Type plan: projectbesluit
Naam van het plan: Ripselaan 30 te Nieuwe Wetering
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.PBKBRIPSELAAN30-VAS1

4.7 Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LBV (artikel 75, lid 3).
 
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
4.7.1 Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming die volgt uit de Habitat- en Vogelrichtlijnen wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. Gebieden die worden beschermd zijn:
  • Ecologische Hoofdstructuur;
  • Wetlands;
  • Nationale Parken;
  • Natura 2000;
  • Nationale Landschappen;
  • Uniek ecologisch netwerk.
Onderhavig plangebied ligt binnen het nationale landschap Groene Hart. Echter, gezien de geringe omvang van het plan en de ligging aan de rand van het stedelijk gebied heeft onderhavig plan geen invloed op de ligging in het Groene Hart.      
4.7.2 Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
  1. in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Daarnaast zijn van sommige soorten de nesten jaarrond beschermd, o.m. uilen, gierzwaluw en huismus. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren;
  2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Verder dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
  • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen, zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dienen er ten behoeve van het aspect Flora en Fauna twee standaard aanbevelingen te worden gedaan:
  • ten aanzien van de vleermuizen: een mogelijk voorkomende soortgroep zijn de beschermde vleermuizensoorten. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet.
  • voor de rugstreeppad: rugstreeppadden overwinteren in braakliggende en opgespoten, vergraafbare (zandige) terreinen. Bij grondwerkzaamheden en als er zand wordt opgespoten, wordt het terrein geschikt voor deze strikt beschermde soort. In het kader van de zorgplicht wordt daarom aanbevolen het terrein niet langer dan strikt noodzakelijk braak te laten liggen. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de periode augustus-april. Maatregelen om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen zijn:
    • paddenschermen plaatse als de bouw langere tijd wordt stil gelegd in braakliggende toestand;
    • afdekken of dempen van natte plekken.
Naast de standaardaanbevelingen dient op grond van de flora en faunawetgeving onderzocht te worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten (de zogenaamde rode lijst) en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Uit de rapportage van het Natuurloket blijken een aantal soorten in het kilometerhok waar het plangebied binnen valt, voor te komen (zie afbeelding 9):
Afbeelding 9: rapportage kilometerhok www.natuurloket.nl
 
De verzamelde gegevens uit het kilometerhok blijken echter grotendeels onvolledig te zijn. Op grond van de rapportage kan niet met zekerheid worden uitgesloten dat er in het plangebied beschermde soorten voorkomen.
Echter op grond van de huidige situatie van het plangebied, waarin het gehele terrein verhard is en het feit dat er geen bomen worden gekapt of bebouwing wordt gesloopt kan worden gesteld dat de ontwikkeling geen vaste rust- of verblijfplaatsen verstoort en dat er geen negatieve gevolgen optreden voor de omliggende natuurwaarden. Het uitvoeren van een quickscan natuurtoets is niet noodzakelijk en kan daarom achterwege gelaten worden.
4.7.3 Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het nationale landschap Groene Hart. Echter, gezien de geringe omvang van het plan en de ligging aan de rand van het stedelijk gebied heeft onderhavig plan geen invloed op de ligging in het Groene Hart.
Met betrekking tot beschermde dier- en of plantensoort kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een quickscan natuurtoets niet noodzakelijk is en achterwege kan worden gelaten. In de huidige situatie is het terrein namelijk al geheel verhard. Daarnaast worden er ook geen bomen gekapt of bebouwing gesloopt. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor onderhavig plan.