Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Passage Leimuiden
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPPASLEIMUIDENN207-VO01

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding planherziening
De provincie Zuid-Holland bereidt de reconstructie van de N207 voor om de doorstroming van het verkeer te verbeteren. Op het wegdeel vanaf de Kruisweg tot en met de Drechtbrug zal de weg worden uitgebreid met een busstrook aan weerszijden van de N207. Daarnaast vindt op het wegdeel tussen Alphen aan den Rijn en de Kruisweg voor het overige verkeer een uitbreiding plaats naar twee rijstroken per richting met gelijkvloerse kruisingen (verder te noemen 2x2). Ter hoogte van Rijnsaterwoude wordt de parellelweg langs de Herenweg doorgetrokken tot aan de rotonde Vriezenweg. In de bebouwde kom van Leimuiden vindt aanpassing van de passage met de Dr. Stapenséastraat en de Burgemeester Bakhuizenlaan plaats.
 
Om de genoemde wijzigingen mogelijk te maken zijn bestemmingsplanwijzigingen in gemeente Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem noodzakelijk. Er zullen in totaal drie bestemmingsplannen worden opgesteld, te weten:
  • Bestemmingsplan N207-Noord Alphen aan den Rijn (trajectdeel 2)
  • Bestemmingsplan N207 Kaag en Braassem (trajectdeel 3 en 4)
  • Bestemmingsplan Passage Leimuiden (trajectdeel 5)
Dit bestemmingsplan behelst de planologische kaders voor trajectdeel 5. Naar verwachting wordt binnenkort door de gemeenteraad van Kaag en Braassem het bestemmingsplan 'N207' vastgesteld voor trajectdelen 3 en 4.   
 
Voorts is in het voorliggende bestemmingsplan onderliggende infrastructuur, de bestaande invulling van de gronden direct ten westen en oosten van de passage en een nieuwe invulling voor het Connexxionterrein opgenomen. De gronden ten westen en oosten omvatten onder meer de Tuinderij, de Oosterweg en de Dr. Schapenseastraat. Voor het plangebied vigeert thans het bestemmingsplan 'Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude'. Dit bestemmingsplan is 1999 vastgesteld en is in 2005 gedeeltelijk herzien. Gezien leeftijd en systematiek is dit bestemmingsplan onvoldoende toegesneden op de actuele situatie en daardoor minder goed werkbaar voor zowel het ambtelijk apparaat als de burger.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
De reconstructie van de N207 gaat over het tracé van de kruising Eisenhowerlaan - Herenweg in Alphen aan den Rijn tot en met de brug over de Drecht in Leimuiden.
 
Omdat het project in gezamenlijkheid met de provincie en gemeenten Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem wordt voorbereid, is het bestemmingsplan integraal van aard. Het project wordt in zijn geheel beschreven en toegelicht, ook de onderzoeken gaan over het gehele tracé.
 
Wel zijn er meerdere bestemmingsplannen nodig, omdat de N207 zowel binnen de gemeentegrenzen van Alphen aan den Rijn als Kaag en Braassem ligt. Omdat in voorliggend bestemmingsplan tevens onderliggende infrastructuur, de bestaande tuinderij te Leimuiden en een nieuwe invulling voor het Connexxionterrein is opgenomen is, bestaat het plangebied uit meer dan alleen de N207. Hiernavolgende afbeelding toont het onderhavige plangebied.
 
Begrenzing plangebied (indicatief)
  
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het onderhavig plangebied valt momenteel grotendeels binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude", voor een klein deel ligt het in het plangebied van bestemmingsplannen "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" (1999), "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" (2013).
 
Het bestemmingsplan "Buitengebied Jacobswoude" is vastgesteld op 6 maart 2008. Het bestemmingsplan heeft inmiddels twee herzieningen ondergaan, waarvan de meest recente op 11 juni 2010 onherroepelijk is geworden. Het bestemmingsplan "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 april 1999. 
 
Met het vaststellen van dit nieuwe bestemmingsplan N207 zal het bestemmingsplan"Buitengebied Jacobswoude", en het bestemmingsplan "Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude" binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan N207 niet meer van toepassing zijn.
 
1.4 Totstandkoming van het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.  
 
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een (veld-)inventarisatie plaatsgevonden. Hiermee zijn bestaande functies en bebouwing in beeld gebracht. Deze bebouwing en functies zijn terug te vinden op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. 
 
Het 'Handboek Bestemmingsplannen' van de gemeente Kaag en Braassem heeft als leidraad gefungeerd bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. Het handboek heeft tot doel om de verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente zoveel mogelijk uniform te maken.
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling waarna in hoofdstuk 4 het bestaande gebied wordt beschreven.
 
In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 6 wordt een juridische planbeschrijving gegeven en in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de inspraak en het vooroverleg dat in het kader van deze bestemmingsplanprocedure wordt gevolgd.
  
2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Ruimtelijke en functionele structuur
2.1.1 Landschap
Het tracé van de N207 Noord loopt door eenzelfde landschapstype over het grondgebied van de gemeente Kaag en Braassem en Alphen aan den Rijn: de droogmakerijen met meren en plassen. De route start bij Leimuiden en eindigt bij Alphen aan den Rijn. Het tracé van de weg volgt overwegende de oude lijnen van het landschap.
 
De veertien kilometer lange route is afwisselend en gaat van de ene polder over in de andere. Het onderhavige gebied vormt daarop een uitzondering. Het landschap is hier voornamelijk stedelijk. Direct ten noorden van de kern Leimuiden doorkruist de weg een natuurgebied behorende bij de Westeinderplassen.
2.1.2 Infrastructuur
Aanleiding van de reconstructie van de N207 zijn de huidige doorstromingsproblemen. het wegprofiel zal daarvoor grotendeels worden verbreed, waardoor er een extra rijstrook en op sommige delen een busstrook zal worden toegevoegd.
 
Het verkeersknooppunt ter plaatse van Leimuiden scheidt het dorp Leimuiden momenteel in tweeën. Hierbij zijn de woningen en bedrijven gesitueerd aan de Burgemeester Bakhuizenlaan, Oosterweg en het bedrijventerrein Drechthoek verbonden met de rest van de kern Leimuiden middels een druk verkeerspunt. De N207 vormt verder een fysieke barriere.
2.1.3 Water- en groenstructuur
Op drie punten kruist het totale tracé van de N207 een watergang en ringdijk: de Ringvaart, de Leidsche Vaart en de Drecht. Deze watergangen ervaar je vanaf de route vooral omdat de weg omhoog gaat. Het zicht op het water is beperkt door de vele beplantingen op de taluds. De weg gaat langs het stedelijk gebied van Leimuiden en Alphen aan den Rijn. Vanaf de weg is de bebouwing van Alphen aan den Rijn verscholen achter groen. De route gaat verder langs het bijzondere lintdorp Rijnsaterwoude, de kerktorens van de omliggende dorpen vormen bakens en oriëntatiepunten in het landschap. Er zijn drie plassen langs de route maar die zijn nauwelijks te zien. Van de Westeinderplassen duidt het riet op een waterrijke omgeving. Het Braassemermeer en de Langeraarsche plassen liggen verscholen in het landschap en zijn niet op een logische manier te bereiken vanaf de N207.
 
De N207 voelt niet als een geheel. Het profiel varieert in breedte, soms is er een groene middenberm dan weer een stenige middenberm of geen middenberm. Leimuiden ligt grotendeels verscholen achter opgaande beplanting. In de Wassenaarsche polder zijn de bochten en de aanzetten van de taluds geaccentueerd met beplanting.
 
In polder Vierambacht bepaalt een onsamenhangende boombeplanting grotendeels langs één zijde van de weg het beeld van de N207 Noord. De weg als lijn door het landschap is erg benadrukt en laat het landschap minder spreken.
  
2.1.4 Bebouwing
Leimuiden is met bijna 5.000 inwoners de op één na grootste kern van de gemeente Kaag en Braassem. De ligging tussen Amsterdam en Leiden maakte van Leimuiden al vroeg een strategisch punt voor het transport van goederen over weg en water. Rond de knik in de Herenweg verdichtte het lintdorp zich tot een dorpskern met de bijbehorende voorzieningen en bedrijvigheid. Vanuit de dorpskern groeide het dorp richting de Drecht en later ook via het Noordeinde richting de ringvaart. In de 20ste eeuw volgden grotere uitbreidingen in de polder aan de westkant van het dorp.
 
Van oudsher heeft Leimuiden een centrumfunctie. Het dorp heeft een compleet aanbod van voorzieningen met een supermarkt en alle winkels voor de dagelijkse boodschappen. Enkele jaren geleden besloot de gemeente om het centrum van Leimuiden te vernieuwen. Deze ontwikkeling zal de komende jaren verder gestalte krijgen.  Voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs en sport zijn voldoende aanwezig. Daarmee is Leimuiden een zelfstandige dorpskern waar inwoners alle basisvoorzieningen kunnen vinden.
 
Leimuiden kenmerkt zich door de ligging aan het water. Het dorp is omringd door water. Aan de noordzijde ligt de ringvaart van de Haarlemmermeer, aan de noordoostzijde de Westeinderplassen en aan de zuidzijde ligt de Drecht, een historische vaarverbinding tussen Amsterdam en Leiden. Leimuiden biedt daarom veel kansen op het gebied van watertoerisme.
 
Lag het dorp eeuwenlang op een strategische locatie, met de aanleg van de A4 door de Haarlemmermeer dreigde Leimuiden te marginaliseren. De komst van de provinciale weg zorgde voor een snelle verbinding naar de A4 en maakt dat Leimuiden nog steeds een aantrekkelijk vestigingsmilieu is voor bedrijven, vooral rond de N207 op bedrijventerrein Drechthoek I en langs de Tuinderij.
 
Authentiek lint
Het oude lint van Leimuiden vormt geen lange continue structuur door het landschap zoals gebruikelijk binnen de gemeente Kaag en Braassem. Het lint wordt oorspronkelijk gevormd door twee naar elkaar toe gegroeide bebouwingsclusters ter hoogte van de knik (dorpscentrum) en ter hoogte van de Drecht. Het historische lint van Leimuiden wordt doorsneden door de in de jaren vijftig aangelegde provinciale weg. De opzet van het lint is hier relatief ruim en bestaat voornamelijk uit vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen en als uitzondering een enkele korte rij. De Oosterweg komt in dit deel van het lint haaks uit op de Burgemeester Bakhuizenlaan. Aan dit zijstraatje liggen enkele bedrijven met bedrijfswoningen en een relatief lange rij vooroorlogse woningen. Aan de andere kant van de provinciale weg (Dokter Stapenseastraat) verschilt de kavelindeling sterk per gebouw.
  
3 Beleidskader
In dit hoofdstuk is het relevante europees-, rijks-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.
  
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het "decentraal, tenzij....." principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkeid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
  
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
  
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Planspecifiek 
De reconstructie van de N207 is provincieoverstijgend maar behelst geen rijksverantwoordelijkheid. De totale reconstructie draagt direct bij aan de ambitie Nederland bereikbaar te houden en te maken. De voorgenomen actualisatie heeft geen raakvlak met de Structuurvisie.  
3.1.2 Barro
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte.
 
In het Barro worden, na de aanvulling van oktober 2012, vijftien projecten beschreven zoals Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Ecologische hoofdstructuur.
 
Plangebied
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
3.1.3 Nationaal Verkeers en Vervoersplan
De hoofddoelstelling van het NVVP is het aan een ieder bieden van een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. Het belangrijkste doel uit deze hoofddoelstelling ligt in het streven naar vermindering van nadelige effecten van de mobiliteitsgroei. Er worden echter geen eisen meer gesteld aan de keuze in vervoerswijze en ook wordt de groei van het gemotoriseerde verkeer niet meer aan een maximum gebonden.
 
Belangrijkste kernpunten van het NVVP zijn:
  • Infrastructuur moet een drager worden van ruimtelijk-economische ontwikkelingen;
  • De rol van de markt in de infrastructuur moet nadrukkelijker aanwezig zijn;
  • De gebruiker van de infrastructuur betaalt;
  • Regio's betalen en beslissen nadrukkelijk mee; regio's krijgen hiervoor de beschikking over een apart mobiliteitsfonds.
Planspecifiek
Voorliggend plan maakt onder meer de reconstructie van een provinciale weg mogelijk. Deze reconstructie is noodzakelijk om te komen tot een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem.
3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan
Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) signaleert een groot aantal knelpunten waar nog niet kan worden voldaan aan de minimale milieukwaliteitcondities. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het NMP4 extra aandacht. Het gaat om gezondheidsrisico's door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.
 
Planspecifiek
De verantwoording van de milieuaspecten is in hoofdstuk 5 opgenomen.  
3.1.5 Luchtvaartindelingsbesluit
Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet en dateert van 26 november 2002. In het LIB staan de regels voor het gebruik van de luchthaven en de bebouwing rond Schiphol. Op basis van het LIB kunnen beperkingen opgelegd worden aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de overzichtskaart 'Beperking bebouwing' uit het LIB weergegeven.
 
 
Beperking bebouwing
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat een deel van de gronden van de kern Leimuiden is aangewezen met nummer 4. Met betrekking tot deze gronden staat in artikel 2.2.1 lid 4 van het LIB dat op deze gronden geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie zijn toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die hiermee in strijd zijn, behoudens een nieuwe bedrijfswoning. Het betreft hier bestaande rechten. Om strijdigheid met het LIB weg te nemen zal hiertoe een specifieke regeling worden opgenomen waarmee een verklaring van geen bezwaar van het ministerie verkregen zal moeten worden. Daarnaast zijn, op basis van artikel 2.2.2 van het LIB, in de kern Leimuiden geen nieuwe objecten toegestaan die hoger zijn dan 150 m. Dergelijke nieuwe objecten zijn in het plangebied niet voorzien.    
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Provinciale Structuurvisie
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' vastgesteld. Daarnaast is op 23 februari 2011 de 1e herziening vastgesteld. Jaarlijks wordt de structuurvisie geactualiseerd. De laatste actualisering is vastgesteld op 30 januari 2013 door de Provinciale Staten. In deze actualisering zijn de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd gebleven.
 
De kern van de Provinciale structuurvisie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Versterking van het stedelijk netwerk gaat uit van het intensief benutten van ruimte in bestaand bebouwd gebied door het ruimtegebruik op locaties en infrastructuur beter te benutten. Het provinciaal belang richt zich op de ambities:
  • Bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid);
  • Stedelijke detailhandelstructuur versterken;
  • Culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk).
Naast het bieden van ruimte aan en het ordenen van functies richt de visie zich nadrukkelijk ook op de ruimtelijke kwaliteiten. Dit komt tot uitdrukking in de provinciale belangen. Deze hebben zowel betrekking op functionele als kwalitatieve aspecten. Deze aspecten worden in beeld gebracht op een functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Op de kwaliteitskaart staan daarnaast zowel de bestaande als gewenste kwaliteiten benoemd op een globale, regionale schaal.
 
Intensief benutten, meervoudig ruimtegebruik, herstructurering en transformatie
Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het gebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt.
 
Planspecifiek
De volgende twee afbeeldingen tonen uitsneden van de functiekaart en de kwaliteitskaart uit de Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'.
 
Uitsnede functiekaart
 
Uitsnede kwaliteitskaart
 
De functiekaart wijst het plangebied als natuurgebied, stads- en dorpsgebied en bedrijventerrein aan. Voor het natuurgebied zal, conform vigerend bestemmingsplan, een natuurbestemming worden opgenomen. De huidige bedrijventerreinen worden middels een bedrijfsbestemming opgenomen. De Tuinderij is in de functiekaart aangewezen als stads en dorpsgebied. Een stads- en dorpsgebied is een aaneengesloten bebouwd gebied, waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. De herstructurering van het Connexxionterrein past binnen deze beschrijving. De N207 is opgenomen als (boven)regionale wegverbinding.
 
De kwaliteitskaart geeft aan dat het plangebied in een stads- en dorpsgebied is gelegen. In de provincie Zuid-Holland ligt een groot aantal gebieden met (cultuurhistorische) waarden. De ligging in een kroonjuweel en provinciaal landschap is verder uitgewerkt in het Gebiedsprofiel Hollandse Plassen. In verband met deze ligging is voor de reconstructie een landschapsvisie opgesteld. De actualisatie, aanvullende wijzigingsbevoegdheid en de nieuwe invulling van het Connexxionterrein hebben geen effecten op het landschap buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarmee vormt de aanwijzing als kroonjuweel en provinciaal landschap geen belemmering.
 
De beoogde beperkte gebruiksverruiming van de bedrijfsbestemming draagt bij aan meervoudig ruimtegebruik en intensivering van het bestaand stedelijk gebied.
3.2.2 Verordening Ruimte
Op 23 februari 2011 heeft de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte (1e herziening) vastgesteld. Deze wordt evenals de structuurvisie jaarlijks geactualiseerd. De laatste actualisering is vastgesteld op 30 januari 2013 door de Provinciale Staten. De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. De verordening bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Een verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria, van provinciaal belang, waaraan planvorming moet voldoen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
 
Planspecifiek
De Verordening Ruimte Zuid-Holland draagt bij aan de ruimtelijke doelen en belangen van de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. In deze verordening zijn regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen.  
  
Verstedelijking
Voorliggend bestemmingsplan maakt enkel verdere verstedelijking binnen de bebouwingscontouren mogelijk. De reconstructie van de N207 is niet als verstedelijking aangemerkt en kan derhalve ook buiten de contour plaatsvinden.
 
Economie
Vanuit het thema economie worden regels gesteld aan kantoren en detailhandel. Voor de planlocatie geldt dat:
  1. Nieuwe kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
    1. kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging;
    2. kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen;
    3. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000 m²;
    4. uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.
  2. Nieuwe detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van:
    1. detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    2. tuincentra en bouwmarkten;
    3. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stof-fering) met een bruto vloeroppervlak tot 1.000 m², niet zijnde detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s;
    4. kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en ge-makswinkels;
    5. de beperkte verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen (zoals stadions en ijsbanen);
    6. de aflevering van door consumenten bestelde producten, uitgezonderd dagelijkse artikelen aan een afhaalloket;
    7. nevenassortiment indien:
      1. het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment;
      2. het nevenassortimentsdeel niet meer ruimte in beslag neemt dan 20% van het netto verkoopvloeroppervlak.
Bedrijfswoning
Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn mogelijkheden opgenomen voor de realisatie van bedrijfswoningen. Deze bedrijfswoningen zijn alle, behalve bij een perceel aan de Tuinderij, reeds gerealiseerd. Voor het bewuste perceel aan de Tuinderij is een specifieke regeling opgenomen. Omdat dit bestaande rechten zijn is de nog te realiseren bedrijfswoning niet strijdig aan de verordening.
 
Voorgenoemde regels vormen het uitgangspunt bij voorliggend bestemmingsplan.
  
3.2.3 Corridorstudie (2006)
In 2006 is een corridorstudie uitgevoerd naar de N207. De corridorstudie is uitgevoerd door de provincie Zuid-Holland samen met de betrokken gemeenten in de corridor: Jacobswoude, Alphen aan den Rijn, Boskoop, Waddinxveen, Rijnwoude en Bodegraven. Ook Rijkswaterstaat is als wegbeheerder van ondermeer de N11 betrokken. Doel van de Corridorstudie N207 was het neerleggen van een gezamenlijke visie op de toenmalige verkeersstructuur in het gebied, waarmee duidelijkheid wordt verkregen over de effecten van mogelijke ingrepen.
 
In deze studie is niet alleen gekeken naar de verkeersproblematiek op de N207 zelf, maar ook naar de problematiek in een ruimer gebied: de corridor N207. Een corridor vormt de verbinding tussen belangrijke woon- en werkgebieden en op een corridor zijn mede door het aantrekkelijk maken van het gebruik van de bus kansen voor groei van het aantal reizigers. De corridor N207 ligt midden in het Groene Hart, ingeklemd tussen de Zuidvleugel en de Noordvleugel van de Randstad. De N207 begint bij Bergambacht (Zuid-Holland) en loopt door tot bij Lisse en Hillegom (Noord-Holland). Het gebied waar de N207 doorheen loopt kenmerkt zich door een complexe en diverse structuur van open ruimtes, intensieve bebouwing, (zware) bedrijvigheid, waterwegen, land- en tuinbouw en verkeersinfrastructuur.
 
In de corridorstudie worden drie delen van de N207 in de provincie Zuid-Holland onderscheiden: N207-Noord, N207-Midden en N207-Zuid. Van elk afzonderlijk deel zijn de knelpunten vastgesteld. De studie geeft een goed beeld van de optredende verkeersstromen in het gebied en de wijze waarop deze verkeersstromen resulteren in knelpunten. Bovendien geeft deze studie inzicht in de relatie tussen toekomstige verkeersstromen en de ruimtelijk-economische ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Op de vertaling van de Corridorstudie in voorliggend bestemmingsplan wordt in paragraaf 4.1.1 ingegaan.
  
3.2.4 Gebiedsprofiel Hollandse Plassen
Het uitwerken van de globale ambities van de kwaliteitskaart pakt de provincie samen aan met partners uit de regio in de zogenaamde 'gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit'. Deze zijn in mei 2012 vastgesteld.
 
Met de kwaliteitskaart laat de provincie zien welke thema's zij belangrijk vindt en wat zij samen met partners uit wil werken in de gebiedsprofielen die zich richten op de regionale schaal. De gebiedsprofielen slaan een brug tussen het globale van de kwaliteitskaart en de concreetheid van de beeldkwaliteitsparagraaf en zijn daarmee bruikbaar voor kwaliteitsbeoordeling aan de voorkant van het planproces; met andere woorden ze bieden een handreiking bij het opstellen van regionale en gemeentelijke structuurvisies en bij bestemmingsplannen.
 
Planspecifiek
Het plangebied valt in het gebiedsprofiel Hollands Plassengebied. Voor wat betreft de reconstructie van de N207 is een landschapsvisie opgesteld (bijlage). Deze landschapsvisie is verwerkt in het gebiedsprofiel. Daarmee is de reconstructie passend in het gebiedsprofiel.
 
Voor wat betreft de actualisatie en de beperkte verruimde mogelijkheden voor bedrijven zijn de hiernavolgende elementen van belang:
 
Historische dorpskern
Het ontginningslint Dokter Stapenseastraat is aangewezen als historische dorpskern. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hier niet in ontwikkelingen. Daarmee is de bestaande kwaliteit gewaarborgd.
 
Rand langs hoofdweg
Aan de westzijde van de N207 is het bedrijventerrein de Tuinderij aangewezen als rand langs hoofdweg. Een aantal stadsranden in het gebied worden afgesloten door een hoofdweg. Vaak is het contact tussen buitengebied en stad/dorp beperkt en is de historische relatie met het landschap verdwenen. De stadsranden, danwel het landschap, zijn moeilijk beleefbaar en bereikbaar.
 
Voor deze rand is de ambitie verwoord om de stad zich op representatieve wijze te laten presenteren. Hiertoe worden zichtbeperkende geluidschermen geweerd. Hoogbouw kan bijdragen aan het stedelijke karakter van het stadsfront. Voorliggend bestemmingsplan zal beperkt ruimte bieden voor hogere bouw (12 meter) en een wijzigingsbevoegdheid voor het intensiveren van de huidige stadsrand met aanvullende bedrijfsgebouwen.
 
Daarmee zijn de voorwaarden vanuit het gebiedsprofiel en de ligging in topgebied voldoende geborgd
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Op 24 juni 2009 is de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland (RSV) door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. Met de RSV geven de Holland Rijnland-gemeenten richting aan de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Eén van de doelstellingen van de RSV is de economische structuur versterken en werkgelegenheid vergroten zodat het aandeel in het bruto binnenlands product (BBP) op een hoger niveau stabiliseert en werkgelegenheid aansluit bij de beroepsbevolking. Een belangrijk probleempunt hierbij is het gebrek aan beschikbare ruimte om te voldoen aan de kwalitatieve vraag.
 
De hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de sterke sociale structuur van een prachtige, compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving maken de regio tot een geliefde woonomgeving. Deze bestaande kwaliteiten vormen het uitgangspunt voor de toekomstige ontwikkeling. In de Regionale Structuurvisie zijn zeven kernbeslissingen geformuleerd, die de belangrijkste keuzes weergeven:
  • Holland Rijnland is een topwoonregio. Het reserveren van grond voor woningen heeft ruimtelijke prioriteit.
  • Leiden vervult een regionale Centrumfunctie
  • Concentratie stedelijke ontwikkeling. Bebouwing wordt geconcentreerd in de Aaneengesloten Stedelijke Agglomeratie van Katwijk tot en met Leiden, langs de Oude Rijn tussen Leiden en Alphen aan den Rijn conform de Transformatievisie Oude Rijnzone en in Alphen aan den Rijn. En ook binnen de randvoorwaarden van een duurzame en klimaatbestendige samenleving.
  • Groen-blauwe kwaliteit staat centraal. Groen-blauwe raamwerk staat centraal bij alle ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open. De regio kiest voor blijvende openheid van het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide
  • Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports
  • Verbetering van de regionale bereikbaarheid. Bereikbaarheid is essentieel voor de regio.
Dat de regio ruimte wil blijven maken voor bedrijvigheid is niet vanzelfsprekend, gezien de druk op de ruimte. Er is momenteel nauwelijks nog uitgeefbaar terrein en bestaande terreinen voldoen niet allemaal aan de huidige eisen voor bedrijventerreinen. Holland Rijnland creëert ruimte voor bedrijvigheid langs twee lijnen: herstructurering en
uitbreiding. Door de beperkte ruimte kan uitbreiding alleen selectief plaatsvinden.
 
Planspecifiek 
Met de verbetering van de regionale bereikbaarheid wordt ingezet op capaciteitsuitbreiding N207, N209 en verbinding N207-N11. Het plan voorziet voorts in het open houden van het groene hart. De verschillende bedrijventerreinen binnen het plangebied zijn aangewezen als bestaand bedrijventerreinen. Daarmee is de betreffende planvorming uitvoering van regionaal beleid.
  
3.3.2 Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland
Op 28 oktober 2009 is de Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland vastgesteld door het Algemeen bestuur van Holland Rijnland. In de bedrijventerreinenstrategie geven de gemeenten in de regio Holland Rijnland uitwerking aan de doelstelling: het creëren van en komen tot (meer) regionale samenwerking op het gebied van bedrijventerreinen in Holland Rijnland. Vanuit deze hoofddoelstelling is een drietal strategische doelstellingen opgesteld:
  • bestaande bedrijventerreinen herstructureren en niet transformeren;
  • voldoende nieuw bedrijventerrein ontwikkelen;
  • samenhang tussen bestaande en nieuwe bedrijventerreinen aanbrengen.
Aan deze doelstellingen zijn verschillende concrete uitgangspunten/acties gekoppeld.
 
Planspecifiek
Eén van de acties uit de Regionale bedrijventerreinenstrategie Holland Rijnland is dat elke gemeente de bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen moet controleren en waar nodig actualiseren, rekening houdend met bestaande rechten en verplichtingen om zodoende een goed samenhangend bedrijventerreinenbeleid te creëren. In het uitvoeringsprogramma staat tevens dat er voldoende mogelijkheden moeten zijn voor intensief ruimtegebruik, minimale bebouwingspercentages, moderne bouwhoogtes (meer dan 12 meter), alsmede sturingsinstrumenten op (on)gewenste activiteiten en functies.
 
Door middel van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan wordt uitwerking gegeven aan de genoemde actie en het bijbehorende deel van het uitvoeringsprogramma. Het intensief ruimtegebruik wordt mogelijk gemaakt doordat in de planregels een beperkte functieverruiming is opgenomen. Daarnaast zijn langs de rand met de N207 hogere bouwhoogtes opgenomen. Het verder verhogen van bouwhoogtes stuit op landschappelijke en stedenbouwkundige bezwaren en is derhalve niet gewenst. De sturing op (on)gewenste activiteiten vindt onder andere plaats door middel van zonering en het niet toestaan van buitenopslag.
3.3.3 Detailhandelsbeleid Holland Rijnland
Het detailhandelsbeleid voor de regio Holland Rijnland is opgesteld in 2006. Maatschappelijke ontwikkelingen in de afgelopen en komende jaren leiden tot een kwalitatieve en kwantitatieve wijziging van de winkelmarkt. De Regio Holland Rijnland heeft Droogh Trommelen en Partners (DTNP) opdracht gegeven een strategie op te stellen voor perifere detailhandelslocaties (PDV-locaties) in Holland Rijnland.
 
DTNP adviseert om in Holland Rijnland het volumineuze winkelaanbod te concentreren op zeven PDV-clusters. Om de positie van de zeven PDV-clusters zoveel mogelijk te versterken, wordt perifere vestiging van nieuwe detailhandelsbedrijven of substantiële uitbreiding van winkels buiten de zeven PDV-clusters niet toegestaan. Vestiging van winkels op de PDV-clusters is alleen toegestaan voor volumineuze branches. Het toestaan van andere branches zal leiden tot een enorme toename van het aantal reguliere winkelmeters, ondermijnt de positie van reguliere centra en leidt niet tot het beter functioneren van de volumineuze branches.
 
Planspecifiek
In het bestemmingsplan is het uitgesloten dat er een nieuwe PDV cluster ontstaat. Wel is, middels een afwijkingsmogelijkheid, de vestiging van een solitaire perifere detailhandelsvestiging mogelijk. 
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie 2025
De gemeenteraad van Kaag en Braassem heeft in november 2011 het Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025 (hierna kortweg: MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling tot het jaar 2025.
 
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
 
De MRSV gaat eveneens in op het aspect duurzaamheid. Op deze plaats wordt verwezen naar paragraaf 5.8 waar nader op dit aspect wordt ingegaan.
 
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de Provincie. Zo zijn de 'gebiedsprofielen' van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MRSV vijf strategische keuzes:
  1. Geen nieuwe woningbouwplannen. Wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
  2. Delen verantwoordelijkheid. De gemeente neemt niet meer zelf initiatief maar faciliteert.
  3. Verschil tussen groei- en groenkernen. Het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundeling van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
  4. Ruimtelijke kwaliteit staat voorop. Economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
  5. Ontwikkeling door beheer. De focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
De beoogde infrastructurele ingreep maakt onderdeel uit van de MRSV. In het hoofdstuk dat uitspraken doet over verkeer en vervoer ("Alle kernen bereikbaar") wordt de beoogde verbreding van de N207 beschreven en is ingetekend in de bijbehorende kaart. Op de verdere vertaling van de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie in voorliggend bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 4.1 ingegaan. Daar wordt gemotiveerd dat de betreffende planvorming uitvoering van bestaand beleid is.
  
3.4.2 Welstandsnota
In 2009 zijn de gemeenten Alkemade en Jacobswoude samengegaan in de nieuwe gemeente Kaag en Braassem. Omdat Alkemade wel welstandsbeleid had en Jacobswoude niet, heeft de gemeenteraad van de nieuwe gemeente Kaag en Braassem op 29 juni 2009 besloten het hele grondgebied van Kaag en Braassem vrij te stellen van welstandsbeleid, behalve bij monumenten en beschermde dorpsgezichten. Met een specifiek welstandsbeleid voor beschermde dorpsgezichten en monumenten streeft de gemeente naar behoud van het cultuurhistorisch en landschappelijk karakter. Dit specifieke welstandsbeleid is op 6 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook zijn geen beschermde stads- of dorpsgezichten in het plangebied gelegen. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Daarmee is er geen raakvlak met dit uitgangspunt en het voorliggende bestemmingsplan.
3.4.3 Afwijkingenbeleid
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De invoering van deze wet heeft gevolgen voor de manier waarop wordt omgegaan met het afwijken van het bestemmingsplan. Voorgaande veranderingen en de daarbij behorende aanpassingen van het werkproces binnen de gemeente zijn aanleiding geweest om de notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening' op te stellen. Een tweede aanleiding voor deze notitie is de wens om een samenhangend en uniform afwijkingenbeleid te voeren.
De notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening' van de gemeente Kaag en Braassem is op 28 september 2010 vastgesteld en op 1 oktober 2010 in werking getreden. De eerste herziening van de notitie is op 19 juni 2012 vastgesteld en op 28 juni 2012 in werking getreden.
 
De notitie zorgt voor een samenhangend en uniform afwijkingenbeleid waardoor er voor zowel burgers, medewerkers van de gemeente als het gemeentebestuur een duidelijk kader ontstaat. Dit maakt de inhoudelijke afwegingen omtrent medewerking aan plannen die afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan toetsbaar.
De beleidsnotitie bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit een kwalitatieve toets. Deze toets legt de voorgenomen afwijking langs een meetlat waarin zo volledig mogelijk de diverse aspecten die en rol spelen bij een goede ruimtelijke ordening worden afgewogen. Deze toets zal uitgevoerd moeten worden voor alle afwijking van het bestemmingsplan. Naast de kwalitatieve toets kent de beleidsnotitie een kwantitatieve toets. Deze is gebaseerd op de mogelijkheden die de wet biedt om af te wijken van het vigerende beleid en is verder gespecificeerd door het opstellen van beleidsregels.
 
Planspecifiek
In voorliggend bestemmingsplan zal, indien van toepassing, aangesloten worden op het beleid uit de notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening'.
  
3.4.4 Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem
Na de fusie van de gemeente Alkemade en Jacobswoude op 1 januari 2009 bestond er nog geen regeling voor beroep aan huis voor de gemeente Kaag en Braassem. Afhankelijk van het woonadres was door het verschil in de diverse bestemmingsplannen beroep aan huis bij recht, na ontheffing of in zijn geheel niet toegestaan. Op 24 november 2009 is daarom de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' vastgesteld om een einde aan deze rechtsongelijkheid te maken. De beleidsnotitie bevat een basisregeling om beroep aan huis ruim maar zonder uitstralingseffecten mogelijk te maken. De woonomgeving mag geen hinder hebben van het vestigen van beroep aan huis door een burger. De ruimhartigheid is vooral besloten in het gegeven dat 40% van het woonoppervlak (max. 50 en 100 m²) voor het beroep aan huis gebruikt mag worden en dat er geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het te gebruiken woonoppervlak.
 
Planspecifiek
In de planregels van voorliggend bestemmingsplan is de in de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' gegeven basisregeling verwerkt.
4 Planbeschrijving
 
4.1 Uitgangspunten en motivatie plan
Zoals gesteld in paragraaf 1.1 omvat voorliggend bestemmingsplan meerdere ontwikkelingen. De eerste ontwikkeling is de reconstructie van de N207. De tweede ontwikkeling behelst de actualisatie van het bestemmingsplan. Als direct gevolg van de reconstructie komt het voormalige Connexxionterrein vrij. Als onderdeel van de actualisatie wordt een nieuwe invulling voor dit terrein mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt voorzien van een beperkte verruiming van de bedrijfsbestemming en een beperkte uitbreiding van de reeds opgenomen wijzigingsbevoegdheden.
 
In de volgende paragraven worden de uitgangspunten en motivatie per deelontwikkeling gegeven.
4.1.1 Reconstructie N207
De provinciale weg N207 loopt van Bergambacht tot Hillegom en loopt midden door het Groene Hart. De weg verbindt de Zuidvleugel met de Noordvleugel en heeft een lengte van bijna 52 kilometer. In de regio rondom de N207 vindt de komende jaren een groot aantal ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen plaats die van invloed zijn op het verkeersaanbod. Dit vergroot de verkeersproblematiek op de N207. De provincie Zuid-Holland wil deze problemen graag aanpakken.
 
Corridorstudie N207 (2006)
De provincie heeft samen met de betrokken gemeenten een Corridorstudie N207 uitgevoerd. De verkeersproblematiek aangaande het deel N207-Noord spitst zich voornamelijk toe op de capaciteitsvraag van de N207. De grote verkeersstroom levert knelpunten op in de doorstroming. Welke invloed heeft het toevoegen van capaciteit op de verkeersstromen? En welke capaciteit is gewenst om de grote verkeersstroom op de N207 te kunnen verwerken? De voornaamste knelpunten uit de Corridorstudie zijn op de N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn:
 
N207 Eisenhowerlaan-Kruisweg:
De capaciteit op het traject Eisenhowerlaan-Kruisweg in Alphen aan den Rijn (ter hoogte van de Ridderbuurt) is een knelpunt. Het traject bestaat uit 2x1 rijstrook met een busstrook. De samenvoeging van twee naar één rijstrook na de verkeerslichten zorgt hier voor congestie en terugslag.
 
N207 Passage Leimuiden:
De kruising van de N207 met de Burg. Bakhuizenlaan/Dr. Stapenséastraat in Leimuiden vormt een knelpunt voor de doorstroming. Het verkeer op de N207 wordt opgehouden, autoverkeer afkomstig uit Leimuiden loopt vast en fietsers en voetgangers moeten lang wachten om het kruispunt over te steken. De Corridorstudie N207 is afgerond. Met het tekenen van een intentieovereenkomst (6 maart 2008) door de betrokken gemeenten en de provincie zijn de belangrijkste bevindingen en afspraken tussen de betrokken partijen vastgelegd. Voor de N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn hebben deze betrekking op de wegvakken N207 Eisenhowerlaan-Kruisweg en N207 Passage Leimuiden.
 
Verkenning versnellingsmogelijkheden bus 370 en aanleg busbaan N207 (2009)
Eind 2009 is in opdracht van de provincie Zuid-Holland een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden om buslijn 370 (Alphen aan den Rijn-Schiphol) te versnellen op het traject N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn. Hierbij is ingezoomd op de knelpunten in de bebouwde kom van Alphen aan den Rijn en op de N207 tussen de kruising met de Kruisweg en Leimuiden. De verkenning richt zich op maatregelen voor de korte termijn. Er zijn twee opties bekeken:
  • Twee busbanen aan de zijkanten van de weg.
  • Een wisselstrook in de middenberm.
Van beide opties is onderzocht wat het effect en de kosten zijn. Onderzoek naar meer structurele maatregelen op regionaal niveau wordt door de provincie in een andere verkenning uitgevoerd.
 
Verkennende studie capaciteitsverruiming N207-Noord (2011)
Op 24 maart 2009 is door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland een motie ingediend met het verzoek de afspraken over de N207-Noord (Leimuiden-Alphen aan den Rijn), die in het kader van de Corridorstudie zijn gemaakt, voort te zetten. In de uitwerking van de motie voorziet Gedeputeerde Staten twee deelprojecten:
  • N207-Noord: verbreding buscorridor.
  • N207-Zuid: brede verkenning van weg, Openbaar Vervoer en ruimtelijke ordening.
In opdracht van de provincie Zuid-Holland is vervolgens in 2011 de 'Verkennende studie capaciteitsverruiming N207-Noord' uitgevoerd die zich richt op de N207-Noord. In deze studie is een aantal alternatieven en varianten onderzocht op milieueffecten en op kosten/baten. Vanuit de Corridorstudie N207 en de toen nog lopende Verkenning zijn in 2010 door de provincie Zuid-Holland drie uitvoeringsbesluiten genomen:
  • Versneld oppakken van het trajectdeel 2: Alphen aan den Rijn-Kruisweg.
  • Versneld oppakken van de passage Leimuiden (trajectdeel 5).
  • Aanpakken van het ontbrekende deel van de bus corridor tussen Alphen aan den Rijn en Schiphol, te weten de aanleg van busstroken op de trajectdelen 3 en 4 tussen de Kruisweg en de Drecht.
Concreet betekent dit dat de provincie van plan is het deel van de N207 tussen Alphen aan den Rijn en de kruising van de N207 met de Kruisweg te verbreden met een 2x1-baansweg met een busstrook naar een 2x2-baansweg met een busstrook. Vanaf de kruising met de Kruisweg tot aan de provinciegrens met Noord-Holland wordt een busstrook aangelegd op plaatsen waar deze nog niet aanwezig is. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de bestaande aansluitingen van de N207 richting Rijnsaterwoude. In Leimuiden wordt daarnaast ook de kruising met de N207 met de Dr. Stapenséastraat/Burgemeester Bakhuizenlaan verbeterd.
 
Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie (2011)
In voorliggend bestemmingsplan vindt een doorvertaling plaats van het beleid uit de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) van de gemeente Kaag en Braassem. In de MRSV stelt de gemeente het doel om knelpunten in het hoofdwegennet en op lokaal niveau op te lossen. Het grootste doorstromingsknelpunt in de gemeente is de N207. Vooral in de spits is de doorstroming op deze provinciale weg heel slecht. Dat komt onder meer door de versmalling van 2 x 2 naar 2 x 1 rijstroken bij Leimuiden. Het streven is het creëren van een kruisingsvrije passage van de N207 en de Herenweg/Stapenséastraat. Deze kruisingsvrije passage moet de doorstroming op de provinciale weg bevorderen. Ook kan hierdoor het lokale verkeer gemakkelijker op de weg invoegen en horen de wachttijden bij de kruising tot het verleden.
  
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk de gewenste reconstructie voor het gedeelte vanaf de Drechtbrug in Leimuiden tot de Ringvaart van Haarlemmermeer mogelijk te maken (trajectdeel 5).
4.1.2 Connexxionterrein en actualisatie
Zoals al in de inleiding is aangegeven, is het verkrijgen van een actueel bestemmingsplan de belangrijkste aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan er uit verschillende plansystematieken gekozen worden. Afhankelijk van de aard van het plangebied, de ontwikkelingen binnen het plangebied en het daarmee samenhangende ruimtelijk beleid wordt de keuze voor een vorm gemaakt. Er zijn op hoofdlijnen drie soorten systematiek te onderscheiden, te weten:  een globaal plan, een flexibel plan en een gedetailleerd plan.  
 
Om een toekomstbestendig plan te realiseren is er voor gekozen voorliggend bestemmingsplan overwegend in gedetailleerde vorm op te stellen. Het opstellen van een gedetailleerd plan sluit elke ontwikkeling uit. Een dergelijk plan wordt vaak opgesteld om een bestaande situatie vast te leggen, waardoor het plan een conserverend karakter krijgt. Hoewel grotendeels conserverend van aard, biedt het bestemmingsplan enkele nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden. Deze hebben onder meer betrekking op het Connexxionterrein en de bestaande bedrijventerreinen. 
  
Ruimtelijke hoofdopzet
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan overwegend een conserverend plan betreft blijft de huidige ruimtelijke hoofdopzet, zoals deze is geschetst in hoofdstuk 2, grotendeels gehandhaafd. Enkel waar nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal de ruimtelijke hoofdopzet gewijzigd worden. Tevens wordt ook functioneel gezien voor een groot deel aangesloten bij het huidige gebruik in het plangebied.
 
Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie (2011)
In voorliggend bestemmingsplan vindt een doorvertaling plaats van het beleid uit de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie van de gemeente Kaag en Braassem. In navolgende tekst wordt op verschillen aspecten uit dit document ingegaan.
  
Recreatie  
In het document wordt aangestuurd op het benutten van de recreatieve kansen binnen de gemeente. Leimuiden kent een potentie tot het ontwikkelen van recreatie in of nabij de kern, eventueel gekoppeld met het omliggende water van de Ringvaart, de Drecht of de Westeinderplassen. In de MRSV worden voor de Drechtzone met name kansen gezien in extensieve recreatie. De gronden direct ten westen van de N207 noordelijk van Leimuiden zijn aangewezen voor intensieve recreatie. Deze vorm van recreatie zal, waar mogelijk en gewenst, worden gefaciliteerd.
 
Economie
Zoals op volgende afbeelding is aangegeven is het plangebied voor een aanzienlijk deel aangemerkt als bestaand of nieuw bedrijventerrein.
 
Uitsnede MRSV - kaartblad Economie
 
De bedrijventerreinen in het plangebied (rand Drechthoek en Tuinderij) zijn goed bereikbaar en toegankelijk
en moeten een aantrekkelijk vestigingsmilieu bieden. De gemeente wil het gebruik van bestaande bedrijventerreinen waar mogelijk stimuleren om deze zodoende een nieuwe impuls geven. Voorts zet de gemeente in op zo aantrekkelijk mogelijke zichtlocaties langs de N207.
 
Het voormalige Connexxionterrein is gesitueerd langs de N207. Vanwege de reconstructie is de locatie vrijgekomen. Langs de N207 is vanwege de zichtlocatiemogelijkheden een hogere bouwhoogte mogelijk gemaakt. Deze bouwhoogte (12 meter) loopt traps af naar de westelijk gelegen woonbebouwing. Het is dezelfde motivatie die aanleiding heeft gegeven voor het opnemen van een aanvullende wijzigingsbevoegdheid op de voor wonen bestemde gronden op de Tuinderij. Deze gronden, direct gelegen langszij de N207, kunnen middels de bevoegdheid in een later stadium omgezet worden in bedrijventerrein. Door deze wandvorming wordt aangesloten bij het gebiedsprofiel en de ambitie vanuit de MRSV.
 
Het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat betekent onder meer het bieden van veel ontwikkelingsruimte. Op basis van de provinciale regelgeving en de regionale afspraken is gekeken op welke manier de huidige bedrijfsbestemming verruimd kan worden. Handhaving van het bestaande woon- en leefklimaat bij omliggende woningen en de aanwezige bedrijfswoningen is daarbij als minimaal uitgangspunt genomen. Dit heeft geleid tot een zonering voor bedrijfsactiviteiten op het Connexxionterrein en het zoeken van de gewenste bestemmingsverbreding in andere dingen dan in vergroting van de huidige milieubelasting en -zonering.   
4.2 Doelstellingen
 
4.2.1 Reconstructie
De doelstelling van het project N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn is drieledig:
  1. De doorstroming voor verkeer tussen Alphen aan den Rijn en Kruisweg verbeteren door uit te breiden naar 2x2.
Het betreft de verbreding van het wegvak tussen Alphen aan den Rijn en de Kruisweg van 2x1 naar 2x2 en het verleggen van de busstrook die aan weerszijden ligt.
  1. De doorstroming van het openbaar vervoer verbeteren en de reistijd per bus tussen Alphen aan den Rijn en Schiphol verminderen door de aanleg van een busstrook.
Er wordt een busstrook gerealiseerd vanaf de Kruisweg tot aan de Leimuiderbrug (tussen Alphen aan den Rijn en de Kruisweg is al een busstrook aanwezig). Voor de lange termijn moet de busstrook de mogelijkheid bieden om, zonder ingrijpende maatregelen en bijbehorende kosten, gebruikt te worden als doelgroepstrook en/of als 2x2. Deze inzet als doelgroepstrook betreft zowel bussen als vrachtverkeer, de 2x2 is voor al het verkeer toegankelijk.
  1. Verbetering passage N207 ter hoogte van Leimuiden.
Het project moet voorzien in een veilige en vlotte passage van de N207 ter hoogte van Leimuiden. Het betreft hier met name de passage van het kruispunt N207 met de Dr. Stapenséastraat/Burgemeester Bakhuizenlaan.
 
De tweede en derde doelstelling wordt in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk gemaakt.
4.2.2 Connexxionterrein en actualisatie
De doelstelling voor de actualisatie is tweeledig: 
  1. Bieden van een nieuwe regeling
Het vigerende bestemmingsplan voor de gronden is onvoldoende toegesneden op de actuele situatie. Voorliggend bestemmingsplan biedt een nieuw en werkbaar kader. 
  1. Optimalisatie bedrijventerrein
De gemeentelijke doelstellingen zoals verwoord in de MRSV streven een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een aantrekkelijke zichtlocatie langs de N207 na. Gekozen wordt om binnen de huidige milieuzonering en met behoud van het huidige woon- en leefklimaat bij nabijgelegen gevoelige bestemmingen de mogelijkheden voor de bedrijfsgronden te optimaliseren. Omdat het Connexxionterrein is vrijgekomen is een nieuwe zonering opgenomen. Deze zonering is gemotiveerd in hoofdstuk 5.
4.3 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een groot gedeelte van het plangebied is gelegen is bestaand stedelijk gebied. De ontwikkelingen zoals beoogd zullen hier leiden tot een kwaliteitswinst. De reconstructie van de N207 is echter gedeeltelijk buiten bestaand stedelijk gebied en binnen waardevol landschap gepland. Op grond van de provinciale verordening is een beeldkwaliteitsparagraaf vereist indien sprake is van een gebied buiten de bebouwingscontour. Aangegeven moet worden hoe de ontwikkeling een bijdrage levert aan de ambities die zijn aangeduid op de kwaliteitskaart van de provinciale structuurvisie door de kernkwaliteiten van het gebied te behouden en te versterken.
 
Voor de landschappelijke inpassing van de reconstructie van de N207 is door provincie Zuid-Holland een Landschapsvisie opgesteld (bijlage 4). Dit document benoemt en verbeeld de keuzes die kunnen worden gemaakt bij landschappelijke maatregelen.
 
Uitgangspunt in de Landschapsvisie zijn de verschillende polderperioden en de daarbij behorende landschapskarakteristieken, zoals het patroon van de wegen en waterlopen die de indeling van de polder bepalen. De N207 is gebaat bij een continu en rustig profiel om de openheid van de droogmakerijen optimaal te laten ervaren.
 
Het document is door Gedeputeerde Staten vastgesteld en vormt de richting voor de verdere inpassing van de reconstructie van de N207, die vorm zal krijgen in een Landschapsplan.
  
5 Randvoorwaarden
5.1 Inleiding
In het kader van een "goede ruimtelijke ordening" moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling die afwijkt van het geldende bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten onder andere de milieutechnische gevolgen in beeld worden gebracht. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
  
5.2 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (hierna kortweg MER) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een MER is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De MER is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit MER belangrijk om te kunnen bepalen over bij de voorbereiding van een plan of een besluit de MER-procedure moet worden doorlopen.
5.2.1 Planspecifiek - Reconstructie N207
De aanleg van een busstrook langs de N207 is niet m.e.r. plichtig. Wel is er sprake van een m.e.r. beoordelingsplicht op grond van artikel 1.1. uit bijlage D van het Besluit m.e.r. Ten behoeve van een zo transparant mogelijke procedure bij de tot standkoming van de aanpassingen van de N207 is er voor gekozen om, op vrijwillige basis, een volledige MER procedure te doorlopen. Ten behoeve van het bestemmingsplan zijn diverse onderdelen uit de MER nader uitgediept en specifiek toegespitst op de gekozen locatie.
 
Voor elk onderdeel wordt kort uiteen gezet wat de resultaten uit het MER zijn. Het MER is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
 
De effectbeoordeling
Het detailniveau van het MER is zoveel mogelijk afgestemd op het detailniveau van het bestemmingsplan. Het MER geeft zo inzicht in de haalbaarheid van de plannen, de mogelijke knelpunten en de oplosbaarheid daarvan. Hieruit volgen concrete aandachtspunten die in vervolgonderzoeken in detail worden uitgewerkt.
 
Referentiesituatie
Het bestaande beleid is in het MER beschouwd als een autonome ontwikkeling. Het MER is er vooral op gericht om de milieueffecten inzichtelijk te maken. Daarom zijn de milieueffecten beoordeeld tegen de milieusituatie die zou zijn ontstaan als gevolg van alle autonome ontwikkelingen in het gebied. Dit is de referentiesituatie. Als peiljaar van de referentiesituatie met de autonome ontwikkeling is gekozen voor het jaar 2025.
 
Beoordelingskader
Er is een breed beoordelingskader gehanteerd. Het project 'reconstructie N207' is getoetst aan die milieuaspecten, waarop effecten als gevolg van de plannen worden verwacht. De toetsingscriteria zijn afgeleid van het kaderstellend beleid en wet- en regelgeving.
 
Advies Commissie MER
Het MER zal tegelijkertijd met het voorontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Tevens is het MER voor advies aan de Commissie mer voorgelegd. De commissie heeft op 4 februari 2013 advies uitgebracht. Dit is als bijlage bijgevoegd. De aanbevelingen van de commissie zijn zo veel als mogelijk verwerkt in het bestemmingsplan.
 
Oplegnotitie MER
Op basis van de inspraakreacties, optimalisering in het ontwerp en voorschrijdend inzicht is het voorkeursalternatief zoals opgenomen in het MER N207 en in het voorontwerpbestemmingsplan aangepast. In een oplegnotitie is onderzocht of de aanpassing van de voorkeursalternatief tot andere effecten leiden ten opzichte van het voorkeursalternatief uit het MER. De oplegnotitie, die als bijlage is opgenomen, dient te worden beschouwd als een actuele aanvulling op de milieubeoordelingen in het MER N207.
5.2.2 Planspecifiek - Actualisatie
In het kader van de reconstructie is een MER uitgevoerd. Deze MER heeft geen betrekking op de planonderdelen als gevolg van de actualisatie en Connexxionterrein. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor dit onderdeel niet MER (beoordelings)plichtig is. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1, onderdeel d, bijlage Besluit mer (namelijk de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 200.000 m² bedrijventerrein.
 
Omdat in weze niet wordt voorzien in de uitbreiding van bedrijventerrein (het Connexxionterrein) kent thans reeds de functie van bedrijventerrein) kan afgezien worden van een m.e.r.-beoordeling en kan volstaan worden met het de reguliere onderzoeken naar de haalbaarheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
 
5.3 Milieu
5.3.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij herinrichtingsituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
De bodemkwaliteit in het gehele plangebied is in het MER inzichtelijk gemaakt. Op enkele locaties langs het tracé komen verontreinigingen voor. Ontoelaatbare zettingen worden voorkomen door grondverzet te beperken en lichte materialen te gebruiken.
 
Enkel de verontreiniging op het Connexxionterrein is in het MER aangemerkt als urgent. Hiervoor zal een saneringsplan met maatregelen worden opgesteld. De overige verontreinigingen zijn niet urgent en verzetten zich niet tegen de reconstructie van de N207. Voor de actualisatie-opgave wordt niet voorzien in bestemmingswijzigingen. Het Connexxionterrein heeft namelijk ook in het vigerende plan een bedrijfsbestemming. Vanuit de Wet Bodembescherming is sanering echter verplicht. Bij het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen op het terrein zal een saneringsplan moeten worden overlegd. Daarmee vormt het aspect bodem geen belemmering.  
5.3.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Uit het MER blijkt dat de reconstructie niet zal leiden tot overschrijdingen van de normen voor PM10 en NO2. Wel wordt in het onderzoek voorzien in een beperkte verhoging van deze stoffen. Aangezien er geen overschrijdingen zijn vastgesteld, is niet te verwachten dat er knelpunten zijn op het gebied van luchtkwaliteit. Hierdoor zal het toepassen van mitigerende maatregelen niet aan de orde zijn.
 
5.3.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijveb).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Het onderzoek van de MER laat zien dat als gevolg van de reconstructie de geluidsbelasting in het plangebied daalt. Buiten het plangebied zijn enkele situaties waarin de geluidsbelasting stijgt. Hiertoe is een saneringsprogramma opgesteld. Dit programma is opgenomen in de bijlage van de voorliggende toelichting.
 
PM Nader onderzoek
 
Het Connexxionterrein is op basis van de bedrijven en milieuzonering zodanig beperkt dat geluidsoverlast van een toekomstige functies op de omliggende gevoelige bestemmingen wordt voorkomen. Het overige gedeelte van het plangebied betreft een bestaande situatie. De afweging hoe deze functies zich houden in relatie tot geluidshinder is reeds in een eerder besluit gemaakt.
5.3.4 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De bedrijven die in het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bedrijfsbestemming is onderscheid gemaakt in bedrijven die vallen onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en bedrijven die vallen onder een hogere milieucategorie.
 
De bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 zijn niet nader aangeduid op de verbeelding. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorieën goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig is te voorkomen. Bedrijven vallende onder een hoger milieucategorie zijn daarentegen wel nader aangeduid op de verbeelding. Het betreft historische gegroeide situaties waarbij de betreffende bedrijven door middel van de milieuregelgeving en/of omgevingsvergunning voor een inrichting in hun activiteiten zijn beperkt. De wijze van bestemmen is zodanig dat uitsluitend deze bedrijfsactiviteit of bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Via een omgevingsvergunning kan een bedrijf worden toegestaan dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegelaten milieucategorieën. Zoals gesteld is de milieuzonering van het voormalige Connexxionterrein afgestemd op de omliggende gevoelige bestemmingen. Uitgangspunt hierbij is de ligging in gemengd gebied.
 
De reconstructie van de N207 heeft geen betrekking op bedrijven en milieuzonering.
5.3.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev), dat in 2012 in werking treedt. Ondanks dat het Btev nog niet in werking is getreden is het, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verstandig hier al rekening mee te houden. In het Btev staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
De provinciale risicokaart geeft aan dat de N207 als transportroute van gevaarlijke stoffen wordt gebruikt. Voorts toont de risicokaart de contouren behorende bij het LPG tankstation. Hiernavolgend is een uitsnede uit deze kaart opgenomen.
 
Uitsnede risicokaart
 
In het kader van het MER is onderzoek gedaan naar de invloed van de reconstructie van de N207 op het plaats- en groepsgebondenrisico voortvloeiende uit het gebruik van de N207 als transportroute. Hieruit volgt dat de reconstructie geen invloed heeft op de hoogte van beide soorten risico's.
 
Het LPG tankstation kent tevens een risicocontour. In voorliggend bestemmingsplan is hiertoe een regeling opgenomen. Voorts voorziet het bestemmingsplan niet in een veranderd gebruik rondom het tankstation. In het kader van het Connexxionterrein is in de groepsrisicoberekeningen rekening gehouden met de ligging van de N207 langs bedrijventerreinen en woonwijken. Het voorheen aanwezige en het toekomstige gebruik van dit terrein past binnen dit beeld. Omdat uit de berekeningen volgt dat externe veiligheid geen belemmering vormt bij de reconstructie is voldoende uitwerking gegeven aan het aspect externe veiligheid.  
    
5.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.   
5.4.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het noordelijk gedeelte van het plangebied is gesitueerd in de ecologische hoofdstructuur. De N207 ligt verder niet in een Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument. Rondom de N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn liggen verschillende gebieden met een beschermde status. Het betreft twee Natura 2000-gebieden (Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op 7,5 km afstand en De Wilck op 8,5 km afstand, twee Beschermde Natuurmonumenten (Oeverlanden Braassemermeer op 600 meter en Geerpolder Plas op 3 km). Gezien de afstand en de reeds bestaande verstorende situatie worden effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten uitgesloten.
 
Voor het noordelijke plandeel wordt een toename aan verkeersintensiteit verwacht. PM invloed EHS
 
De gebieden aangewezen als EHS zijn ondergebracht binnen de bestemming Natuur.
Voor de actualisatie opgave van de kern Leimuiden is gebiedsbescherming niet aan de orde.
  
5.4.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Planspecifiek
Wegens de reconstructie van de N207 wijzigt het profiel. In de gebieden direct langs de N207 zijn tijdens een veldbezoek eind maart 2012 zijn geen beschermde planten waargenomen. Het MER concludeert dat voor deze gebieden ook geen verwachtingswaarde voor beschermde flora van toepassing is.
 
Voorts kan op basis van het thans uitgevoerde onderzoek niet uitgesloten worden dat de beoogde ingreep niet leidt tot verstoring van beschermde fauna. Hiertoe wordt een aanvullend onderzoek naar vleermuizen en naar jaarrond beschermde vogels uitgevoerd. Voor de overige soorten fauna worden geen gevolgen verwacht of zijn maatregelen benoemd. Tijdens de ontwerp terinzage legging van het bestemmingsplan wordt, onder meer aan de hand van de nog uit te voeren onderzoeken, een compleet overzicht gegeven. (PM)
       
5.5 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan
Op 9 december 2009 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. In het plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. voldoende water;
  3. gezond water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
  • andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
      
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan heeft, los van de reconstructie opgave, een overwegend conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen worden positief bestemd. Met voorliggend bestemmingsplan worden er daarnaast, wederom los van de reconstructie opgave, geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerders. In het kader van de reconstructie zijn afspraken met het Hoogheemraadschap gemaakt. Voorliggend bestemmingsplan staat deze afspraken niet in de weg. Als gevolg van deze afspraken worden in het MER de volgende compenserende maatregelen genoemd:
  • monitoring van de bodemkwaliteit van de berm en van de slootbodem; 
  • indien van toepassing eens in de 10 tot 30 jaar het vervangen van de bovenste laag grond van de berm-/bodempassage ter voorkoming van doorslaan van de verontreiniging naar het grondwater of
    oppervlaktewater.
  • waar mogelijk toepassing van natuurvriendelijke oevers, in combinatie met een lage stroomsnelheid,
    voor het afvangen van resterende verontreinigingen.
  • het wegwater van tunnels wordt bij voorkeur afgepompt naar een lokale zuiveringsvoorziening (bodempassage of helofytenfilter), of afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie
  • de aanleg van waterberging ter compensatie van de te dempen watergang en ter compensatie van
    extra verharding dient in overleg te gaan met de waterbeheerder (Hoogheemraadschap Rijnland).
5.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld.     
 
 
Uitsnede archeologische vewachtingskaart met in de legenda de verwachtingswaarde
 
Uit het MER volgt verder dat binnen het plangebied 2 vondstmeldingen bekend zijn:
  • Waarneming 45551 (trajectdeel 5 westzijde N207 Ringvaart). De vondst uit het Neolithicum betreft een
    stenen bijl die in de ringvaart is aangetroffen.
  • Waarneming 413625 (trajectdeel 5 in Leimuiden, ten westen van N207) betreft een fragment aardewerk
    uit de 17e eeuw, dat tijdens een booronderzoek is aangetroffen in een dik ophogingspakket. Op basis
    van de dikte en gelaagdheid van het ophogingspakket is geconcludeerd dat het niet uit te sluiten is dat
    de onderzijde van het pakket een laat-middeleeuwse oorsprong heeft. Dit booronderzoek ligt in de
    historische kern van Leimuiden in een zone met een hoge verwachting en is gelijk aan
    onderzoeksnummer 26553.
Het aspect archeologie is door het opnemen van de archeologische dubbelbestemmingen en overige wet- en regelgeving voldoende gewaarborgd.
  
5.7 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.  
    
Planspecifiek
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen. Als gevolg van de reconstructie veranderd het omliggende verkavelingspatroon rond de N207. Hiertoe is ook sloop van de huidige invulling van het Connexxionterrein noodzakelijk. In het MER wordt geconcludeerd dat de reconstructie cultuurhistorische waarden aantast. De aantasting van deze cultuurhistorische waarden kan deels gemitigeerd worden door de verbrede N207
landschappelijk in te passen. Hiervoor is in opdracht van Provincie Zuid-Holland al een Landschapsvisie N207 Leimuiden-Alphen aan den Rijn gemaakt, waarin op basis van een zorgvuldige analyse een inpassingsvisie is opgesteld.
5.8 Duurzaamheid
De gemeente Kaag en Braassem maakt de keuze om op het gebied van duurzaamheid trendvolgend te zijn. Dat betekent dat Kaag en Braassem een veilige een duurzame leefomgeving voor haar inwoners wenst te zijn, maar zonder vooruit te lopen op vernieuwende maatregelen, technieken en/of investeringen op gebied van duurzaamheid. Onlangs is in overleg met andere gemeenten in de regio een Duurzaamheidsagenda opgesteld.
6 Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planvoorschriften. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
  
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
  
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken enzovoorts. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaarten en/of kadastrale kaart).
  
6.3 Opbouw van de regels
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken met een of meer artikelen:
 
Hoofdstuk 1: "Inleidende regels" bevat de begripsbepalingen (artikel 1) en een bepaling over de wijze van meten (artikel 2). De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde opgesomd en dienen als referentiekader voor de overige regels.
 
Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels" bevat de bestemmingen. Elk artikel heeft een vaste opbouw. Eerst wordt een bestemmingsomschrijving gegeven, vervolgens de bouwregels, eventuele nadere eisen en eventuele mogelijkheden voor ontheffing van de bouwregels danwel gebruiksregels.
 
Hoofdstuk 3: "Algemene regels" bevat regels die algemeen gelden en die vanwege de algemeenheid gegroepeerd zijn.
 
Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels" omvat de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening 2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
  
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met "Inleidende regels" (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de "Bestemmingsregels", de "Algemene regels" en de "Overgangs- en slotregels".
 
In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen in alfabetische volgorde. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd (afhankelijk van het bestemmingsplan):
  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
 
6.4 Wijze van toetsen
De regels en verbeelding zijn bedoeld als instrument om te bepalen of gebruik in ruime zin van de gronden en opstallen in overeenstemming is met het ruimtelijk beleid dat voor een gebied geldt. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag voor functiewijziging of het uitbreiden van de bestaande bebouwing wordt ingediend, moet deze getoetst worden aan het bestemmingsplan.
 
Indien een aanvraag binnenkomt dient:
  1. In eerste instantie op de verbeelding te worden gekeken waar de betreffende locatie ligt. Hierbij zijn dus van belang de toegekende bestemmingen en de eventuele nadere aanduidingen die op deze gronden van toepassing zijn.
  2. Vervolgens in de regels onder de doeleindenomschrijving van de geldende bestemming te worden nagegaan of de situatie in overeenstemming is met deze doeleindenomschrijving.
  3. Indien dit het geval is vervolgens met betrekking tot:
    1. bebouwing te kijken naar de bebouwingsregels.
    2. werken en werkzaamheden te kijken naar de aanlegregels.
    3. gebruik te kijken naar de gebruiksbepalingen.
  4. Indien strijdigheid aanwezig is, vervolgens in de respectievelijke afwijkingsbevoegdheden danwel in de wijzigingsbevoegdheden te worden nagegaan of in een uitzondering is voorzien. Bij het toepassen van deze bevoegdheden dient aan de daar opgenomen specifieke voorwaarden te worden voldaan.
 
6.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Bedrijf
In artikel 3 zijn de bestaande bedrijfspercelen ondergebracht. Indien deze percelen niet voorzien zijn van aanvullende aanduidingen zijn bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Hoger is mogelijk indien specifiek aangeduid of middels een wijzigingsmogelijkheid. Voorts worden in de bestemming bestaande bedrijfswoningen geregeld. Voor nieuwe bedrijfswoningen dient een ontheffing te worden afgegeven door het ministerie in het kader van de ligging in het LIB.
 
Binnen de kaders van regionale afspraken en de provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn mogelijkheden voor detailhandel opgenomen. Deze kaders zorgen direct voor een goede inpassing met de bestaande detailhandelsvoorzieningen.
    
Centrum - 1
Voor het centrumgebied van Leimuiden is in het bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude (2013) het centrumgebied opgesplitst in twee bestemmingen. Voorliggend plan volgt deze systematiek gevolgd. Voor het Centrum -1 gebied, het primair winkelgebied, geldt dat detailhandel en kantoren met een baliefunctie overal zijn toegestaan.
 
Groen
Het groen met een meer structureel karakter (structuurgroen) is vastgelegd in de meer specifieke bestemming “Groen”. Daarin zijn opgenomen grasvelden, opgaande beplanting, taluds langs het water en de diverse in het groen aanwezige voet- en fietspaden.
     
Tevens zijn voorzieningen van openbaar nut mogelijk gemaakt, zoals kabel en leidingen. Wat onder dit soort voorzieningen wordt verstaan is bepaald in artikel 1 van de regels.
 
Maatschappelijk
Met deze bestemming worden de maatschappelijke functies binnen het plangebied bestemd. Het betreft hier in hoofdzaak een kerk. Wat onder maatschappelijke voorziening wordt verstaan is bepaald in artikel 1 van de regels.
 
Natuur
Binnen het plangebied komen enkele gebied voor welke bestemd zijn tot natuur. Binnen deze bestemming wordt het behoud en herstel en/of de ontwikkeling van natuurlijke waarden nagestreefd. Om de aanwezige waarden te beschermen voorziet de juridische regeling in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
 
Tevens zijn voorzieningen van openbaar nut mogelijk gemaakt, zoals kabel en leidingen. Wat onder dit soort voorzieningen wordt verstaan is bepaald in artikel 1 van de regels. Het slaan van damwanden en het aanbrengen van palen voor openbaar nut is mogelijk.
 
Recreatie
In dit artikel zijn regels opgenomen voor dagrecreatie.
 
Tuin
De bestaande voortuinen bij burgerwoningen zijn veelal opgenomen binnen de bestemming Tuin.
 
Verkeer
De wegen met een overwegende stroomfunctie zijn bestemd tot “Verkeer”. Dit betreft primair de N207 en de aantakkende wegen op de N207. Behalve de weg vallen binnen deze bestemming ook de bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden en eventuele geluidwerende voorzieningen.
    
Alle (overige) wegen zijn bestemd tot “Verkeer-Verblijfsgebied”. Deze wegen hebben allen slechts een functie voor het bestemmingsverkeer.
    
Water
Alle watergangen die door het plangebied stromen hebben een structurele functie voor waterberging en waterhuishouding en zijn daarom specifiek bestemd tot “Water”. Binnen de bestemming “Water” zijn tevens bruggen en dergelijke toegestaan.
 
Wonen
Met deze bestemming wordt het bestaande aantal woningen bestemd in het gebied vastgelegd. Typologisch is er voor gekozen bestaande vrijstaande woningen, twee aangebouwde woningen, woonwagens en gestapelde woningen vast te leggen middels een aanduiding. Waar er geen aanduiding is opgenomen zijn uitsluitend rijwoningen toegestaan.
 
Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep. Na afwijking kan tevens een aan huis verbonden bedrijf worden toegestaan.
 
Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie beschermd de archeologische waarden in het plangebied. . Bij ingrepen in de bodem is in verschillende gevallen een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming voorziet in een beschermingsregeling voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap. 
        
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bij algemene maatregel van bestuur een aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij de kosten anderszins verzekerd zijn.
  
In artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwplannen aangewezen als bedoeld in artikel 6.12. Wro, te weten:
  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m2 bruto vloeroppervlak of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedragen;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte.
Onderhavig project valt niet als zodanig onder een van de hierboven opgesomde bouwplannen, derhalve is er geen wettelijke verplichting een exploitatieplan vast te stellen.
  
7.2 Financieel economische uitvoerbaarheid
In het kader van de realisatie van de verbreding van de N207 is gekeken naar de financiële haalbaarheid van het project en zijn besluiten genomen omtrent de benodigde reserveringen.
 
Het opstellen van onderhavig bestemmingsplan valt onder de uitvoering van zowel gemeentelijk als provinciaal beleid. De kosten voor de procedure worden gedragen door de gemeenten en de provincie Zuid-Holland.
  
8 Inspraak en vooroverleg
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
PM Resultaten inspraak en vooroverleg