Type plan: projectbesluit
Naam van het plan: Kerkstraat 50, Oude Wetering
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.ROBKerkstraat50-VAS1

4.8 Overig milieu

4.8.1 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer zijn regels over de luchtkwaliteit opgenomen (‘Wet luchtkwaliteit’). De Wet Luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM).
  • 'Grote' projecten dragen jaarlijks meer dan 3 % bij aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3).
  • 'Kleine' projecten dragen minder dan 3 % bij. Deze projecten hoeven niet op luchtkwaliteit getoetst te worden.
Dit betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg), mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten er twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan
de luchtkwaliteitsnormen is niet noodzakelijk.
 
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient wel afgewogen te worden of het aanvaardbaar is om het project op deze locatie te realiseren. In dit geval is getoetst aan de ambities van het regionaal beleidskader voor duurzame stedenbouw.
 
Toetsing regionaal beleidskader voor Duurzame stedenbouw
In het Regionaal beleidskader Duurzame stedenbouw (RBDS) zijn voor luchtkwaliteit de volgende ambities opgenomen:
  • Basisambitie: gevoelige bestemmingen (volgens het besluit Gevoelige ebstemmingen) op minstens 100 m van de snelweg;
  • Extra ambitie:
    1. handhaving van 5% tot 10% lagere waarden dan de grenswaarden NO2 en PM10 voor verblijfsgebieden (36 tot 38 µg/m3);
    2. gevoelige ebstemmingen op minstens 300 m van de snelweg;
    3. geen gevoelige bestemmingen of woningen direct langs een drukke weg (>10.000 mvt/etm).
Aan deze ambities wordt getoetst om na te gaan of in het kader van een goede ruimtelijke ordening realisatie van de ontwikkelingen op die locatie gewenst is.
 
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging wordt gebruik gemaakt van de, door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, beschikbaar gestelde digitale monitoringstool (www.nsl-monitoringstool.nl).
De dichtstbijzijnde drukke weg is Alkemadelaan. Uit deze monitoringstool blijkt dat langs de Alkemadelaan in 2011 de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beduidend veel lager zijn dan de grenswaarden (respectievelijk  28,9 µg/m3 en  18,8 µg/m3).  Ter plaatse van Kerkstraat zullen de concentraties lager zijn. Het de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt voldaan aan de ambities uit het regionaal beleidskader voor duurzame stedenbouw.
 
Planspecifiek
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Verder wordt voldaan aan de ambities uit het Regionaal beleidskader duurzame stedenbouw. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
  

4.8.2 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 
Planspecifiek
In onderhavig plan is er sprake van het bieden van mogelijkheden voor bedrijvigheid, die mogelijk voor de omgeving hinder kunnen veroorzaken. In de nabije omgeving van de inrichting zijn verschillende geluidsgevoelige bestemmingen aanwezig. Het betreft woningen gelegen naast het gebouw De Spreng.
 
In opdracht van Bakels en Ouwerkerk Bouwservice b.v. te Den Haag (rapportnr. 10563R2, d.d. 12 april 2011) is een akoestisch onderzoek verricht ten gevolge van de nieuwe aanvullende (horeca)activiteit op de bestaande bestemming in het gebouw De Spreng aan de Kerkstraat 50 te Oude Wetering (zie bijlage 1). De dichts bijgelegen woningen liggen aan de Kerkstraat 49 en 51. Het onderzoek heeft tot doel een beter inzicht te verkrijgen in de mogelijke uitstraling van geluid ten gevolge van de aanvullende (horeca)activiteiten naar de directe omgeving toe.
De berekende geluidsbelasting is getoetst aan de standaard geluidseisen voor dergelijke situaties. Voor de bestaande situatie zijn berekeningen uitgevoerd om de geluidsbelasting op de gevels te bepalen.
Het onderzoek concludeert dat op waarneempunt 2 de hoogste geluidsbelasting Letm 35 dB(A) is op de achtergevel van de woning aan de Kerkstraat 51. Op waarneempunt 5 is de hoogste geluidsbelasting Letm 35 dB(A) op de zijgevel van de woning aan de Kerkstraat 49. Gebleken is dat de berekende geluidsniveaus voor de dag-, avond- en nachtperiode en de etmaalwaarde op alle waarneempunten voldoet aan de gestelde eisen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat in de nachtperiode geen herkenbare muziek kan worden waargenomen.
 
Daarnaast is in het onderzoek ervan uitgegaan dat alle bestaande glas-in-loodramen in de buitengevel worden voorzien van voorzetramen van geluidsisolerend glas SGG 1515.4SI die geplaatst worden op een spouw van 130 mm.
 
Het initiatief is in overeenstemming met de principes van milieuzonering en voldoet aan de geluidsnormen.   

4.8.3 Externe veiligheid

Inleiding
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s.
 
  • Inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
  • Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen 'kwetsbaar' en 'beperkt kwetsbaar' en 'plaatsgebonden risico' en 'groepsrisico'.
  • Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²).
  • Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
·Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Bij het groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de
bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
 
Bevi-inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
Na raadpleging van de risicokaart van de provincie Zuid-Holland is gebleken dat de locatie een kwetsbaar object is. Er zijn geen objecten/inrichtingen in de omgeving aanwezig die hiervoor een risico kunnen vormen. Vanuit het aspect Bevi-inrichting bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
In de nabijheid van de locatie zijn geen ruimtelijk relevante buisleidingen aanwezig of vindt vervoer van gevaarlijke stoffen over weg of water plaats. Geconcludeerd kan worden dat het bouwvoornemen in overeenstemming is met de regels voor externe veiligheid.