4.1 Plansystematiek
Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan er uit verschillende plansystematieken gekozen worden. Afhankelijk van de aard van het plangebied, de ontwikkelingen binnen het plangebied en het daarmee samenhangende ruimtelijk beleid wordt de keuze voor een vorm gemaakt. Er zijn op hoofdlijnen drie soorten systematiek te onderscheiden, te weten: een globaal plan, een flexibel plan en een gedetailleerd plan.
Voor de bedrijventerreinen langs de A4 is gekozen voor een mengvorm van een globaal en flexibel plan. Er wordt enerzijds gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd wordt gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de planregels, om zo bepaalde ontwikkelingen en functies (on)mogelijk te maken. Te denken valt aan het op bepaalde locaties toestaan en vastleggen van perifere detailhandel, het uitsluiten van zelfstandige kantoorruimte (met uitzondering van een zelfstandige kantoorruimte op Het Oog) en het mogelijk maken van multifunctionele / dienstverlenende praktijkruimten. Bepaalde gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden (o.a. vanuit het oogpunt van intensief ruimtegebruik) worden rechtstreeks in het plan mogelijk gemaakt, om zodoende de economische uitvoerbaarheid te optimaliseren voor gewenste ontwikkelingen. E.e.a. overwegende kan gesteld worden dat er een ruim doch uniform kader moet liggen dat aansluit op de vraag en de kansen vanuit de markt van de sector, planologische zekerheid verschaft in relatie tot een bepaald investeringklimaat, een bepaalde economische uitvoerbaarheid moet garanderen én sturingsinstrumenten voor de gemeente moet bieden om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.