Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Ofwegen 2b Woubrugge
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPOFWEGEN2B-ONT1

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemer is voornemens een verblijfsrecreatief onderkomen te realiseren op het perceel Ofwegen 2b te Woubrugge. Met dit initiatief wil de initiatiefnemer een bijdrage leveren aan de recreatieve visie van de gemeente Kaag en Braassem, waarin Kaag als dynamische recreatieve pleisterplaats wordt gezien. Het ontwikkelen van een kleinschalig recreatief onderkomen draagt hieraan bij.
 
De gemeente Kaag en Braassem heeft in 2016 geïnventariseerd welke wensen er leven ten aanzien van recreatieve ontwikkelingen. Daaropvolgend heeft de gemeente Kaag en Braasse in september 2016 aangegeven een positieve grondhouding te hebben tegenover het initiatief en is in principe bereid mee te werken aan de gewenste ontwikkeling. Voorwaarde is dat de huidige caravan zal worden verwijderd uit het plangebied.
 
De ontwikkeling is echter niet passend in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude' en dient door middel van een bestemmingsplanherziening mogelijk gemaakt te worden.   
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Ofwegen 2b, ten westen van de kern Woubrugge. De Ofwegen betreft de provinciale weg N446 tussen Woubrugge en Hoogmade. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Wijde Aa als onderdeel van het plassengebied in Kaas en Braassem. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 0,8 ha. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven:
 
 
Globale ligging plangebied (rode cirkel, Bron: bing.com/maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Jacobswoude'. De gemeenteraad van de voormalige gemeente Jacobswoude heeft dit bestemmingsplan op 6 maart 2008 vastgesteld. De gronden hebben de bestemming 'Dagrecreatieve doeleinden (dRrv) (artikel 21)'. Tevens is voor een deel van de gronden de bestemming 'Waterstaatsdoeleinden (artikel 34)' van toepassing.
 
Uitsnede geldend bestemmingsplan
 
De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van een verblijfsrecreatief onderkomen, past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Middels deze bestemmingsplanherziening wordt het initiatief mogelijk gemaakt.  
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
 
2.1 Huidige situatie
In het plangebied staat momenteel een caravan. Aan het water is het perceel voorzien van een vlonder. Tevens is aan de oostzijde een insteekhaven aanwezig waar ruimte is voor het aanleggen van een boot. Het overige deel van het perceel is in gebruik als tuin.
 
Het plangebied is te bereiken vanaf de Ofwegen (N446) tussen Woubrugge en Hoogmade. De N446 staat in verbinding met de noordelijk gelegen rijksweg A4. Rondom het plangebied bevinden zich kleine watergangen. Tevens is het plangebied grotendeels omringd door een bomenrij.
 
Navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied weer:
 
Plangebied in vogelperspectief (noordgericht) (Bron: Bing.com/maps)
 
Plangebied in vogelperspectief (zuidgericht) (Bron: Bing.com/maps)
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens op het perceel Ofwegen 2b een verblijfsrecreatief onderkomen te realiseren. De recreatiewoning zal over een oppervlakte van maximaal 36 m² beschikken (inclusief eventuele aan- en uitbouwen en overkappingen) en zal qua aard en omvang aansluiten op de recreatiewoning op het naastgelegen perceel. De recreatiewoning zal in hout worden uitgevoerd, met wagengroene gevels en witte kozijnen. Het dak zal bestaan uit metalen dakplaten met dakpanvorm. Navolgende afbeeldingen geven een impressie van de recreatiewoning in de toekomstige situatie: 
 
Impressie toekomstige situatie ten opzichte van naastgelegen perceel
 
Impressie recreatiewoning
 
Impressie gevels recreatiewoning
 
De recreatiewoning is gesitueerd aan het water. Vanwege de ligging van een aardgastransportleiding onder het plangebied, zal de recreatiewoning buiten dit tracé worden gerealiseerd, op minimaal 5,0 m afstand van het hart van de leiding.
 
Op navolgende afbeeldingen is een schets weergeven van de situering van de recreatiewoning op het perceel.   
 
Schets recreatieve ontwikkeling plangebied (recreatiewoning= zwart)
 
Ten behoeve van de ontwikkeling zal de bestaande caravan op het perceel worden verwijderd. De huidige bosschages ten zuiden en westen van het plangebied blijven gehandhaafd. Hiermee blijft het natuurlijke karakter en de landschappelijke inpassing van het perceel behouden. Voor het overige behoudt het plangebied de groene inrichting (zie verdere toelichting in paragraaf toelichting paragraaf 3.2.4).
 
Het perceel blijft bereikbaar vanaf de Ofwegen. Er vinden geen veranderingen plaats met betrekking tot de toegang (in- en uitrit) van het perceel.
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Geen van de 13 nationale belangen is van invloed op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van een verblijfsrecreatief onderkomen en is daarmee geen stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is derhalve niet noodzakelijk.  
3.2 Provinciaal beleid
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
 
3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. De verschillende onderdelen zijn samengevat weergegeven op een kaart met de volgende vier kaartlagen:
  • laag van de ondergrond;
  • laag van de cultuur- en natuurlandschappen;
  • laag van de stedelijke occupatie;
  • laag van de beleving.
Planspecifiek
Met betrekking tot het plangebied zijn de kaartlagen 'Laag van de ondergrond', 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' en 'Laag van de stedelijke occupatie' van belang. Navolgend wordt op deze lagen nader ingegaan.
 
Laag van de ondergrond
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de ondergrond'.
 
Fragment kaartlaag 'Laag van de ondergrond' (globale ligging plangebied: witte ovaal)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een veencomplex ligt. De ondergrond wordt gevormd door oude zeeklei. Het veen kent een geringe draagkracht en is daarnaast zeer gevoelig voor bodemdaling. Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor het behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van bodemdaling. De voorgenomen ontwikkeling betreft een dermate kleinschalige ontwikkeling dat deze geen nadelige invloed zal hebben op het veengebied of zal zorgen voor extra bodemdaling.
 
Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlaag 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen'.
 
Fragment kaartlaag 'Laag van de cultuur- en natuurlandschappen' (globale ligging plangebied: zwarte ovaal)
   
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in een veen(weide)landschap ligt. De structuur in de veengebieden is sterk bepaald door de rivieren en veenstromen, de op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. Belangrijke kenmerken van het veenweidegebied zijn het contrast tussen (meer verdichte) hooggelegen boezems, linten en bovenlanden en het uitgestrekte, ingeklonken veen (open gebied). Veenstromen, dijken en kades vormen landschappelijke structuurdragers en begrenzen de (open) poldereenheden. Het gebruik richt zich op behoud van de maat van de poldereenheden, het verkavelingspatroon, de beplanting, de kades en dijken en de zichtbaarheid van water in de vorm van sloten, weteringen en boezems. Een duurzaam gebruik en eigenaarschap van het veen(weide)gebied is van belang. Het maken van nieuwe (agrarische) natuurlandschappen met een (extensieve) recreatieve functie behoort daarbij tot de mogelijkheid.
 
De voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van een recreatiewoning, betreft een kleinschalig recreatief initiatief dat in maat en schaal past in het natuurlandschap. De bosschages, die het perceel grotendeels omringen, blijven behouden met de ontwikkeling. Derhalve blijven de groene omzoming evenals de doorzichten behouden. De nieuwe bebouwing zal op gepaste wijze gesitueerd worden op het perceel, in relatie tot de aangrenzende Wijde Aa. De ontwikkeling biedt hiermee een recreatieve impuls voor de gemeente Kaag en Braassem en haar potentieel gunstige recreatieve buitengebied. 
 
Laag van de stedelijke occupatie + Laag van de beleving
De volgende afbeelding toont een fragment van de kaartlagen 'Laag van de stedelijke occupatie' en 'Laag van de beleving'.
  
Fragment kaartlagen 'Laag van de stedelijke occupatie' en 'Laag van de beleving' (globale ligging plangebied: zwarte ovaal)
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied deels in een gebied aangeduid als 'natuurgebied' ligt. Natuurgebieden in Zuid-Holland zijn te onderscheiden naar hun ligging in het landschap. Inrichting en beheer zijn dan ook gerelateerd aan het onderscheid tussen kust-, delta- en veenlandschap. Het betreft een samenhangend netwerk van unieke natuurlandschappen dat toegankelijk en beleefbaar is in evenwicht met de ecologische draagkracht ter plaatse.
Het natuurgebied betreft een Natuurnetwerk Nederland (voorheen: ecologische hoofdstructuur) en valt onder categorie 1: gebieden met een bijzondere kwaliteit. De gebieden met bijzondere kwaliteit dragen in hoge mate bij aan de identiteit, beleving en biodiversiteit van Zuid-Holland. Ze leveren een substantiële bijdrage aan het toeristisch profiel en het leef- en vestigingsklimaat in de provincie. Ruimtelijke ontwikkelingen in en direct grenzend aan de categorie ‘gebieden met bijzondere kwaliteit’ zijn alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan deze kwaliteit. Derhalve is voor de voorgenomen ontwikkeling een ecologische quickscan uitgevoerd (zie ook toelichting paragraaf 4.8).
 
Het voorgenomen initiatief betreft een recreatieve ontwikkeling in het buitengebied van Kaag en Braassem in een gebied met een bijzondere kwaliteit. De ligging van de planlocatie bij een Natuurnetwerk Nederland en aan de Wijde Aa, draagt bij aan de toegankelijkheid en het gebruik van dit gebied. Met het initiatief wordt het bestaande recreatieverblijf vervangen. De omvang van de ontwikkeling is van een dermate kleine schaal dat de wezenlijke natuurkenmerken en waarden van het gebied worden gerespecteerd en blijven behouden. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling, gezien de recreatieve aard, een bijdrage aan het toeristisch klimaat in Kaag en Braassem. De recreatieve ontwikkeling sluit zoveel mogelijk aan op de ruimtelijke kwaliteit van het omringende landschap.
       
Buisleidingen
Door het plangebied loopt een 48 inch aardgastransportleiding. Transport via buisleidingen is de aangewezen weg voor het in bulk vervoeren van (gevaarlijke) vloeistoffen en gassen. De provincie stimuleert het gebruik van deze buisleidingen. In Zuid-Holland ligt een aantal leidingenstroken en een leidingenstraat (Pernis-Moerdijk), waarin al een groot aantal leidingen ligt. In de leidingstraat zijn geen andere functies dan buisleidingen mogelijk, in de leidingstroken wel, mits die voldoen aan de randvoorwaarden die uit de transportfunctie voortvloeien. De verbindingen zijn van nationaal en provinciaal belang. De ruimtelijke ordening heeft te maken met de veiligheidszones langs deze tracés en is gericht op het voorkomen van ontwikkelingen die het gebruik van deze verbindingen zouden kunnen belemmeren. De leidingenstroken en -straat maken deel uit van het provinciedekkend basisnet externe veiligheid. De leiding binnen het plangebied betreft een leidingstrook. Ontwikkeling buiten de 5,0 m zone, gemeten vanaf het hart van de leiding, is mogelijk. De recreatiewoning wordt buiten deze zone gerealiseerd.
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities middels ondersteunen van de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit'. Het plangebied alsmede het recreatieve buitengebied van Kaag en Braassem krijgt een (kwaliteits)impuls waarbij de kleinschalige recreatieve ontwikkeling zoveel mogelijk aansluit op de kwaliteiten van het landschap. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.2.2 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. In artikel 2.1.1 lid 2 is opgenomen wat wordt verstaan onder het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Planspecifiek Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorgaande provinciale ladder voor duurzame verstedelijking komt grotendeels overeen met de ladder voor duurzame verstedelijking die in toelichting paragraaf 3.1.3 aan de orde is gekomen. Enkel het gegeven dat de ontwikkeling moet passen in de doelstelling en richtpunten van de kwaliteitskaart komt hier niet aan de orde. In dit kader zijn echter de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, waarop in  toelichting paragraaf 3.2.3 nader wordt ingegaan, van belang.
 
3.2.3 Gebiedsprofiel Hollands Plassengebied
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan van de gemeente. Begin 2012 is het gebiedsprofiel ‘Hollands Plassengebied’ vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vormt een handreiking om de ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
 
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit 13 elementen. Voor het plangebied zijn met name de elementen 'droogmakerij als herkenbare eenheid', 'weg door stad en land' en 'gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap' van belang.
 
Herkenbaar waterrijk veen(weide)
Het plangebied ligt in een veen(weide)gebied. Rond de Kagerplassen liggen de oudste veenontginningen van het Groene Hart (vermoedelijk 8e eeuw) gekenmerkt door grillige, blokvormige verkaveling met verspreide bebouwing en een zeer waterrijk karakter. Bij ontwikkeling geldt de volgende ambities:
  • Handhaven en versterken van het specifieke karakter van de blokverkaveling door het instandhouden en beleefbaar houden van bestaande sloten en specifieke blokvorm van de kavels.
  • Daar waar onderscheid tussen lengtesloten en overige sloten niet te maken is, is demping van sloten in principe niet mogelijk.
  • Instandhouden van het beeld van gebiedseigen groen en bebouwing.
  • Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot verdichting van het open landschap. Het aanbrengen van bijvoorbeeld hoog opgaande beplanting of nieuwe bebouwing buiten bestaande erven is niet gewenst.
  • Draag bij nieuwe ontwikkelingen zorg voor behoud van zichtrelaties.
  • Bewaken van het bijzondere karakter van de eilandjes.
  • Waar mogelijk ontwikkeling van natuurwaarden gericht op de versterking van de veenweidenatuur.
  • Nieuwe eenvoudige recreatieve verbindingen als wandelpaden zijn gewenst.
Water als structuurdrager
Het plangebied ligt aan de Wijde Aa. Opvallend kenmerk van de plassen en vaarten in het boezemstelsel is de combinatie van de hoge ligging van het boezemwater ten opzichte van het lagere ommeland (met een groot hoogteverschil in de droogmakerijen en een kleiner verschil in het veengebied), het hoge waterpeil en de verre zichten over het water en omringend landschap. Het water wordt vooral in de zomer volop bevaren met zeilboten, sloepen en andere vaartuigen. Vooral rond de grote plassen zijn dan ook tal van jachthavens te vinden. Woonboten liggen vooral langs brede boezemwateren. Omdat het aantal bruggen en veerponten in het landelijk gebied beperkt is, vormen deze waterwegen een barrière voor overige gebruikers van het gebied.
Bij ontwikkeling in aan de rand van het boezemwater is de ambitie:
  • Behoud en versterken van een voor iedereen zichtbare, toegankelijke en beleefbare waterstructuur als dragende identiteit van het gebied. De plassen en boezems vormen de functionele en ruimtelijk dragende structuur van het gebied als ‘Hollandse Meren van de Randstad’.
  • Continuïteit van de waterstructuur is van belang voor recreatieve en ecologische verbindingen.
  • Markante hoogteverschillen tussen boezemwateren en omgeving blijven zichtbaar en beleefbaar.
  • Zicht op oriëntatiepunten, zoals molens, en panorama’s over het water blijft in stand.
  • Om oevers en water toegankelijk en beleefbaar te houden is er geen ruimte voor verdere verdichting (privatisering) van de oevers. Dit betekent ook geen nieuwe ligplaatsen voor woonboten.
  • Behoud van het verschil van karakteristiek tussen stedelijke (bebouwde) en natuurlijke oevers. Bijvoorbeeld bij het Braassemermeer: geheel onbeplante en onbebouwde oostelijke en zuidelijke oevers tegenover de noordwestelijke bebouwde zijde.
  • Behoud van de buitendijkse gebieden als bijzondere en waardevolle natuur- en/of recreatiegebieden langs de plassen.
Gevarieerd en verbindend vrijetijdslandschap
Provinciale landschappen zijn begrensde landelijke gebieden die binnen de stedelijke invloedsfeer liggen. Ondanks de ligging tussen stedelijke agglomeraties is er vaak sprake van hoge recreatieve en landschappelijke waarden. Binnen deze gebieden ligt het agrarische accent op verbrede landbouw. Binnen het aspect vrijetijdslandschap behoort het plangebied tot de categorie 'Provinciaal landschap'. 
In het vrijetijdslandschap draait het om de recreatieve beleving. Het gaat om een verscheidenheid aan gebieden, verbindingen en bestemmingen. Het Hollands Plassengebied heeft met zijn open landschap en plassen een aantal onderscheidende toeristisch-recreatieve kernkwaliteiten. (Water-)recreatie en streekproducten dragen bij aan de vitaliteit van de lokale economie. Bijbehorende ambitie van de provincie betreft het leggen van accenten voor nieuwe ontwikkelingen in de provinciale landschappen: toegankelijke en multifunctionele landschappen in de nabijheid van de stad met een hoge gebruiks- en belevingswaarde. 
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief betreft een kleinschalige recreatieve ontwikkeling in de vorm van een recreatieverblijf van maximaal 36 m². De ontwikkeling is gesitueerd aan de rand van de Wijde Aa. Omdat het plangebied aan de Wijde Aa ligt, wordt met de realisatie van een recreatieverblijf relatie gezocht met de karakteristiek van het waardevolle gebied alsmede de recreatieve potentie ervan. Met de kleinschalige recreatieve ontwikkeling wordt de structuur van het plangebied, als onderdeel van een verbindingszone, niet aangetast (zie ook toelichting paragraaf 4.8). De ontwikkeling is in maat en schaal passend in het plangebied en behoudt de groene omzoming waardoor de bestaande karakteristiek en landschappelijke inpassing blijft behouden. Tevens blijft het beeld van gebiedseigen groen behouden. Ook de insteekhaven met aanlegplaats voor een boot blijft behouden.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vrijetijdslandschap in de gemeente waar het draait om de recreatieve beleving. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan op de recreatieve verbindingen in het gebied, middels het aanbieden van een verblijfsrecreatief onderkomen nabij veenwijde natuur en een potentieel recreatief aantrekkelijke Wijde Aa. Met het aanbieden van verblijfsrecreatie past de ontwikkeling in zijn geheel binnen het provinciale landschap en wordt de recreatieve bruikbaarheid van het gebied verder versterkt.  De voorgenomen ontwikkeling geeft een impuls aan de recreatieve sector en de recreatieve aantrekkelijkheid van de gemeente Kaag en Braassem.   
 
3.2.4 (Herziene) Nota Ecologische Verbindingen in de provincie Zuid-Holland
ln Zuid-Holland wordt gewerkt aan een robuust netwerk om natuurgebieden beter met elkaar te verbinden. Doel is dat flora en fauna zich vrij kunnen verplaatsen door het landschap. Daardoor kunnen zij nieuwe leefgebieden bereiken of bestaande populaties versterken. Ecologische verbindingen zijn de schakels in dit netwerk. De ligging van de gerealiseerde of geambieerde ecologische verbindingen staat ín de provinciale Verordening ruimte. In oktober 2017 hebben Gedeputeerde Staten een herziene nota Ecologische Verbindingen vastgesteld. Deze bevat geen nieuw ruimtelijk beleid maar is een actualisatie ten aanzien van gerealiseerde dan wel geambieerde maatvoering, natuurbeheertype en doelsoorten. In de Herziene Nota Ecologische Verbindingen zijn de gerealiseerde verbindingen in kaart gebracht en zijn voor toekomstige verbindingen de ambities ten aanzien van inrichting en doelsoorten bepaald.
 
De verbindingen in Zuid-Holland bestaan uit een langgerekte corridor (vaak langs een watergang) aangevuld met grote en kleine stapstenen. De ambitie is dat overal tussen de stapstenen een corridor aanwezig is. De stapstenen zijn van voldoende kwaliteit om te fungeren als  foerageer- en/of voorplantingsgebied. In de corridor gaat het primair om verspreiding en is de aanwezigheid van bepaalde structuurelementen (natuurlijke oevers, houtwallen) belangrijk.
 
In een corridor-verbinding zijn de stapstenen en leefgebieden verbonden door een dispersie-corridor. Omdat in een dispersie-corridor geen voortplanting hoeft plaats te vinden, hoeft de kwaliteit niet het niveau van de natuurdoeltypen in de leefgebieden en stapstenen te halen. De stapstenen moeten echter wel van voldoende kwaliteit zijn voor voortplanting. Dit type verbinding is geschikt voor alle doelsoort(groepen); voor soort(groep)en met een lage mobiliteit (zoals amfibieën en kleine grondgebonden zoogdieren) is dit tevens de enige geschikte manier.
 
Planspecifiek
Het plangebied maakt onderdeel uit van de ecologische verbindingszone (Natuurnetwerk Nederland)  'Oude Rijn - Mijdrecht'. Deze verbindingszone is van het type moerasverbinding, heeft een lengte van 25 kilometer en behoort tot de status 'prioriteit 3' (opgave realisatie of afronding ecologische verbindingszone in de periode 2021 - 2027). De bijbehorende ambitie en streefbeeld luidt als volgt:
Deze moerasverbinding komt tot stand door langs bestaande waterlopen natuurvriendelijke oevers te realiseren of plas-drasbermen te graven. Langs het tracé komen meerdere stapstenen met open plasjes en bloemrijke graslanden voor. Daarnaast is er ook ruimte voor kleine oppervlakten struweel en ruigte met opgaande bomen. De vegetatie in de oeverzone zal bestaan uit rietzomen en een gevarieerde begroeiing van moeraskruiden. In de bloemrijke graslanden zullen veel nectarhoudende planten staan, alsook soorten die als waardplant kunnen dienen voor vlinders. Als blijkt dat niet over de hele lengte een ecologische inrichting mogelijk is, kan volstaan worden met de stapstenen. Deze dienen wel maximaal 500 meter van elkaar te liggen. 
     
In aansluiting op de Nota Ecologische Verbindingen is het van belang dat het plangebied grotendeels als moeras en kruiden- en faunarijk grasland wordt ingericht. Het gebied rondom het plangebied is door de aanwezigheid van bestaande bebouwing en toegangswegen echter al behoorlijk versnipperd. De realisatie van een verblijfsrecreatief onderkomen is mogelijk, mits de inrichting rondom de toekomstige recreatiewoning niet verder wordt bebouwd noch verhard en dus groen blijft. Derhalve is een gebiedsaanduiding natuurwaarden opgenomen, waarmee de gronden van het perceel primair zijn bestemd voor het behoud en herstel van de aanwezige natuurwaarden.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De kern Woubrugge maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland, waarvoor de betrokken gemeente gezamenlijk een visie hebben ontwikkeld om te werken aan de toekomst van deze regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen.
 
De Regionale Structuurvisie geeft de grote lijnen weer en duidt de grote projecten aan waar de deelnemende gemeenten aan willen werken. De Regionale Structuurvisie is een product van intensieve samenwerking van de vijftien gemeenten in Holland Rijnland. Ze laat zien hoe sterk de gezamenlijke gemeenten kunnen zijn en hoe belangrijk het is dat deze met elkaar de toekomst ingaan. De visie levert een bijdrage aan het denken over de toekomst van de Randstad.
 
In deze Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de onderstaande zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer:
  1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. Groen-blauwe kwaliteit staat centraal;
  5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid. 
Bij alle toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in de regio staat het groen-blauwe raamwerk centraal. Rekening zal gehouden moeten worden met de gebruiks- en belevingswaarde van de verschillende landschappen die de regio rijk is. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet de recreatieve bereikbaarheid van het landschap minimaal gelijk blijven, dan wel verbeterd worden.
  
Planspecifiek
Voorliggend ruimtelijk plan is gerelateerd aan de punten d en e en past binnen deze kernbeslissingen. Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de verblijfsrecreatieve aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van het gebied. Met het aanbieden van een recreatieverblijf wordt de recreatieve bruikbaarheid van het gebied verder versterkt.  
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025 Actualisatie 2017
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025. Op 18 december 2017 heeft de gemeenteraad de actualisatie van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV 2017) vastgesteld. Per thema is de voorgaande visie aangepast op het meest actuele beleid. Ook de dorpsperspectieven zijn, op basis van bijeenkomsten in de dorpen, opnieuw in uitgebreidere vorm opgesteld.
 
De geactualiseerde MRSV gaat uit van een horizon van acht jaar; de toekomstige ontwikkelingen tot 2025. De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
 
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook het Hoogheemraadschap van Rijnland staat de komende jaren voor enkele grote opgaven, met name op het gebied van waterberging, waarbij zij nauw samenwerkt met de gemeente. De gemeente maakt in de MRSV vier strategische keuzes:
  1. delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
  2. wonen in alle kernen; aandacht voor de samenstelling van de woningmarkt door diverse veranderingen, met oog voor de eigen kracht en karakter van elke kern.
  3. ruimtelijke kwaliteit belangrijk, maar staat niet altijd voorop; sturing op een goede ruimtelijke ordening met aandacht voor kwetsbare gebieden, duurzaamheid en een goede afweging per potentiële ruimtelijke ontwikkeling.
  4. ontwikkelen door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
De strategische keuzes zijn geen pasklare antwoorden op vraagstukken, maar geven richting bij het zoeken naar passende oplossingen. Deze strategische keuzes werken door in de structuurvisie en de beleidskaders.
 
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'structuurvisie' uit de MRSV.
 
Uitsnede MRSV (globale ligging plangebied: rode ovaal)
 
Planspecifiek
De gemeente Kaag en Braassem heeft een unieke ligging op korte afstand van Leiden, Alphen aan den Rijn en Amsterdam/Schiphol. Daarbij ligt de gemeente in het Groene Hart en is onderdeel van het Hollands Plassengebied. Dit biedt veel kansen voor recreatieve bedrijvigheid: bezoekers kunnen het gebied te voet, op de fiets of per boot beleven. Ook biedt de ligging een plek voor mensen die op zoek zijn naar ruimte en rust. Door de ligging langs de A4 en de verbrede N207 zijn er veel kansen voor regionale samenwerking op maatschappelijk, recreatief en economisch gebied.
De gemeente zet zich in op het verder ontwikkelen van de recreatiemogelijkheden en de economie. De gemeente wil een economische spin-off bereiken door (extra) verblijfsrecreatie en horeca toe te staan op plekken waar recreanten graag komen. Daarbij is er aandacht voor het toevoegen en behouden van bebouwing in het landelijk gebied.
Langs de Wijde Aa zone loopt een lang recreatielint, een doorgaande recreatieroutelijn voor fietsers en wandelaars met bijbehorende voorzieningen. De verbinding tussen water en lang staat hierbij voorop, waarbij naast recreatie ook natuurontwikkeling gecombineerd moet worden waar mogelijk.
De beoogde ontwikkeling past binnen de in de MRSV geconstateerde behoefte. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt ingespeeld op de recreatieve potentie die in het gebied aanwezig is, met de realisatie van een verblijfsrecreatief onderkomen. De ontwikkeling vormt een kleine impuls aan de recreatieve sector van Kaag en Braassem. Bovendien wordt bescherming geboden aan de aanwezige natuurwaarden middels het opnemen van een gebiedsaanduiding. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van de MRSV.
 
3.4.2 Visie Recreatieve impuls
De gemeente Kaag en Braassem heeft de ambitie uitgesproken een recreatiegemeente te willen zijn. Om hier invulling aan te geven, is de visie Recreatieve Impuls opgesteld. In de visie staat wat de gemeente concreet gaat doen om de recreatieve sector een impuls te geven en welke planologische mogelijkheden er geboden worden om private partijen aan te zetten tot investeringen in de recreatieve sector.
 
In de gemeente Kaag en Braassem liggen volop kansen voor investeringen in de recreatieve sector, en dan met name in de verblijfsrecreatieve sfeer. De recreatieve aantrekkingskracht van de gemeente wordt voornamelijk bepaald door het karakteristieke Hollandse landschap met zijn polders, meren, boerderijen, molens en historische dorpskernen. In de visie zijn de volgende ruimtelijke thema's onderscheiden:
  • De meren
  • De waterdorpen
  • De oude veenpolders
  • De droogmakerijen
  • De agrarische dorpen
  • Het tuinbouwgebied
Het plangebied behoort tot de categorie 'droogmakerijen'. Bijbehorende uitgangspunten zijn:
  1. Recreatieve transformaties van boerenerven in ‘ aanloopstraten’ Braassemermeer stimuleren.
  2. Een ruime planologische regeling voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.
  3. Grootschalige recreatieve ontwikkelingen krijgen een plek in de droogmakerijen waarbij de beleving van het poldersysteem als ruimtelijke eenheid het uitgangspunt is.
  4. Het verdronken dorp Jacobswoude op de kaart zetten.
Planspecifiek
Onderhavige ontwikkeling betreft een initiatief waarbij een recreatieverblijf mogelijk wordt gemaakt. Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan de landschappelijke waarden, doordat de bosschages, welke rondom het plangebied zijn gelegen, blijven behouden en de ontwikkeling in lijn met de bestaande, naastgelegen bebouwing plaatsvindt. Bovendien zal bij de inrichting rondom de recreatiewoning niet verder bebouwd noch verhard worden en dus groen blijven. De ontwikkeling vormt een impuls voor de recreatieve sector van Kaag en Braassem en versterkt (in beperkte mate) de recreatieve bruikbaarheid van het gebied.
4 Haalbaarheid
 
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Omdat er slechts één verblijfsrecreatief onderkomen wordt gerealiseerd kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling.
 
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragrafen. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten, een nadere m.e.r. beoordeling is niet noodzakelijk.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt een functiewijziging plaats van 'Dagrecreatieve doeleinden - recreatieve voorzieningen (dRrv) naar 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Omdat mensen voor meer dan 8 uur in het ‘plangebied’ verblijven is in november 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (APS Milieu B.V., zie bijlage). Uit dit onderzoek blijkt dat in de grond lichte verontreinigingen met minerale olie, kobalt, kwik en lood zijn aangetroffen. In het zand zijn geen verontreinigingen aangetoond.
In het grondwater (peilbuis 01) is een matige verontreiniging met kwik en een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Na herbemonstering en heranalyse van het grondwater uit peilbuis 01 bleek kwik niet aantoonbaar. Omdat de kwikverontreiniging vermoedelijk veroorzaakt is door bodemverstoring door het plaatsen van de peilbuis, wordt de tweede meting als representatief beschouwd.
 
Geconcludeerd kan worden dat de grond en het grondwater maximaal licht verontreinigd zijn. Omdat er in de grond slechts lichte verontreinigingen zijn gemeten, is verder onderzoek niet noodzakelijk. De gevonden lichte verontreinigingen houden mogelijk verband met het ‘toemaakdek’. De kwaliteit van de grond vormt milieuhygiënisch geen belemmering voor de voorgenomen bouw.
4.3 Cultureel erfgoed
4.3.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale waarden aantast.
 
4.3.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Gemeentelijk archeologiebeleid
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 23 mei 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Op 13 mei 2013 is het geactualiseerde gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart van de gemeente Kaag en Braassem.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied: zwarte ovaal)
 
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Voor gebieden met een middelhoge archeologische verwachting is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen vanaf 2.500 m² en dieper dan 30 cm. De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een recreatiewoning met een vloeroppervlak van maximaal 36 m². Hiermee vinden geen bodemingrepen plaats groter dan 2.500 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Indien bij de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten (zogenaamde toevalsvondsten) worden aangetroffen is men conform artikel 53 van de Erfgoedwet verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag.
 
Ter bescherming van de eventuele archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarde is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure.
 
Planspecifiek
het initiatief voorziet in de realisatie van een recreatieve voorziening. Een dergelijke voorziening is niet aan te merken als een geluidsgevoelig object. Nader onderzoek is dat ook niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied aan de Ofwegen 2b ligt aan de rand van de Wijde Aa in het buitengebied van Kaag en Braassem. In de directe omgeving van het plangebied komen voornamelijk agrarische bestemmingen voor. In onderstaande tabel is een overzicht weergeven van de dichtstbijzijnde gelegen functies:
   
AdresFunctieSBI-2008MilieucategorieMinimale afstand tot plangebied Werkelijke afstand tot plangebiedVoldoet
Ofwegen 1Hoveniersbedrijf Harm van den Akker b.v.016230 m185 mJa
Ofwegen 8Melkveehouderij Mariahoeve -logies0141, 01423.2100 m125 mJa
 
Het plangebied is op minimaal 125 m afstand gelegen tot (agrarische) bedrijven. Dit is ruim voldoende afstand voor het verblijfsrecreatieve onderkomen. Gesteld kan worden dat er geen hinder is van omliggende bedrijven op de kwaliteit van het leefklimaat in het plangebied.
Voorts omvat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten. In het geval van onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van een recreatieverblijf.  Een recreatieverblijf omvat geen milieubelastende activiteiten. De ontwikkeling past in de omgeving.
 
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
Omdat er slechts één recreatieverblijf wordt gerealiseerd, kan gesteld worden dat er sprake is van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwarte ovaal)
 
Uit de risicokaart blijkt dat binnen het plangebied een buisleiding is gelegen. Het betreft een aardgastransportleiding (48 inch, 3650 – leiding) van de Gasunie. Rondom de aardgastransportleiding is conform artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) een  vastgestelde belemmeringenstrook aanwezig van 5,0 m aan weerszijden van het hart van de leiding. Binnen deze belemmeringenstrook gelden, in verband met het plaatsgebonden risico, beperkingen ten aanzien van het gebruik van de gronden ter bescherming van de aardgastransportleiding. Binnen de contour mogen geen kwetsbare objecten voorkomen. Daarmee is het plaatsgebonden risico voor (beperkt) kwetsbare objecten lager dan 10-6/ jaar en wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico uit het Bevb. De beoogde recreatiewoning wordt buiten deze contour gerealiseerd. Het groepsrisico neemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling nauwelijks toe. Immers, in de huidige situatie is reeds dagrecreatie met recreatieve voorzieningen toegestaan binnen het plangebied. Dit wordt enkel gewijzigd naar verblijfsrecreatie zodat een recreatieverblijf mogelijk kan worden gemaakt en overnachten op locatie ook mogelijk is. Het aantal personen dat op het terrein aanwezig is zal, vanwege de kleinschaligheid, beperkt zijn. De huidige caravan in het plangebied zal ten behoeve van de ontwikkeling uit het gebied verwijderd worden.  
 
Ten westen van het plangebied bevinden zich nog een viertal aardgastransportleidingen op respectievelijk 20 m, 335 m (2x) en 360 m afstand. De dichtstbijzijnde leiding kent een plaatsgebonden risicocontour van 4,0 m. Het plangebied en met name de recreatiewoning, valt buiten deze contour. De overige buisleidingen liggen met minimaal 335 m op voldoende afstand tot het plangebied.
 
Verder komen er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voor. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd (Blom ecologie, 15-02-2017). Uit de quickscan blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten zoals genoemd in de Wet natuurbescherming voorkomen. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. Gedurende de ontwikkeling kan geschikt habitat ontstaan voor de rugstreeppad die overigens in zeer lage dichtheden voorkomt in de directe omgeving. De groenstroken, eikenlaan en overige beplanting zijn geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten en broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of het Natuurnetwerk Nederland. Van externe werking is geen sprake.
 
De sloop van de caravan met houten aanbouw en de realisatie van een recreatiewoning leidt niet tot de aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van rugstreeppad, vleermuizen en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Hiervoor zijn in het rapport enkele aanbevelingen opgenomen. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun algemene leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit).
 
Het aspect ecologie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. 
 
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
4.9.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en  kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.  Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels  die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
  
Planspecifiek
Het plangebied is in de huidige situatie nauwelijks verhard. Het plangebied bestaat voornamelijk uit groen (gras en /of bosschages). Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de huidige caravan uit het plangebied verwijderd en een recreatiewoning van maximaal 36 m² binnen het plangebied gerealiseerd. Parkeren is reeds mogelijk bij de entree van het plangebied. Derhalve neemt met de voorgenomen ontwikkeling het verhard oppervlak in het plangebied toe met maximaal 36 m². Watercompensatie is niet noodzakelijk, immers de toename aan verharding is kleiner dan 500 m².
   
Het plangebied is deels gelegen binnen de beschermingszone van de waterkering. In een dergelijke zone is het verboden om zonder vergunning bepaalde werkzaamheden uit te voeren. Hiertoe is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Voor het uitvoeren van handelingen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering dient de initiatiefnemer instemming te verkrijgen van hoogheemraadschap van Rijnland.
 Het afvalwater wordt gezuiverd middels een IBA systeem, een systeem dat reeds in het plangebied aanwezig is en wordt onderhouden door de gemeente Kaag en Braassem. Het IBA systeem loost het gezuiverde water op het oppervlaktewater.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Voor de recreatieve ontwikkeling in het plangebied is de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn (verblijfs)recreatieve activiteiten toegestaan alsmede bijbehorende voorzieningen zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, toegangswegen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater. Met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - categorie 2' is de maatvoering voor het verblijfsrecreatie onderkomen in het plangebied gemaximeerd, waarmee de toename aan verhard oppervlakte tot een minimum wordt beperkt.
 
Dubbelbestemming Leiding - gas 1
De voor 'Leiding - Gas 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding. Binnen deze bestemming zijn geen ontwikkelingen mogelijk.  
 
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3
Voor de gronden in het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen om de aanwezige en/of mogelijk te verwachten archeologische waarden in het plangebied te beschermen. Bij ingrepen in de bodem is in verschillende gevallen een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.
 
Gebiedsaanduiding Overige zone - Natuurwaarden
Ter bescherming van de natuurwaarden ter plaatse van onder andere gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland is de gebiedsaanduiding 'overige zone - natuurwaarden' opgenomen.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt onder andere de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
 
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Vooroverleg
In het kader van vooroverleg heeft initiatiefnemer gesprekken gevoerd in oktober, november en december 2016 met de eigenaar van het perceel Ofwegen 2a. Tijdens deze gesprekken heeft de initiatiefnemer de voorgenomen ontwikkeling toegelicht en hiermee het initiatief besproken. Aangegeven is dat een recreatiewoning op het perceel wordt gebouwd en deze in maat en schaal afgestemd zal worden op de recreatiewoning op het perceel Ofwegen 2a. Ook is de situering van de recreatiewoning op het perceel besproken. Dit alles met behulp van enkele tekeningen. 
De eigenaar van het perceel Ofwegen 2a geeft aan positief tegenover de ontwikkeling te staan. Hierbij is de wens aangegeven het overpad wellicht wat te verplaatsen richting de sloot aan de zuidkant van het perceel. Dit zullen initiatiefnemer en eigenaar van perceel Ofwegen 2a onderling verder bespreken en staat los van de recreatieve ontwikkeling.
 
Procedure
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Overleg en inspraak
Ter voldoening van het bepaalde in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zal het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden worden aan diverse instanties. Het voorontwerpbestemmingsplan zal enkele weken ter visie worden gelegd. In de Nota van beantwoording vooroverleg en inspraak zullen de reacties genoemd worden en inhoudelijk behandeld.