Speerpunten zijn kwaliteit, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Een varkenshouder moet voor dit certificaat voldoen aan wettelijke hygiëne eisen zoals opgenomen in de IKB Varkenregeling.

In de voorschriften zijn voorschriften opgenomen, die het bedrijfsvoering omvatten van het aanleveren van dieren, de opslag van voer, de huisvesting en verzorging van de dieren tot aan het afvoeren van de dieren en de administratie. De voorschriften zijn uitgeschreven aan de hand van de volgende thema’s: bedrijf, stal, huisvesting, voeding, diergezondheid, aan- en afvoer en administratie. Producten die onder het kwaliteitssysteem IKB Varken worden geproduceerd, komen van bedrijven die gecontroleerd worden op onder meer veevoer, diergeneesmiddelengebruik, hygiëne en transport. De controle, beoordeling en certificering worden uitgevoerd door onafhankelijke en door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde bedrijven. De controle wordt jaarlijks uitgevoerd op het bedrijf. Zonder IKB status kunnen de varkens niet tegen een marktconforme prijs worden afgezet, de meeste afnemers stellen een IKB certificering namelijk verplicht. Het voldoen aan de IKB certificering is daardoor een vereiste om economisch verantwoord te kunnen ondernemen. In feite is dit een borging dat de genoemde (hygiëne)maatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd op het bedrijf. Met een IKB-certificering voldoet het bedrijf aan eisen voor dierenwelzijn. Met bouwen volgens IKB Varken (of gelijkwaardig) voldoet het bedrijf aan eisen voor duurzaamheid.

Maatlat Duurzame Veehouderij

Stallen, die gebouwd worden volgens de eisen van de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV), kunnen in aanmerking komen voor de fiscale regelingen milieu-investeringsaftrek (MIA) en willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil). Een MDV-stal is een veestal met een lagere milieubelasting, met maatregelen voor diergezondheid en dierenwelzijn en draagt daardoor bij aan verduurzaming van de veehouderij. Een MDV-stal voldoet aan strenge duurzaamheidseisen op de thema’s: ammoniakemissie, bedrijf & omgeving, diergezondheid, dierenwelzijn, energie, fijn stof en brandveiligheid. Op elk thema moet een minimaal aantal punten worden behaald om in aanmerking te komen voor een MDV-certificaat. Daarnaast geldt een minimaal aantal punten voor alle thema’s samen, dat hoger ligt dan de som van het minimumaantal punten per thema. Deze zogenaamde “vrije ruimte” kan naar eigen inzicht ingevuld worden. Met bouwen volgens de Maatlat Duurzame Veehouderij (of gelijkwaardig) voldoet het bedrijf aan eisen voor duurzaamheid.

Gezondheid

Met het bouwen volgens eisen zoals vastgelegd het IKB Varken en de Maatlat Duurzame Veehouderij is de gezondheid van de dieren in gewaarborgd. Het in de nabijheid van de varkens houden van paarden en de nabijheid van een manege is een punt van aandacht gezien de mogelijke overdracht van de ziekte proliferatieve enteropathie (PE). Dit is een darmziekte die beschreven is in veel diersoorten waaronder varkens, hamsters, honden, vossen, herten en paarden. De Universitaire Landbouwhuisdieren Praktijk (ULP) concludeert (zie bijlage gedateerd op 4 november 2016), dat overdracht geen bedreiging vormt. De seroprevalentie bij paarden is niet gecorreleerd aan de nabijheid van varkensstallen of het gebruik van varkensmest op de weiden. Bovendien verschillen de Lawsonia-isolaten bij paarden en varkens dusdanig van elkaar dat directe besmetting tussen varkens en paarden minder waarschijnlijk is. De ULP acht directe transmissie van de kiem tussen deze twee diersoorten niet erg waarschijnlijk, ook omdat door de moderne manier van huisvesten een paard en varken elkaar niet gauw direct met elkaar in contact komen.

Conclusie

Vanuit dierenwelzijn en duurzame veehouderij zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan “Biekeweide, A. de Graaflaan 20 en Kruisweg 24 te Woubrugge” is een plan overeenkomstig artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bestemmingen en regels.

6.2 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken en zijn geschreven volgens de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

Hoofdstuk 1 omvat de inleidende bepalingen (artikel 1 en 2). Deze inleidende regels bevatten de begrippenlijst en de wijze van meten.

Hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels (artikel 3 t/m 7). De bestemmingsregels bestaan uit een omschrijving van de doeleinden/functies die zijn toegestaan binnen de bestemming. Daarnaast bevatten de artikelen bouwregels en specifieke gebruiksregels.

Hoofdstuk 3 omvat de algemene regels opgenomen (artikel 7 t/m 13). De algemene regels bevatten onder andere de algemene bouw-, aanduidings-, en afwijkingsregels. Het zijn regels die voor alle of meerdere bestemmingen gelden.

Hoofdstuk 4 omvat de slot- en overgangsregels (artikel 14 en 15). Deze beschrijven het overgangsrecht en bevat de slotregel.

6.2.1. Uitleg bestemmingsregels

Agrarisch met waarden

De locatie aan de Kruisweg is bestemd als ‘Agrarisch met waarden’. Deze waarde betreft de landschappelijke kwaliteit van het gebied. Hiermee zijn de hoofdbestemming van het vigerend bestemmingsplan buitengebied en de daarin eveneens opgenomen waarde gecombineerd. Binnen de bestemming is ter plekke van de functieaanduiding “intensieve veehouderij” de uitoefening van een agrarisch bedrijf met agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij mogelijk met de daarbijbehorende stallen en mestopslag. Ter plaatse van de functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ zijn de gronden bestemd voor één bedrijfswoning. Verder zijn ondergeschikte voorzieningen van openbaar nut, infrastructurele voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen mogelijk. De regels in dit plan zijn zo veel mogelijk afgestemd zijn op de bestaande regels uit het plan ‘Buitengebied Jacobswoude’.

Wonen (W)

De locatie aan de A. de Graaflaan is bestemd als ‘Wonen’. Binnen deze bestemming zijn woningen mogelijk met daaraan ondergeschikte uitoefening van een aan huis verbonden beroep, uitoefening van een bedrijf aan huis, parkeervoorzieningen, (ontsluitings-)wegen en paden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen mogelijk alsmede daarbij behorende tuinen, water, terreinen, erven en bouwwerken geen gebouwen zijnde. De regels in dit plan zijn zo veel mogelijk afgestemd zijn op de bestaande regels uit het plan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade’. Gekozen is om aan de Vrouwgeestweg en de A. de Graaflaan een specifieke bouwaanduiding op te nemen. In de regels is aangegeven, dat ter plekke van deze aanduidingen een keuze kan worden gemaakt tussen vrijstaande woningen en tweekappers. Rijwoningen zijn hier niet mogelijk.

Waarde - Archeologie (WR-A)

In het artikel ‘Waarde - Archeologie’ is een bepaling opgenomen ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. Een verkennend onderzoek heeft uitgewezen, dat er naar verwachting geen archeologische resten aanwezig zijn in de bovenste bodemlaag en een beperkte verstoring ten behoeve van heipalen geen belemmering hoeft te vormen voor de realisatie van woningen.

Waterstaat - Waterkering (WS)

De Vrouwgeestweg is een waterkering met een beschermingszone. In deze zone als dubbelbestemming aangegeven zone gelden restricties ten aanzien van het bouwen.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied

Ter plekke van de gebiedsaanduiding ‘Wetgevingzone - wijzigingsgebied’ is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Binnen deze bevoegdheid kan na beëindiging van het naastgelegen agrarisch bedrijf en daarmee het vervallen van de geurzone het bouwvlak aan de Vrouwgeestweg worden gewijzigd om de bouw van maximaal twee woningen mogelijk te maken.

Overige zone - voorwaardelijke bepalingen

Op de gronden met een aanduiding ‘overige zone-voorwaardelijke bepaling’ gelden extra voorwaarden alvorens het gebruik of het bouwen is toegestaan. Doel hiervan is te regelen, dat de veehouderij aan de A. de Graaflaan wordt beëindigd en de bijbehorende agrarische gebouwen worden gesloopt als de vestiging aan de Kruisweg is gerealiseerd. Verder zijn er voorwaarden verbonden aan de woningen ten aanzien van parkeren en een percentage sociale woningbouw.

6.3 Verbeelding

Op de verbeelding zijn alle functies apart aangeduid. Met behulp van het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) is te zien welke bestemming aan de gronden binnen het plangebied gegeven is. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels te vinden.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Per bestemming kan op de verbeelding een bestemmingsvlak en een bouwvlak worden opgenomen. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak geeft het gebied aan waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De voorschriften voor het bouwen zijn opgenomen in de bouwregels. Het toestaan van een specifiek gebruik of bouwwerken kan geregeld worden met aanduidingen.

Aanduidingen

Dit plan bevat naast de bouwaanduiding ‘intensieve veehouderij’ ook een bouwaanduiding ‘bedrijfswoning’ aan de Kruisweg. Verder is er een wijzigingsgebied opgenomen voor vergroting van het bouwvlak aan de Vrouwgeestweg.

Overige zone - voorwaardelijke bepalingen

Op de gronden met een aanduiding ‘overige zone-voorwaardelijke bepaling’ gelden extra voorwaarden alvorens het gebruik of het bouwen is toegestaan. Doel hiervan is te regelen, dat de veehouderij aan de A. de Graaflaan wordt beëindigd en de bijbehorende agrarische gebouwen worden gesloopt als de vestiging aan de Kruisweg is gerealiseerd. Verder zijn er voorwaarden verbonden aan de woningen ten aanzien van parkeren en een percentage sociale woningbouw.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar. Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld omdat de verhaling van kosten en eventuele planschade is verzekerd middels een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer.

7.2 Juridische uitvoerbaarheid

Voor de locatie-ontwikkeling heeft de gemeente geen gebruik hoeven te maken van het instrument van het voorkeursrecht voor gemeenten bij verwerving van onroerende zaken, als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten. Evenmin hoefde de gemeente gebruik te maken van het instrument van onteigening van onroerende zaken, als bedoeld in de onteigeningswet. De locatie A. de Graaflaan is in eigendom van de initiatiefnemer, die ook de locatie aan de Kruisweg verwerft.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Inleiding

De verplaatsing van het veeteeltbedrijf aan de A. de Graaflaan naar de Kruisweg en de bouw van woningen op de vrijkomende locatie is een wijziging met een aanzienlijke maatschappelijke impact. Vanwege de ingrijpende aard van de wijziging en de gevoeligheid van het plan is ervoor gekozen het plan in een vroeg stadium in de openbaarheid te brengen. Het voorontwerp is om deze reden bewust in de inspraak gebracht.

Naar aanleiding van het voorontwerp en de inspraak heeft de gemeenteraad in december 2014 een discussie gevoerd. In deze discussie is een notitie besproken, waarin de dilemma’s van de verplaatsing en de bouw van woningen op de vrij te komen locatie nader zijn toegelicht. Deze dilemmanotitie is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting. De uitkomst van de discussie in de raad is, dat alles afwegend het plan met enige aanpassingen doorgang zou moeten kunnen vinden.

Op 15 december heeft de gemeenteraad, gelezen het voorstal van burgemeester en wethouders van 2 september en gelet op het bepaalde in artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening, het besluit genomen het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning(en) en besluit(en) Hogere Grenswaarde voor het verplaatsen van de veehouderij A. de Graaflaan 20 in Woubrugge naar de Kuisweg naast nummer 18 te coördineren. Hiermee bundelt de gemeente de inhoudelijke samenhang en afstemming tussen het plan en bijbehorende besluiten in één procedure.

Op het project is de procedure zoals beschreven in de Crisis- en herstelwet van toepassing. In afdeling 6 van hoofdstuk 2 van deze wet is een regeling opgenomen voor de versnelde uitvoering van woningbouwprojecten door stroomlijning en vereenvoudiging van besluitvormingsprocessen. Met maximaal 35 woningen past de woningbouw op de locatie aan de A. de Graaflaan binnen de randvoorwaarden ten aanzien van woningaantallen. Belangrijk verschil met de standaardprocedure is, dat de besluitvorming plaatsvindt op basis van belangenafweging door één bestuursorgaan en uitmondt in één (project)besluit met inachtneming van een zorgvuldige voorbereiding met ruime mogelijkheden voor inspraak.

8.2 Vooroverleg 3.1.1. BRO

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven, dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg plegen met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties:

  • • Provincie Zuid-Holland;
  • • Gemeente Alphen aan den Rijn;
  • • Gemeente Nieuwkoop;
  • • Hoogheemraadschap van Rijnland.

Een samenvatting van de reacties is opgenomen in de bijlage. Naar aanleiding hiervan zijn diverse aanpassingen gedaan. Er zijn aanvullende beschrijvingen, analyses en berekeningen gemaakt. Ook zijn er verschillende bijlagen toegevoegd.

8.3 Inspraak

Het voorontwerp voor het bestemmingsplan ‘Biekeweide, A. de Graaflaan 20 en Kruisweg 24 te Woubrugge’ heeft ook van 24 juli 2014 tot en met 3 september 2014 voor eenieder ter inzage gelegen.

Een samenvatiing van de reacties is opgenomen in de bijlage. Naar aanleiding hiervan zijn diverse aanpassingen gedaan. Omdat het inspraak op een voorontwerp betreft zijn niet alle wijzigingen beschreven. De verschuiving van het deel van het plangebied aan de Kruisweg is de meest ingrijpende wijziging. Daarnaast zijn er aanvullende beschrijvingen, analyses en berekeningen gemaakt. Ook zijn er verschillende bijlagen toegevoegd.