Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kerkstraat 61 en 63 Hoogmade
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPKERKSTRAAT61EN63-ONT1

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens een levensloopbestendige woning te realiseren achter op het perceel van de Kerkstraat 63-65 te Hoogmade. De boerderijwoning en de dijkwoning aan respectievelijk Kerkstraat 65 en Kerkstraat 63 blijven behouden.
      
Er is reeds een principeverzoek ingediend bij de gemeente Kaag en Braassem. Uit de reactie van de gemeente Kaag en Braassem (d.d. 29 augustus 2018 met kenmerk V20180048/18.20597) blijkt dat zij positief staan tegenover dit initiatief, mits er aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Zo dienen de volgende zaken geregeld te worden: 
  • De woning op de Kerkstraat 63 dient planologisch gelegaliseerd te worden en het parkeren dient in de toekomst op eigen terrein plaats te vinden.
  • De nieuwbouwwoning mag een volume van maximaal 650 m³ hebben.
  • De impact op de bestaande omgeving dient tot een minimum beperkt te worden.
  • Er dienen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden ten behoeve van de nieuwe woning.
  • Alle omwonenden dienen op de hoogte gebracht te worden van dit initiatief.
Er is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggende toelichting omvat de noodzakelijke onderbouwing om het initiatief door middel van een bestemmingsplanherziening mogelijk te maken.
 
1.2 Ligging plangebied
De navolgende afbeeldingen tonen het perceel Kerkstraat 63-65 te Hoogmade, waarop zich twee woningen en een schuur bevinden. Dit perceel heeft een totale oppervlakte van circa 2.900 m².
 
Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan beslaat een deel van dit perceel; het noordelijke en oostelijke deel ervan. Het plangebied omvat de bestaande woning Kerkstraat 63 en de daarachter gelegen locatie van de nieuwe woning. Het plangebied wordt aan de noordkant omsloten door een speelveld, aan de westzijde door Kerkstraat 65, aan de oostzijde door het Kerkepad en de RK-kerk met een begraafplaats en aan de zuidzijde door de Kerkstraat.
   
Globale ligging plangebied (perceel wit omkaderd, plangebied geel omkaderd, bron: google maps)
Ligging plangebied in dorpskern Hoogmade (perceel Kerskstraat 63-65 wit omkaderd, plangebied geel omkaderd, bron: google maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Kernen Woubrugge-Hoogmade'. De gemeenteraad van Kaag en Braassem heeft dit bestemmingsplan op 18 oktober 2007 vastgesteld. De gronden hebben de bestemming ‘Wonen’,  'Tuin' en 'Water'. De plek waar de nieuwe woning gebouwd gaat worden staat nu nog ingetekend als 'Tuin' en 'Water'.
 
Er is in het huidige bestemmingsplan ter plaatse slechts één woning toegestaan, terwijl er in het bestemmingsvlak twee woningen aanwezig zijn (Kerkstraat 63 en 65). Daarmee is de huidige situatie in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om die reden wordt het pand Kerkstraat 63 in het voorliggende bestemmingsplan meegenomen.
 
Globale ligging plangebied (rood omkaderd) (bron: vigerend bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade')
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bebouwingslint aan de Kerkstraat in de kern van het dorp Hoogmade. Het plangebied omvat de bestaande woning Kerkstraat 63 en het gebied daarachter waar op een woning is geprojecteerd.
De bestaande woning Kerkstraat 63 betreft een pand in één laag met een kap en met een aanbouw in één laag. Het terrein direct achter deze bestaande woning is grotendeels verhard ten behoeve van parkeren. Het achterste gedeelte van het plangebied betreft een siertuin, met gevarieerde, relatief jonge beplanting. Bovendien is hier 20 jaar geleden een vijvertje gerealiseerd.
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Kerkstraat, via een gezamenlijk toegangspad ten oosten van het pand Kerkstraat 63.
 
Navolgende afbeeldingen tonen de huidige situatie van het plangebied:
 
Bestaande situatie Kerkstraat 63 en de bestaande toegang (Bron: Google maps) 
  
Beoogde bouwlocatie (bron: initiatiefnemer)
2.2 Toekomstige situatie
Op het achterste deel van het perceel wordt een woning toegevoegd, in het verlengde van de bestaande toegangsweg. Het hoofdgebouw van de nieuw te bouwen woning omvat één laag met een royale kap en met een totaal volume van 650 m³. Aan weerszijden zijn aanbouwen voorgesteld, met een bescheidenere bouwhoogte. Een deel van de nieuwe woning wordt onderkelderd, met ruimten voor twee auto's, een fitnessruimte en een werkplek. De groene omzoming van het perceel blijft grotendeels behouden en wordt deels opnieuw ingericht.
 
De woning wordt, evenals de te behouden woning Kerkstraat 63, ontsloten via de bestaande toegangsweg. De parkeerplaatsen bij de bestaande woning Kerkstraat 63 blijven behouden.
 
Situatie nieuw te bouwen woning,  (bron: iDX Architecten d.d.23-10-2018 )
 
De nieuw te bouwen woning wordt gebouwd in de stijl van het eerder in Hoogmade gerealiseerde 'HaardSteede'. Dit houdt in dat er sprake is van een villa-achtige woning met witte buitenmuren en een riet gedekt dak. Qua duurzaamheid richt initiatiefnemer zich op het label A+. Alle primaire voorzieningen worden gelijkvloers aangebracht en er wordt een lift geplaatst, wat de woning toekomstbestendig maakt.
 
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de woning.  
Impressie woning (bron: iDX Architecten d.d 23-10-2018 )
   
West- en zijgevel woning (bron: iDX Architecten d.d.23-10-2018 ) 
Plattegrond begane grond (bron: iDX Architecten d.d. 23-10-2018 )
      
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen van het Barro en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.
 
Onderhavige ontwikkeling betreft het 'legaliseren' van één bestaande woning en het toevoegen van één woning, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorts maken de gronden waarop de ontwikkeling wordt gerealiseerd al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Daarbij is de ligging van het plangebied in de kern van Hoogmade geschikt om de betreffende woning te realiseren.
 
Het plangebied maakt reeds onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied, zoals tevens aangegeven in de Visie Ruimte en Mobiliteit (zie toelichting paragraaf 3.2.1). Voorts blijkt uit de Regionale Woon Agenda 2017 van de regio Holland Rijnland (zie toelichting paragraaf 3.3.2) dat de nieuwe woning in kwalitatieve en kwantitatieve zin past binnen de actuele regionale behoefte aan woningen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 19 januari 2018 is de geconsolideerde versie in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. Beter benutten en opwaarderen van wat er is.
  2. Vergroten van de agglomeratiekracht.
  3. Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
  4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
 
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze VRM een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in een zone die door de VRM wordt geclassificeerd als bebouwde ruimte, stads- of dorpsrand, lint en historische kern. Daarnaast is Hoogmade gelegen in een veenweidelandschap en maakt het plangebied deel uit van een veencomplex, bestaande uit oude zeeklei en veen. Aan de hand van bovenstaande rode draden wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
 
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de reeds bebouwde ruimte beter te benutten dient, in beginsel, nieuwe verstedelijking binnen de grenzen van het bestaand stads- en dorpsgebied plaats te vinden. Het plangebied voldoet aan die eisen. Met het toevoegen van een extra woning, die goed wordt ingepast in het bestaande dorpsgezicht, wordt er voldaan aan het 'beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte' en het 'beter aansluiten van het aanbod van woningen bij de maatschappelijke vraag.' Daarmee sluit het voornemen van de initiatiefnemer aan bij de provinciale ambities.
 
Ook qua vergroten van de agglomeratiekracht draagt het plan - zij het op kleine schaal - bij aan de doelstellingen zoals gesteld door de provincie. De bouw van de nieuwe woning maakt het mogelijk om de dochter van de initiatiefnemer terug te laten keren naar haar geboortegrond. Zij en haar man brengen professionele kennis met zich mee en dragen bij aan de lokale economische structuren en de vitaliteit van de kern Hoogmade. De VRM licht dit als volgt toe: "Het vergroten van de agglomeratiekracht vraagt om verbindingen en ruimtelijke kwaliteiten die de ontmoeting tussen mensen en de uitwisseling van goederen en informatie mogelijk maken. Dit gaat ook om het leggen van sociale en economische relaties, om meer onderlinge verbondenheid, zodat bestaande voorzieningen en gebieden beter kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het geheel."
 
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitskaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. Bij inbreiding is het van belang dat er voldoende groen behouden blijft binnen de bebouwde ruimte. De gemeente Kaag en Braassem heeft deze eis ook bij de initiatiefnemer neergelegd. De voorgenomen ontwikkeling sluit wat betreft woningtype, massa en situering op de kavel aan op de bestaande en omliggende situatie, waarbij de bestaande groene omkadering grotendeels in tact blijft. Daarnaast worden de reeds bestaande kwaliteiten, waaronder bijvoorbeeld het aanzicht van het lint, niet aangetast.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.
 
3.2.2 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 29 juni 2018 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft in artikel 2.1.1 een verwijzing naar de ladder voor duurzame verstelijking opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
  1. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  2. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
Bij het voorgenomen plan is in toelichting paragraaf 3.1.3 ingegaan op de ladder voor duurzame verstelijking. Sub b is niet van toepassing, omdat de ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied is voorzien.
  
Ruimtelijke kwaliteit
In artikel 2.2.1 van de Verordening Ruimte 2014 is opgenomen dat een bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling:
  1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.   
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit is sprake van een vorm van inpassen (sub a), omdat de ontwikkeling zich afspeelt op het niveau van een kavel en past bij de aard en de schaal van het gebied. Met de stedenbouwkundige invulling van de beoogde nieuwbouw is zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande gebiedsidentiteit en agrarische karakter. De relevante richtpunten van de kwaliteitskaart worden in toelichting paragraaf 3.2.1 toegelicht. Hieruit blijkt dat het beoogde plan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart voldoet. Ook zijn in dit kader zijn de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, waarop in toelichting paragraaf 3.2.3 nader wordt ingegaan, van belang.
 
Conclusie 
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen plan vanuit de Verordening ruimte 2014.
3.2.3 Gebiedsprofiel Hollands Plassengebied
Een gebiedsprofiel beschrijft en visualiseert kenmerkende ruimtelijke elementen die van bovenregionaal belang zijn. Het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' is in mei 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Het document biedt een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
  
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' is voornamelijk opgesteld om bij ontwikkelingen sturing te geven op kwaliteit. Doel van het voorliggende bestemmingsplan is om het perceel aan de Kerkstraat te herontwikkelen waarbij er ruimte is om een nieuwe woning te plaatsen. De ontwikkeling is van een dergelijk kleine omvang dat er geen strijdigheid met het opgestelde gebiedsprofiel ontstaat. Het behouden  van het groene karakter en de ligging in een historische dorpskern, is een van de uitgangspunten voor de herontwikkeling. Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en inpassing van de ontwikkeling is een inrichtingsschets opgesteld waarbij de groene omzoming in stand blijft (zie ook toelichting paragraaf 2.2).
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De kern Hoogmade maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland, waarvoor de 14 betrokken gemeenten gezamenlijk een visie hebben ontwikkeld om te werken aan de toekomst van deze regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is. De Regionale Structuurvisie geeft de grote lijnen weer van de gewenste richting en duidt grote projecten aan waar de deelnemende gemeenten samen aan willen werken. 
 
In deze Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de onderstaande zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer:
  1. Holland Rijnland is een top woonregio.
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie.
  3. Concentratie stedelijke ontwikkeling.
  4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal.
  5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open.
  6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports.
  7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend ruimtelijk plan draagt bij aan de punten 1, 3 en 4. Het plan biedt ruimte om te wonen (1), breidt in op eigen terrein (3) en zorgt er voor dat de woning goed wordt ingepast in het reeds bestaande groenblauwe gebied waar de planlocatie deel van uitmaakt (4).
3.3.2 Regionale Woon Agenda 2017
In de Regionale Woon Agenda 2017 'Kwaliteit voor kwantiteit' voor de regio Holland Rijnland (vastgesteld op 14 maart 2018) is de kwalitatieve koers voor woningmarkt op regionaal, subregionaal en lokaal niveau geschetst. De Regionale Woon Agenda helpt gemeenten bij de afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio en vormt een onderbouwing voor plannen in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
In de regio Holland Rijnland is er vraag naar meer woningen die kwalitatief aansluiten bij de veranderende bevolkingssamenstelling. Om aan deze ambitie te kunnen voldoen en tegelijkertijd de woonaantrekkelijkheid van de regio te behouden heeft de regio Holland Rijnland de volgende keuzes gemaakt:
  1. Tempoversnelling noodzakelijk, zeker voor de korte termijn.
  2. Groei vraagt goede ruimtelijke ordening, balans tussen inbreiding en uitbreiding met prioriteit voor inbreiding.
  3. Een kwalitatief programma dat borgt dat verdringing beperkt is.
  4. Bevorderen doorstroming voor een betere werking van de woningmarkt.
  5. Een programma dat recht doet aan de behoefte aan verschillende woonmilieus, centrumstedelijk, suburbaan en dorps/landelijk.
  6. Groeien met aandacht voor duurzaamheid en bodemdaling.
  7. Langer zelfstandig wonen met zorg faciliteren.
  8. Bereikbaar bouwen.
  9. Solidariteit.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan heeft hoofdzakelijk een positieve invloed op de keuzes 1, 2, 4 en 7. Het plan draagt bij aan de kwantitatieve behoefte (1). Daarbij levert het een bijdrage aan de doorstroming (4): met het vrijkomen van de bestaande woning wordt er immers een plek om te wonen gecreëerd voor de volgende generatie. De ontwikkeling betreft tevens een inbreidingsmogelijkheid (2), waarbij een levensloopbestendige woning op eigen terrein wordt ontwikkeld (7). Geconcludeerd kan worden dat het plan bijdraagt aan het behalen van de doelen die de regio Holland Rijnland heeft gesteld met betrekking tot wonen in het gebied.
3.4 Gemeentelijk beleid
  
3.4.1 Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie 2025 actualisatie 2017
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025. Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV 2017) vastgesteld. Per thema is de voorgaande visie aangepast op het meest actuele beleid. Ook de dorpsperspectieven zijn, op basis van bijeenkomsten in de dorpen, opnieuw in uitgebreidere vorm opgesteld.
 
De geactualiseerde MRSV gaat uit van een horizon van acht jaar; de toekomstige ontwikkelingen tot 2025. De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
 
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie Zuid-Holland. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook het Hoogheemraadschap van Rijnland staat de komende jaren voor enkele grote opgaven, met name op het gebied van waterberging, waarbij zij nauw samenwerkt met de gemeente. De gemeente maakt in de MRSV vier strategische keuzes:
  1. Delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
  2. Wonen in alle kernen; aandacht voor de samenstelling van de woningmarkt door diverse veranderingen, met oog voor de eigen kracht en karakter van elke kern.
  3. Ruimtelijke kwaliteit belangrijk, maar staat niet altijd voorop; sturing op een goede ruimtelijke ordening met aandacht voor kwetsbare gebieden, duurzaamheid en een goede afweging per potentiële ruimtelijke ontwikkeling.
  4. Ontwikkelen door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
De strategische keuzes zijn geen pasklare antwoorden op vraagstukken, maar geven richting bij het zoeken naar passende oplossingen. Deze strategische keuzes werken door in de structuurvisie en de beleidskaders.
 
Planspecifiek
In de MRSV wordt aangegeven dat de gemeente kiest voor een leefbaar en toekomstbestendig Kaag en Braassem en concentreert zich daarom op grootschalige woningbouw, voornamelijk in de kernen waar voorzieningen zijn: Roelofarendsveen, Oude Wetering, Leimuiden en Woubrugge. Om de bouw te laten aansluiten bij de vraag is differentiatie in woningtypen en prijssegmenten van belang. Bij alle nieuwbouwplannen is een kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing van het bouwprogramma verplicht, ook in verband met regionaal en provinciaal beleid. De gemeente geeft aan meer ruimte te willen bieden voor eigen initiatief, zodat mensen steeds meer invloed kunnen uitoefenen op het realiseren van hun eigen woonwensen. Het doel is het creëren van meer diversiteit in woonmilieus en een divers aanbod van woningen die passen bij de wensen van de bewoners van nu en in de toekomst.  
 
De afgelopen jaren heeft slechts beperkt woningbouw plaatsgevonden binnen Hoogmade. Onder de inwoners van Hoogmade is er een grote vraag naar uitbreiding van het aantal woningen. De voorgenomen ontwikkeling creëert een extra (levensloopbestendige) woning in de kern.
Het lint van de Kerkstraat wordt in de MRSV niet specifiek genoemd als ontwikkellocatie. Dit lint, waar Kerkstraat 63 toe behoort, blijft in tact; deze woning krijgt met het voorliggende bestemmingsplan bovendien een formele status. De toevoeging van een nieuwe woning op het achterste deel van het perceel doet geen afbreuk aan de karakteristiek van het lint en de historische dorpskern.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan goed aansluit bij de door de gemeente vastgestelde MRSV.
3.4.2 Nota inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘Nota inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
 
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
 
Vanwege de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de dorpen zijn kleine locaties (inbreidingslocaties) van belang om in de lokale behoefte te voorzien. Dit betekent uiteraard niet dat alle onbebouwde of in onbruik geraakte ruimte binnen de kernen moet worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe woningen, winkels en bedrijfsruimten. Om voldoende houvast te bieden bij het beoordelen van initiatieven is in de
Nota inbreidingslocaties voor elk dorp een beschrijving gemaakt waarin de bestaande karakteristiek is verwoord. De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De nota biedt enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen. Het uiteindelijke doel van de Nota inbreidingslocaties is om de behandeling van inbreidingsinitiatieven op een transparante manier te laten verlopen en om de initiatieven uiteindelijk te laten leiden tot een duurzame ruimtelijke/functionele ontwikkeling van de locatie zelf en het dorp als geheel.
 
Planspecifiek 
Het lint en de dorpskern van Hoogmade hebben, net als het omliggende landschap, een hoge cultuurhistorische waarde. Binnen de rode contour wordt daarom terughoudend omgegaan met inbreidingsinitiatieven. In de nota worden voor het lint van Hoogmade geen concrete richtlijnen gegeven, maar dient de beschrijving als handvat voor het beoordelen van inbreidingsverzoeken die leiden tot een kwaliteitsverbetering. Het initiatief draagt bij aan provinciaal en gemeentelijk beleid en doet geen afbreuk aan het bestaande dorpsgezicht. Geconcludeerd kan worden dat de Nota inbreidingslocaties niet beperkend werkt ten aanzien van het voorliggende plan.  
3.4.3 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstands-aspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
 
In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in welstandsluw gebied. Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied en het plangebied maakt eveneens geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht (zie ook toelichting paragraaf 4.6). Aan de ontwikkeling worden vanuit het gemeentelijk welstandsbeleid geen nadere voorwaarden gesteld.
 
3.4.4 Duurzaamheidsagenda 2016-2020
In april 2016 is de Duurzaamheidsagenda 2016-2020 vastgesteld. Aandacht voor duurzaamheid is nodig voor een aantrekkelijke en leefbare gemeente. De agenda geeft een overzicht van acties en bevat voorstellen voor projecten die bijdragen aan duurzaamheid. De gemeente Kaag en Braassem stelt hierin twee ambities centraal.
 
Eerste ambitie: samenwerken aan en communiceren over duurzaamheid
De gemeente heeft de ambitie om in de nieuwe beleidsperiode vooral als partner samen te werken met andere partijen aan lokale projecten op het gebied van duurzaamheid. De gemeente gaat duurzame initiatieven uit de samenleving actief ondersteunen. Om deze ambitie te bereiken wordt de samenwerking gezocht met het Duurzaamheidsplatform Kaag en Braassem. Dit platform bestaat uit geïnteresseerde inwoners, bedrijven en organisaties die kennis en ervaring hebben met duurzaamheidsonderwerpen. Het Duurzaamheidsplatform heeft een adviserende rol en zal daarnaast projecten en acties in gang zetten in de gemeente Kaag en Braassem.
 
Tweede ambitie: Energie, mobiliteit, circulaire economie, water en groen en de gemeentelijke organisatie
De tweede ambitie van de gemeente gaat in op maatregelen voor een duurzamere gemeente. Inhoudelijk zijn de prioriteiten energie, mobiliteit, circulaire economie (afval), water en groen en het verduurzamen van de gemeentelijke organisatie. Aan iedere prioriteit zijn concrete maatregelen gekoppeld om de ambitie richting te geven.
 
Energieprestatie - EPC
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De bepaling van de EPC ligt vast in de norm NEN 7120 Energieprestatie van gebouwen (EPG). Deze norm geldt voor zowel nieuwbouw van woningen als utiliteitsbouw. Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren.
De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Planspecifiek
In de Duurzaamheidsagenda 2016-2020 wordt gestuurd op 'energiebewust gedrag' bij zowel grote als kleinschalige ontwikkelingen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de bouw van een energiezuinige, levensloopbestendige woning. 
   
De gemeente Kaag en Braassem streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid is in het plan nu opgenomen dat de EPC minimaal voldoet aan de norm van 0,4, conform het Bouwbesluit. Hiermee wordt in de basis voldaan aan de geldende EPC-eis. Verder zal de woning gasloos worden gebouwd en worden er zonnepanelen geplaatst.
4 Haalbaarheid
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  2. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.
  3. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  4. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
  
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Omdat met de ontwikkeling, naast de legalisering van een bestaande woning, slechts sprake is van de bouw van een vrijstaande woning, kan worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk.
  2. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in navolgende paragrafen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. Wel dient een vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De Omgevingsdienst West-Holland zal dit besluit namens het college van burgemeester en wethouders nemen.
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet worden aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Als sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Tevens zal rekening worden gehouden met ee eisen uit het besluit bodemkwaliteit.
  
Planspecifiek
Aangezien de bestemming in beginsel niet gevoeliger wordt ('Tuin' wordt 'Wonen') en omdat de locatie onverdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging, is in het kader van het bestemmingsplan geen bodemonderzoek vereist. Dat kan wel het geval zijn bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw. Om die reden is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd op 9 oktober 2018 door Inventerra (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Het onderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5725 (strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek) en de NEN 5740 (strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek) richtlijnen. De hypothese die werd gehanteerd is dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van (voormalige) bodembedreigende activiteiten op de onderzoekslocatie.
 
In en op de bodem is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. De bovengrond en ondergrond zijn licht verontreinigd met lood en molybdeen. Dit is vermoedelijk toe te schrijven aan de aanwezigheid van toemaakdek en wijkt niet af want wat ook op het naastgelegen terrein is aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en barium. Dit kan worden beschouwd als natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden. Omdat de aangetoonde verhoogde gehalten slechts zeer licht verhoogd zijn wordt aanvullend onderzoek niet nodig geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en toekomstige bestemming.   
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
  
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm van 1,2 µg/m³ voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. 
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
    
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er één woning bijgebouwd. De voorgenomen ontwikkeling kan gezien worden als een NIBM-project; de ontwikkeling heeft niet in betekenende mate invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de huidige luchtkwaliteit voldoet aan jaarlijkse grenswaarde. Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied, kunnen de concentraties uit de Atlas Leefomgeving  worden gebruikt. Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2016 ter plaatse van de Kerkstraat 63 maximaal 25 μg/m³, 19 μg/m³ respectievelijk 11 μg/m³ bedragen. De concentraties liggen ruim onder de grenswaarden van 40 μg/m³ (N02, PM10) en 25 μg/m³ (PM2,5). Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.
  
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaande woning (Kerkstraat 63) en op een nieuw te realiseren woning. Dit betreft geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder. De noordwestelijk gelegen Rijksweg A4 heeft een geluidszone van 600 meter. De nieuwe woning ligt op circa 700 m afstand tot de rijksweg. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is daarom niet verplicht. Voor het spoortraject tracé HSL-zuid geldt een geluidszone van 400 meter. Het plangebied ligt op circa 675 meter van het HSL-traject. Een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder is daarom ook hier niet verplicht. De Kerkstraat is grotendeels geclassificeerd als woonerf en kent daarom een snelheidsregime van 30 km/u. Daarmee is er ook hier geen noodzaak tot akoestisch onderzoek. Ook zijn er geen aanleidingen om te veronderstellen dat een goed woon- en leefklimaat in het geding is.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Hieronder gaan we nader in op bedrijven en inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied; de daarbij behorende richtafstanden en de werkelijke afstanden tot het plangebied. Hierbij wordt, gelet op de omgevingskenmerken, uitgegaan van 'gemengd gebied'.
 
Direct ten oosten van het plangebied, op ruim 20 meter van het plangebied, bevindt zich de OLV Geboorte - De Goede Herderkerk met daarachter een begraafplaats. Voor kerken geldt een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. Voor begraafplaatsen geldt een richtafstand van 0 m in een gemengd gebied. Er wordt voldaan aan de richtafstanden.
 
Ten noordoosten van het plangebied is de Brede School Hoogmade gevestigd (SBI: 852). Een basisschool kent een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Het plangebied bevindt zich op ruim 100 meter van deze functie, zodat voldaan wordt aan de richtafstand.
Ook voor wat betreft de overige niet-woonfuncties aan de Kerkstraat wordt voldaan aan de richtafstanden.
 
Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich een speelveld. Een speelveld wordt in de VNG-lijst niet specifiek als activiteit benoemd hoeft niet getoetst te worden in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er dient wel gemotiveerd te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, waarbij in dit verband vooral het aspect geluid van belang is. Overigens is in artikel 2.18 lid 1 onder i van het Activiteitenbesluit milieubeheer aangegeven dat de voorschriften van de geluidniveaus niet van toepassing zijn op het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang (gedeeltelijk vergelijkbaar met een speelveld).
Voor het bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt, ondanks dat de betreffende activiteit niet genoemd wordt, aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Hierin is een stappenplan opgenomen. In stap 1 wordt onderzocht of geluidgevoelige bestemmingen binnen de richtafstand komen te liggen. Het speelveld (min of meer vergelijkbaar met bijvoorbeeld een kinderopvang (SBI2008 8891.2. milieucategorie 2) heeft in een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De geplande woning is gelegen op een afstand van circa 14 meter. Hiermee wordt er voldaan aan de gewenste afstand en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
 
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
 
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Om te bepalen welke risico's er op het gebied van externe veiligheid optreden is de risicokaart geraadpleegd:
 
Uitsnede risicokaart Nederland 26-09-2018 (plangebied zwart omkaderd)
 
De planlocatie ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
 
De locatie ligt in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van circa 700 meter. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4.000 m. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig, omdat de afstand tot de transportroute A4 meer dan 200 m bedraagt (Besluit externe veiligheid transportroutes, art 8). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (Bevt, art 7).
 
Bij een incident met toxische stoffen op de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en het zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
 
Voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals rampenbestrijding, bereikbaarheid of mogelijkheden voor zelfredzaamheid. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland 
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  1. Veiligheid tegen overstromingen.
  2. Voldoende water.
  3. Gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de  uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
  
Riolering en afkoppeling
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de legger van Hoogheemraadschap van Rijnland.
 
Uitsnede legger Hoogheemraadschap van Rijnland met het plangebied zwart omkaderd
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied (zwart omkaderd) deels in de buitenbeschermingszone van de regionale waterkering ligt. Het te bebouwen gedeelte van het plangebied (rood omkaderd) valt echter buiten deze zone. Derhalve gelden er geen beperkingen.
 
Het hemelwater zal geloosd worden op de nabijgelegen sloot. Afvalwater zal via een pomp bij de woning naar het persriool van de Kerkstraat worden afgevoerd. De praktische uitwerking hiervan dient afgestemd te worden met de gemeente.
 
In het voorliggende bestemmingsplan worden de bestaande watergangen bestemd voor 'Water', conform het geldende bestemmingsplan.
In de nieuwe situatie neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe, maar dat blijft beneden de grens van 500 m², waardoor in dit verband geen watercompensatie vereist is. Ten behoeve van de nieuwe woning wordt een vijver gedempt. Het betreft een vijver die ongeveer 20 jaar geleden is aangelegd. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft te kennen gegeven dat het oppervlaktewater betreft en dat de demping volledig moet worden gecompenseerd, door het graven van open water in hetzelfde peilvak. Aan de voorwaarde zal worden voldaan.
 
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door Blom Ecologie een quickscan flora en fauna uitgevoerd (rapport BE/2018/502/r, d.d. 10 januari 2019): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2. Uit het onderzoek volgt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Het plangebied heeft echter geen essentiële betekenis voor beschermde soorten.
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura2000, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap, het Natuurnetwerk Nederland, Belangrijk weidevogelgebied en de Strategische reservering natuur. Zo ligt de planlocatie op een afstand van 5,8 km tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied De Wilck, circa 110 m tot het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, circa 170 m tot een Belangrijk weidevogelgebied en 6,1 km tot de dichtstbijzijnde Strategische reservering natuur. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tussen de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland geldt dat externe werking geen toetsingskader is.
 
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt. De werkzaamheden leiden niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. De planlocatie heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen relevante functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. De planlocatie en de directe omgeving hebben (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. De bomen zijn geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels.
 
Geconcludeerd wordt dat de werkzaamheden en de toekomstige situatie niet leiden tot aantasting van beschermde gebieden of (behoudens vleermuizen) beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen (tijdens schemerperiode) en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden. De conclusie is dan ook dat de ontwikkeling uitvoerbaar is zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
 
Te treffen maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Voorafgaand aan het dempen van de vijverpartij dienen aanwezige vissen afgevangen te worden en overgeplaatst te worden naar een ander watersysteem. Mochten er exotische (goudvissen, koi etc.) voorkomen in de vijver dienen deze niet naar een open watersysteem overgebracht te worden.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld.
 
Het plangebied maakt deel uit van een ontginningsas, waarbij er een doelstelling geldt van 'behoud in huidige staat van eventuele resten' (zie onderstaande afbeelding). Conform de archeologische beleidsadvieskaart dient archeologisch onderzoek plaats te vinden bij ontwikkelingen groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm. Volgens de cultuurhistorische atlas van de provincie Zuid-Holland maakt het plangebied deel uit van een 'oude stads- of dorpskern' met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
 
Uitsnede archeologische waardenkaart Hoogmade met plangebied in rood (bron: Transect, 2 november 2018) 
     
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een vrijstaande woning met een oppervlakte groter dan 150 m² gebouwd en er wordt voorzien in een gedeeltelijke onderkeldering. Derhalve is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door Transect (projectnummer 18090032, d.d. 13-12-2018): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3.
 
Dat onderzoek toont aan dat in het zuidelijk deel van het plangebied sprake is van een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van nederzettingsresten en sporen van landgebruik uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Deze resten hangen samen met het historische bewoningslint van Hoogmade. Tijdens het onderzoek zijn in dit deel van het plangebied vanaf een diepte van 50 cm -Mv historische ophoogpakketten aanwezig, die samenhangen met bewoning in die tijd. Aanbevolen wordt om aan dit deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toe te kennen, waarbij ingrepen tot 150 m² en 50 cm beneden maaiveld in dit gebied vrijgesteld kunnen worden van verder onderzoek. Mochten ingrepen in dit specifieke gebied groter zijn (in zowel diepte als oppervlak) wordt een vervolgonderzoek voorgesteld in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Op basis van dit onderzoek kan worden vastgesteld of en in hoeverre er behoudenswaardige resten aanwezig zijn. Aangezien in dit deel van het plangebied naar verwachting uitsluitend werkzaamheden voor de aanleg van een oprit plaats zullen vinden, is dit niet aan de orde.   
Voor wat betreft het noordelijk deel van het plangebied en de overige perioden is de archeologische verwachting laag vanwege de doorgaans natte en ongeschikte omstandigheden voor bewoning in die tijd. Hier gelden ten aanzien van de bouw van de woning en de kelder geen beperkingen. Aangezien de woning ter plaatse van de huidige vijver zal worden aangelegd, is archeologisch gezien de plek waar gebouwd gaat worden al verstoord geraakt. Wel geldt dat op het moment tijdens de graafwerkzaamheden onverhoopt toch behoudenswaardige archeologische resten waargenomen worden, deze conform de Erfgoedwet 2016 artikel 5.10 bij de gemeente moeten worden gemeld.
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het oude lint van Hoogmade heeft, net als het omliggende landschap, een hoge cultuurhistorische waarde. De historische structuren van de Does, de Voorwetering en het bebouwingslint zijn nog duidelijk herkenbaar en beleefbaar. Het plangebied maakt onderdeel uit van het historische lint van Hoogmade.
 
De huidige bebouwing in het oorspronkelijke lint, Kerkstraat 63, wordt gehandhaafd. De voorgenomen nieuwbouw vindt plaats op het achterste deel van het plangebied. Derhalve kan gesteld worden dat de cultuurhistorische waarden van het gebied niet negatief beïnvloed worden door het voorgenomen plan. Verder blijft de groene omzoming van het perceel behouden.
 
In de nabijheid van het plangebied zijn er geen rijksmonumenten aanwezig. De Pastorie aan de Kerkstraat 57 is een gemeentelijk monument, evenals een woonhuis aan de Kerkstraat 49. Voorgenoemde ontwikkelingen hebben geen negatieve impact op deze gemeentelijke monumenten. Geconcludeerd kan worden dat er geen cultuurhistorische belemmeringen zijn voor onderhavig plan.
4.7 Verkeer en parkeren
 
4.7.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Gebruik wordt gemaakt van de bestaande toerit vanaf de Kerkstraat. Deze wordt ook gebruikt voor de bestaande woning Kerkstraat 63. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van CROW-publicatie 317. In lijn met de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Kaag en Braassem is voor de planlocatie uitgegaan van de categorie 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom', waarbij de maximale verkeersgeneratie 8,6 verkeersbewegingen bedraagt voor een vrijstaande koopwoning. De Kerkstraat heeft voldoende capaciteit om de beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op te vangen.
 
4.7.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Planspecifiek
In de nieuwe situatie wordt er één woning toegevoegd binnen het plangebied. In het kader van het principeverzoek is aangegeven dat er minimaal twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Dit is in lijn met de Nota Parkeernormen 2018, waarbij er voor een vrijstaande (koop-)woning in 'rest bebouwde kom' een parkeernorm van minimaal 1,9 parkeerplaatsen per woning geldt. Het betreffende perceel biedt voldoende ruimte voor het benodigde parkeren. Zo voorziet het bebouwingsvoorstel in twee parkeerplekken in de kelder.  
De parkeersituatie van de bestaande woning Kerkstraat 63 wordt niet gewijzigd. Deze woning beschikt over ruimte voor minimaal twee parkeerplaatsen achter de woning.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc..
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk)
5.5 Wijze van bestemmen
De bestemmingsregeling van het voorliggende bestemmingsplan is mede ontleend aan recente bestemmingsplannen binnen de kern Hoogmade (het bestemmingsplan 'Woningen Van Alcmaerlaan' uit 2017 en Hoogmadese Wetering uit 2018).
 
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen'. Gebruikelijk in de gemeente Kaag en Braassem is om ook de bestemming 'Tuin' te hanteren voor het gebied voor de voorgevel. Aangezien de bestaande woning direct aan de straat staat is deze bestemming hier niet toegepast.
 
Water
De randen van het plangebied, hebben conform het geldende bestemmingsplan, de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gerealiseerd, zoals bruggen.
 
Tuin
In navolging van het geldende bestemmingsplan is aan een zone aan de oostkant van het plangebied, tot aan de geprojecteerde nieuwe woning, de bestemming 'Tuin' toegepast. Er zijn hier uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Tevens worden mogelijkheden geboden om erkers te realiseren.
 
Wonen
De functie van wonen is bepalend voor de toekenning van deze bestemming. Naast de woonfunctie is ook een aan-huis-verbonden beroep toegestaan. Na afwijking kunnen tevens een aan huis verbonden bedrijf en bed & breakfast worden toegestaan.
 
Voor de bebouwingsmogelijkheden wordt een onderscheid gemaakt in het hoofdgebouw van de woning, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Uitgangspunt is dat één (vrijstaande) woning per bouwvlak is toegelaten. Voor de nieuwe woning is op de verbeelding een royaal bouwvlak opgenomen, wat enige flexibiliteit biedt in de uiteindelijke positionering en figuratie van het hoofdgebouw. Daarbij is een regeling opgenomen voor de maximale totale inhoud (maximaal 650 m³) en de maximale goot- en bouwhoogte (resp. 4 en 8 meter). Voor wat betreft de laatst genoemde maten is aangesloten op het geldende bestemmingsplan.
Verder zijn de gebruikelijke regelingen voor bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde en dakkapellen opgenomen.
 
In de Algemene gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee veiliggesteld wordt dat (blijvend) voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
 
Waarde - Archeologie 1
Voor het zuidelijke deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen. De gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. Conform het advies uit het uitgevoerde archeologische vooronderzoek, is voor ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 150 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, archeologisch onderzoek vereist om aan tonen dat archeologische waarden niet worden geschaad. Deze maten maken onderdeel uit van de in de gemeente toegepaste (standaard-)regeling van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Overigens heeft het archeologisch onderzoek reeds uitgewezen dat ingrepen tot 150 m² en 50 cm beneden maaiveld in dit gebied vrijgesteld kunnen worden van verder onderzoek.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Tevens zal een anterieure overeenkomst afgesloten worden. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Participatie
In het kader van de participatie zijn de buren mondeling geïnformeerd door de initiatiefnemer. Daarnaast zijn alle omwonenden geïnformeerd middels een brief waarin het initiatief nader wordt toegelicht. Verder is de Dorpsraad van Hoogmade geïnformeerd en is het initiatief vermeld in de nieuwsbrief van 20 november 2018. Van de buren en van het bestuur van de Dorpsraad zijn louter positieve reacties ontvangen.
7.3 Verslag artikel 3.1.1. Bro overleg
Het bestemmingsplan is op 5 december 2018, in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, toegezonden aan het hoogheemraadschap van Rijnland, de provincie Zuid-Holland en de Omgevingsdienst West-Holland.
Van het hoogheemraadschap van Rijnland is op 28 december 2018 een reactie ontvangen. Aangegeven wordt dat de te dempen vijver volledig moet worden gecompenseerd door het graven van open water in hetzelfde peilvak. Het bestemmingsplan is hierop aangepast.
Voor wat betreft de provincie Zuid-Holland waren er geen provinciale belangen in het geding. De toelichting is, waar nodig, aangepast op de opmerkingen van de Omgevingsdienst West-Holland.
7.4 Zienswijzen
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de zienswijzen periode opgenomen.