direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpshart Leimuiden Noordelijk deel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Kaag en Braassem heeft in 2008 een ontwerpwedstrijd uitgeschreven om het centrum van Leimuiden nieuw leven in te blazen. Verschillende ontwikkelaars namen hieraan deel en hun plannen werden door de gemeente, in samenspraak met omwonenden en winkeliers, beoordeeld. In 2010 werd een bestemmingsplan vastgesteld voor het noordelijke deel van het dopshart, dat voorzag in kantoorruimte voor onder andere dienstverlening, zoals een medisch cluster, aan de Dokter Stapenseastraat. Daarboven werden appartementen voorzien en op het achterliggende deel grondgebonden eengezinswoningen. Het programma omvatte 15 eengezinswoningen, 10 appartementen en 482 m2 bvo dienstverlening. Om verschillende redenen is het plan echter niet tot realisatie gekomen en in 2014 werd de overeenkomst tussen de gemeente en de toenmalige ontwikkelaar ontbonden.

De Werkgroep Masterplan Dorpshart Leimuiden (WMDL), bestaande uit initiatiefnemers uit Leimuiden die de handen ineen hebben geslagen om het dorpshart te vernieuwen, heeft dat jaar een Masterplan opgesteld. De gemeenteraad heeft op 8 december 2014 unaniem ingestemd met dit plan. Daarmee krijgt Leimuiden een nieuw centrum dat bijna 70 woningen biedt voor verschillende doelgroepen, ruimte voor winkels en een dorpshaven.

De gemeenteraad heeft de werkgroep de gelegenheid gegeven om een voorstel voor de benodigde grondoverdracht uit te werken en een projectontwikkelaar aan te trekken. Dit heeft onder andere geleid tot het aantrekken van Smit's Bouwbedrijf BV als ontwikkelaar voor het centrumgebied. De partijen hebben in april 2015 een intentieverklaring getekend waarin de basis voor de samenwerking is vastgelegd. Smit's Bouwbedrijf BV neemt voor eigen rekening en risico de ontwikkeling van het dorpshart op zich.

Het Masterplan is door Smit's Bouwbedrijf BV uitgewerkt in een Stedenbouwkundig Plan, in overleg met de gemeente en de WMDL.

De gemeentelijke gronden in het noordelijke deel worden verkocht aan Smit's Bouwbedrijf B.V. De ontwikkelaar heeft ook met Huisartsenpraktijk De Linde een overeenkomst gesloten voor de aankoop van de huisartsenpraktijk. Voor het noordelijke deel is daardoor al sprake van een uitvoerbaar plan. Voor het zuidelijk deel geldt dat nog niet. Om toch snelheid in de ontwikkeling te houden wordt nu, binnen de integrale kader van het Masterplan en het raadsbesluit van december 2014, de deeluitwerking voor het noordelijke plandeel vastgelegd in het voorliggende bestemmingsplan.

Realisatie van de plannen is niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingsplannen 'Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude' uit 1999 en 2013. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in een passende regeling voor zowel de nieuwbouw als het toekomstig beheer.

1.2 Ligging plangebied

Leimuiden is met bijna 5.000 inwoners de op één na grootste kern van de gemeente Kaag en Braassem. De ligging tussen Amsterdam en Leiden maakte van Leimuiden al vroeg een strategisch punt voor het transport van goederen over weg en water. Rond de knik in de Herenweg verdichtte het lintdorp zich tot een dorpskern met de bijbehorenden voorzieningen en bedrijvigheid. Vanuit de dorpskern groeide het dorp richting de Drecht en later ook via het Noordeinde richting de ringvaart. In de 20ste eeuw volgden grotere uitbreidingen in de polder aan de westkant van het dorp.

Van oudsher heeft Leimuiden een centrumfunctie. Het dorp heeft een compleet aanbod van voorzieningen met een supermarkt en alle winkels voor de dagelijkse boodschappen. Enkele jaren geleden besloot de gemeente om het centrum van Leimuiden te vernieuwen. Deze ontwikkeling zal de komende jaren verder gestalte krijgen. Voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs en sport zijn voldoende aanwezig. Daarmee is Leimuiden een zelfstandige dorpskern waar inwoners alle basisvoorzieningen kunnen vinden.

Leimuiden kenmerkt zich door de ligging aan het water. Het dorp is omringd door water. Aan de noordzijde ligt de ringvaart van de Haarlemmermeer, aan de noordoostzijde de Westeinderplassen en aan de zuidzijde ligt de Drecht, een historische vaarverbinding tussen Amsterdam en Leiden. Leimuiden biedt daarom veel kansen op het gebied van watertoerisme.

Lag het dorp eeuwenlang op een strategische locatie, met de aanleg van de A4 door de Haarlemmermeer dreigde Leimuiden te marginaliseren. De komst van de provinciale weg zorgde voor een snelle verbinding naar de A4 en maakt dat Leimuiden nog steeds een aantrekkelijk vestigingsmilieu is voor bedrijven, vooral rond de N207 op bedrijventerrein Drechthoek I en langs de Tuinderij.

Binnen de kern Leimuiden zijn verschillende deelgebieden te onderscheiden. In de navolgende tekst wordt per deelgebied een beschrijving gegeven. De deelgebieden zijn op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0002.png"

Ter hoogte van de knik in het authentieke lint ligt het dorpsplein. Dit kan gezien worden als het centrum van Leimuiden. De kleinschalige bebouwing rondom het dorpsplein staat dicht op de openbare weg en dicht op elkaar. Verder richting het westen (Nokweg) en het zuiden (Dorpsstraat) neemt deze intensiteit weer af en staat de bebouwing ruimer op de kavel.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan gaat nader in op de geplande ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het toepasselijke beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het benodigde onderzoek naar onder andere milieuaspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in Hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in Hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Voorheen geldende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan 'Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude' (vastgesteld 17 juni 2013) en het daaraan voorafgaande bestemmingsplan 'Dorpshart Leimuiden Noordzijde' (vastgesteld 15 november 2010) voorzagen al in de realisatie van een nieuw dorpscentrum in Leimuiden, te beginnen met het noordelijke deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0003.png"

Afbeelding: Dorpshart Leimuiden Noordzijde (2010)

Het bestemmingsplan maakte bij recht mogelijk 15 eengezinswoningen, 10 appartementen en 482 m2 bvo dienstverlening te bouwen. De boerderij mag worden gebruikt als cafe annex restaurant met daar achter een zaaltje voor feestjes en dergelijke, met op de verdieping aan de voorzijde 4 hotelkamers en aan de achterzijde de woning voor de horeca exploitant.

2.2 Masterplan en kaders voor uitwerking

Op 8 november 2014 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem unaniem gekozen voor het Masterplan van WMDL (Werkgroep Masterplan Dorpshart Leimuiden). Dit Masterplan is in 2014 opgesteld in opdracht van WMDL door Hekkenbergarchitects. Aanleiding was de jarenlange wens van de inwoners van Leimuiden om te beschikken over een bruisend en dynamisch dorpcentrum.

De belangrijkse uitgangspunten voor het Masterplan waren:

  • 1. Het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit aan de Dorpskern van Leimuiden door versterking van de centrumfunctie.
  • 2. Het ontwikkelen van een integrale gebiedsvisie, opgebouwd uit (onafhankelijk te realiseren) deelplannen i.c. Dorpshart Noord, Dorpshart Zuid, plandelen Berends, Bouwmeester en van Leeuwen.
  • 3. Gevarieerd woningbouwprogramma (startersappartementen, gezinswoningen en seniorenwoningen).
  • 4. Het versterken van het imago van Leimuiden als watersport- en recreatiekern in lijn met de gemeentelijke visie, zoals neergelegd in het ‘Meerjareninvesteringsplan 'Recreatie Kaag en Braassem’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0004.png"

Afbeelding: integrale gebiedsvisie

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0005.png"

Afbeelding: integrale aanpak, gevarieerd woningbouwprogramma

Het Masterplan omvat een groot gebied van het dorpshart (noord en zuid) en voorziet in de realistie van een dorpshaven met horeca, wonen en recreatie:

  • 14 grondgebonden woningen
  • 17 appartementen in de vrije sector
  • 26 levensloopbestendige appartementen
  • 12 appartementen voor starters
  • ca. 800 m2 zorgvoorzieningen
  • 1.100 m2 winkels, herplaatst en nieuw

In de raad van 8 december 2014 zijn de volgende ruimtelijke en financiële kaders ten aanzien van de ontwikkeling van het Masterplan Dorpshart Leimuiden aan de werkgroep meegegeven voor verdere uiterking:

Ruimtelijke kaders

  • 1. De gemeente is bereid het bestemmingsplan aan te passen om het particulier initiatief mogelijk te maken langs de lijn “ja, mits”;
  • 2. De “mits” ligt in de interactieve planuitwerking met de inwoners, het overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland over de wateraspecten, een duurzame parkeeroplossing met aansluiting bij de CROW normen en een globale toetsing van de stedenbouwkundige kwaliteit door de gemeente;
  • 3. Het plan moet voldoen aan de vastgestelde versie van de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR);
  • 4. Het plan moet voldoen aan de gemeentelijke voorwaarde van 30% sociale woningen;
  • 5. Het plan moet invulling geven aan de gemeentelijke doelstelling van levensloop bestendige woningen in koop en/of huur en senioren woningen/appartementen in de huursector;
  • 6. Gemeente spreekt bereidheid uit om op basis van de aan de raad voorgestelde innovaties in bestemmingsplannen tot versnelling van procedures te komen;

Financiële kaders

  • 7. De gemeente is geen risicodragende partij in de planontwikkeling;
  • 8. De realisatie van het Dorpshart Leimuiden vindt voor de gemeente plaats binnen de verliesvoorziening van € 3,8 miljoen euro;
  • 9. Er wordt geen verplaatsingsbijdrage betaald door de gemeente voor het café;
  • 10. De uitvoerende partij is een rechtspersoon dan wel samenwerking die in staat is de realisatie van de totale planontwikkeling ter hand te nemen; dit kader dient te worden vormgegeven in overeenkomsten;
  • 11. Het beheer van onderdelen, zoals bijvoorbeeld de dorpshaven, worden vormgegeven in een VVE zodat er geen gemeentelijke rol is;
  • 12. De onvoorwaardelijke grondoverdracht van plandeel Noord vindt plaats voor 31 maart 2015;

Proceskaders

  • 13. Interactieve planvorming met betrokkenheid dorp overeenkomstig ‘anders denken, anders doen’;
  • 14. Gemeente is bereid om initiatief vanuit de publieke taak te faciliteren waar het de procedurele kant betreft; dit voorkomt onnodige vertraging;
  • 15. Initiatiefnemers borgen het eindbeeld van de ontwikkeling; de individuele delen van het plan blijven één geheel vormen met als doel een samenhangend dorpshart.

Op 28 april 2015 heeft de gemeeneraad ingestemd met aanpassing van voornoemde kaders doordat de feitelijke aankoop / overdracht van de grond plaatsvindt op het moment dat de wijzigingen in het bestemmingsplan die vereist zijn om tot realisatie van het masterplan deel Noord te komen, heeft plaatsgevonden en de vereiste bouwvergunningen zijn afgegeven en 70% van de in Noord te bouwen woningen is verkocht.

2.3 Stedenbouwkundig plan

Binnen de gestelde kaders is het Masterplan door Hekkenbergarchitects uitgewerkt naar een Stedenbouwkundig plan.

Aan de noordzijde, ter plaatsen van de voormalige locatie van Maarse en Kroon wordt een dorpshaven voorgesteld met ligplaatsen voor recreanten en toekomstige bewoners. Hieromheen worden 18 rijwoningen en één vrijstaande woning gebouwd, in verschillende prijsklassen met beschikbaarheid van een eigen ligplaats, en 8 sociale appartementen met 240 m2 voorzieningen.

Het deelgebied Zuid wordt ingericht ten behoeve van winkel- en andere voorzieningen, starters- / seniorenwoningen, appartementen en gezinswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0006.png"

Afbeelding: Stedenbouwkundig plan Noordelijk deel

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0007.png" Afbeelding: 3D weergave Stedenbouwkundig plan Noordelijk deel

Het nieuwe Stedenbouwkundig plan is in feite een herverkaveling van het bestaande plan, dat door de aanleg van de dorpshaven tot een betere ruimtelijke kwaliteit leidt en een haalbaar woningbouwprogramma.

2.4 Verkeer en parkeren

2.4.1 Verkeer

Voor de nieuwe rijwoningen aan de westzijde van het plandeel wordt een nieuwe straat in het plangebied aangelegd. De overige woningen zijn bereikbaar vanaf de bestaande straten.

De waterverbinding tussen de Ringvaart en de dorpshaven gaat onder de Grietpolderweg door. Daarvoor wordt een nieuwe (vaste) brug aangelegd. De Grietpolderweg blijft dus als weg in stand.

Het geldende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van het bouwen van 3 woningen op het perceel achter het adres Dr. Stapenseastraat 4. Voor de bereikbaarheid van deze geprojecteerde woningen is in het geldende bestemmingsplan een verbinding met de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Het nu voorliggende nieuwe bestemmingsplan houdt deze mogelijke verbinding in stand met een breedte van 4,5 meter.

2.4.2 Parkeren

De beide gebiedsdelen voorzien elk in hun eigen parkeerbehoefte. In de navolgende tabel is het programma en de daarbij behorende parkeernormering weergegeven, resulterend in een totale parkeerbehoefte van 39 parkeerplaatsen conform de CROW-normering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0008.png"

In het stedenbouwkundig plan zijn 38 parkeerplaatsen opgenomen, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt. Er wordt uitgegaan van dubbelgebruik van minimaal één parkeerplaats. Aan de Dr. Stapenseastraat zijn voor het blokje te realiseren voorzieningen/ appartementen 4 parkeerplaatsen ingetekend. Deze plaatsen worden deels overdag (voorzieningen), deels buiten kantoortijd (appartementen) gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0009.png"

Afbeelding: parkeerplaatsen Noordelijk deel

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding en conclusie

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Het relevante rijksbeleid is opgenomen in paragraaf 3.2 Paragraaf 3.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

Conclusie

Woningbouw in de dorpskern van Leimuiden past binnen de beleidsuitgangspunten van rijk, provincie, regio en gemeente. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door intensivering van bestaand stedelijk gebied en er is sprake van kwaliteitsverbetering van het dorpshart. De regionale behoefte aan woningen is in regionaal verband afgestemd.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar de onderstaande nationale belangen. Deze zijn - direct of indirect - ook opgenomen in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro), waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen.

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Toetsing

Met dit project zijn geen rijksbelangen in het geding.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (2012)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er moet aangetoond worden dat er een actuele regionale behoefte is (trede 1), of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen (trede 2), en (voor zover de ontwikkeling niet-binnenstedelijk is) of de locatie multimodaal kan worden ontsloten (trede 3).

Toetsing

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse laat reeds de bouw van 27 woningen, een café/restaurant en 482 m2 commerciële ruimte toe. Het voorliggende bestemmingsplan maakt in plaats daarvan de bouw van 27 woningen mogelijk en het bouwrecht van 3 woningen op het perceel achter Dr. Stapenseastraat 4 blijft in stand. Het nieuwe bestemmingsplan maakt daarom per saldo 3 woning meer, 242 m2 commerciële ruimte minder en een café/restaurant minder mogelijk.

De onderhavige bouw van nieuwe woningen is regionaal afgestemd. Hiermee is het project passend binnen de regionale woningbehoefteraming en afstemming. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 3.3.

De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De woningbehoefte kan dus geheel binnen bestaand stedelijk gebied geaccommodeerd worden. Hierop is nader ingegaan in paragraaf 3.3.

De locatie wordt passend multimodaal ontsloten per auto, langzaam verkeer en openbaar vervoer.

Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) 2014

In het Luchthavenindelingbesluit (LIB) staan de regels voor het gebruik van de luchthaven en de bebouwing rond Schiphol. Op basis van het LIB kunnen beperkingen opgelegd worden aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Het plangebied ligt binnen de LIB 4 zone wat een beperkingzone inhoudt voor bebouwing. In paragraaf 4.7 wordt nader op de hoogtebeperkingen ingegaan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma ruimte (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Dit project geeft specifiek invulling aan rode draad 1 en 3.

Verordening Ruimte (inclusief actualisaties 2015)

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

  • a. Er is sprake van een actuele regionale woningbehoefte. Deze behoefte is regionaal afgestemd (zie Woningbehoefteraming en Regionale woonagenda Holland Rijnland hierna).
  • b. Het programma voorzieningen van 240 m2 bvo komt ter vervanging van de bestaande huisartspraktijk en wordt in eerste instantie invulling gegeven door deze huisarts. Mocht deze invulling op deze manier niet plaatsvinden dan hebben er zich reeds meerder winkeliers vanuit het dorp als de brede regio aangemeld die invulling aan deze ruimte willen geven. Het geldende bestemming laat al een programma van 482 m2 bvo dienstverlening toe, zodat het bestemmingsplan leidt tot een verkleining van het programma niet-wonen.
  • c. De dorpshaven is geen 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De behoefte voor een dorpshaven is ingegeven door de visie dat de haven bij draagt aan de vitalisering van het Dorpshart en de mogelijkheid bied om de waterrecreatie verder tot in het hart van Leimuiden met het dorp te verbinden. Daarnaast is er een brede belangstelling om een woning met aanlegplaats in het hart van Leimuiden te kunnen kopen.
  • d. De ontwikkeling past geheel binnen bestaand stedelijk gebied.
  • e. De locatie wordt passend multimodaal ontsloten (zie hoofdstuk 2) en past in de doelstellingen van de kwaliteitskaart. De locatie is opgenomen in het programma ruimte.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing

Het plangebied ligt geheel binnen bestaand stedelijk gebied.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke ontwikkelingen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het gebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'Stads- en dorpsrand'. Bebouwd gebied en landschap worden hier verbonden door zichtbare en begaanbare doorlopende structuren, zoals in dit geval doordat de Ringvaart het dorpshart in wordt gebracht. Intensief ruimtegebruik binnen bestaand stedelijk gebied en kwaliteitsverbetering door vernieuwing van het dorpshart past binnen de visie.

Het plangebied is op de visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.

Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Toetsing

Het gebied valt niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • 1. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • a. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • b. wegnemen van verharding;
    • c. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • d. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  • 2. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • 3. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Toetsing

Omdat de ontwikkeling wordt gerealiseerd op basis van een integraal ontwerp en voldoet aan de uitgangspunten van de kwaliteitskaart, worden verdere aanvullende maatregelen niet noodzakelijk geacht.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • 1. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  • 2. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

Op de kwaliteitskaart zijn geen richtpunten opgenomen die van invloed zijn op de ontwikkeling. Daarnaast valt het gebied niet onder een bijzondere beschermingscategorie.

Artikel 2.4.2 Regionale waterkeringen

Lid 1 Bestemming waterkering

Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt en waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op, bestemt die waterkering als zodanig.

Lid 2 Bestemming of gebiedsaanduiding van beschermingszones

Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.

Lid 3 Omvang waterkering en beschermingszones

De omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, is aangegeven in de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.

Lid 4 Regels voor regionale waterkering en gronden in de beschermingszone

Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

Lid 5 Advies beheerder waterkering

Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0010.png"

Afbeelding: besluit-vlak regionale waterkering

Toetsing

In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de regionale waterkering. Deze wordt door realisatie van de haven verlegd. De waterkering wordt voorzien van een passende dubbelbestemming. Daarnaast is in het kader van het vooroverleg advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering. Met de daarin gemaakte opmerkingen is rekening gehouden.

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 (2011, actualisering 2012)

De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.

Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.

Toetsing

Dit project geeft daar invulling door kwaliteitsverbetering en intensiever ruimtegebruik binnen bestaand stedelijk gebied.

Woningbehoefteraming (WBR 2016) en Bevolkingsprognose (BP2016)

De nieuwe Zuid-Hollandse Woningbehoefteraming (WBR) en bevolkingsprognose (BP) zijn gebaseerd op nationale inzichten m.b.t. bevolkingsontwikkeling: de CBS-Prognose 2015. De WBR en de BP worden gebruikt in het kader van de regionale woonvisies. De provincie wil de weg vrij maken om minder vanuit de getallen, maar meer vanuit de kwaliteiten van woningbouwplannen het gesprek voeren.

WBR is een berekening met binnenlands migratiesaldo-nul per gemeente (wél vestiging en vertrek met afwijkende samenstelling). Dit is te zien als basisberekening: hoeveel woningen zouden er in theorie bij moeten komen als er per saldo geen binnenlandse winst of – verlies plaats zou vinden. Deze prognose is te gebruiken als inschatting van de woningbehoefte van de eigen bevolking van een gemeente.

BP zegt iets over potentiele marktkansen voor bouwprogramma’s vanuit demografie. De bouwporgramma’s van gemeenten zijn hierin doorgerekend, waarbij vanuit demografische ontwikkelingen wordt bekeken of er huishoudens zijn voor die woningen. Het resultaat kan worden gebruikt op schaal van de woningmarkt van een regio of subregio. De cijfers zeggen nog niets over woonmilieu voorkeuren of prijsklassen.

Woningbehoefteraming (WBR 2016)

De Zuid-Hollandse Woningbehoefteraming 2016 (WBR2016) geeft voor elke regio inzicht in hoeveel extra woningen er nodig zijn, voor het huisvesten van nieuwe huishoudens. Elke drie jaar maakt Zuid-Holland een nieuwe WBR, de vorige raming was WBR2013.

Aan de noordkant van Zuid-Holland is er druk op de woningmarkt vanuit de Noordvleugel. De BP valt daardoor hoger uit: er zijn veel plannen en er zou vanuit demografische potentie genoeg vraag naar zijn. Het is een keuze in hoeverre de regio wil voorzien in die potentiële behoefte. Als dat zo is, is het belangrijk te bepalen welke woonmileus en prijsklassen erbij horen, in combinatie met monitoring met realisatiecijfers om te volgen of de vraag inderdaad wordt aangeboord.

Op provinciaal niveau neemt de “Gewenste Woning Voorraad” (GWV) op grond van de WBR 2016 de komende jaren met meer dan 20.000 woningen per jaar toe. Daarna neemt de groei langzaam af tot ca. 5.000 in 2040. In het afgelopen decennium groeide de Zuid-Hollandse woningvoorraad gemiddeld met 12.000 woningen per jaar, dat is ongeveer de helft van wat er de komende jaren nodig zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0011.png"

Tabel: Groei van de woningbehoefte per periode per regio, bron: WBR2016

De woningbehoefte in Kaag en Braassem groeit meer dan 15%, zoals in onderstaande figuur is geïllustreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0012.png"

Figuur: Procentuele groei van de woningbehoefte per gemeente 2015-2040

Bevolkingsprognose (BP2016)

De Zuid-Hollandse Bevolkingsprognose 2016 (BP2016) geeft voor elke regio in de te verwachten bevolkingsontwikkeling op basis van de regionale woningbouwprogramma’s. Elke drie jaar maakt Zuid-Holland een nieuwe BP, de vorige raming was BP2013. De huishoudengroei is omgerekend naar groei van de “Gewenste Woning Voorraad” (GWV).

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0013.png"

Tabel: Groei van de woningbehoefte per periode per regio, bron: BP2016

De woningbehoefte blijft niet in alle delen van de provincie doorgroeien tot 2040. De stedelijke regio’s blijven, vanwege de permanente instroom van jongeren (studenten, werkenden) uit binnen- en buitenland langer doorgroeien dan de landelijke regio’s. In de onderstaande figuur wordt de gemeentelijke spreiding gepresenteerd. De woningbehoefte in Kaag en Braassem groeit meer dan 20%.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0014.png"

Figuur: Procentuele groei van de woningbehoefte per gemeente 2015-2040 (BP2016)

Uitkomsten: woningtekort

Op korte termijn stijgt de woningbehoefte in Zuid-Holland (en geheel Nederland) onverwacht snel door de extra instroom van asielmigranten. De voorgenomen woningbouwprogramma’s zijn daar niet op afgestemd. In de afgelopen 10 jaar groeide de Zuid-Hollandse woningvoorraad per saldo met gemiddeld 12.000 woningen per jaar. De komende jaren zijn er volgens BP2016 meer dan 20.000 per jaar nodig, dus het woningtekort zal naar verwachting snel toenemen.

De groei van de woningbehoefte in de periode 2015-2019 volgens 4 prognoses is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0015.png"

Tabel: Groei van de woningbehoefte in de periode 2015-2019 volgens 4 prognoses

De groei van de woningbehoefte in de periode 2020-2024 volgens 4 prognoses is hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0016.png"

Tabel: Groei van de woningbehoefte in de periode 2020-2024 volgens 4 prognoses

Lijst van woningbouwplannen

Het bouwprogramma is een dynamische planlijst die ten minste jaarlijks wordt herijkt en in overeenstemming wordt gebracht met de actuele ontwikkelingen op de subregionale markt.In het woningbouwprogramma van de regio worden verschillende categorieën van plannen onderscheiden. Categorie 1 bevat plannen of fases van plannen die naar verwachting voor 2020 worden gerealiseerd.

Toetsing

Het voorliggende project Dorpshart Leimuiden is op de planlijst opgenomen als Categorie 1 plan voor 39 woningen. Het project is daraom passend binnen de regionale woningbehoefteraming en afstemming.

Structuurvisie Holland-Rijnland (2009, herziening 2012)

De structuurvisie van de regio Holland-Rijnland is de toekomstvisie op de ruimtelijke kwaliteit en ontwikkeling van de regio tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De visie gaat in op het behouden en versterken van haar kwaliteiten, zoals de hoge landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de regio en de ruimtelijke structuur gebaseerd op een compacte historische centrumstad, een stedelijke kern midden in het Groene Hart, de vele hechte dorpen en de groene omgeving.

De structuurvisie kent zeven kernpunten, te weten:

  • Holland-Rijnland als een topwoonregio;
  • Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenports;
  • verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Toetsing

De Leimuiden is aangemerkt als stedelijk gebied. De ontwikkelingen in het plangebied passen hierdoor binnen de regionale structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0017.png"

3.4 Gemeentelijk beleid

Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (2011)

Het doel van deze structuurvisie is het integraal in beeld brengen van vraagstukken en kansen en deze te gebruiken als bouwstenen voor een helder toekomstperspectief. De Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie is de basis voor nieuw te maken beleid op gebied van wonen, zorg, welzijn, onderwijs, economie, toerisme, landschap en bestemmingsplan.

In de structuurvisie wordt voor de kernen binnen Kaag en Braassem een onderscheid gemaakt in 'Groen- en groeikernen'. Leimuiden is aangemerkt als groeikern met het volgende perspectief:

  • Kwantitatief (en kwalitatief) uitbreiden woningaanbod
  • Versterken commerciële voorzieningen
  • Versterken maatschappelijke voorzieningen

Voor wat betreft de volkshuisvesting heeft de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie beide vigerende woonvisies (van voormalig Alkemade en Jacobswoude) in zich opnemen.

Onder de noemer 'Dorpskernen profileren' si aangegeven dat Leimuiden zich moet gaan richten op aanvullende segmenten. Leimuiden heeft een meer dorps karakter en kan deze charme benutten. Een aanbod met wat meer speciaalzaken maakt van Leimuiden een aanvullende bestemming, met een duidelijk profiel. Het centrumplan voor dit dorp kan hierin al een belangrijke eerste aanzet zijn. Zo moet elke kern zich een eigen, complementair profiel aanmeten, waarin bepaalde ontwikkelingen en voorzieningen wel en andere niet passen.

Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit is, in het geval van nieuwe woningbouw, de inpassing richtinggevens. De dorpen zijn vaak ontstaan uit veenlinten of kerkdorpen. De dorpen hebben alle een eigen karakteristiek en zijn duidelijk herkenbaar in het landschap met hun spitse kerktorens en vele historische molens. De uitbreidingswijken bij de kernen zijn minder ‘streekeigen’ en niet overal mooi aangesloten op de oude kern of het landschap. Bij nieuwbouw of herstructurering is de aansluiting op de structuur van de oorspronkelijke linten en dorpskernen van belang. Op veel plekken is het water niet te beleven. Hier moet bij de ontwikkeling van nieuwbouw en van recreatieve voorzieningen beter op worden ingespeeld. Aandachtspunt bij grotere ontwikkelingen met een lange doorlooptijd (bijvoorbeeld Braassemerland) is om te zorgen voor een heldere fasering. Daardoor is het project halverwege als ‘afgerond’ te beschouwen, waarmee je voorkomt dat mensen jarenlang in of naast een ‘bouwput’ wonen.

Demografische ontwikkeling

In de MRSV is de demografische ontwikkeling van Kaag en Braassem beschreven. Hierbij is aangegeven dat de gemeente Kaag en Braassem per 1-1-2011 in totaal 25.746 inwoners in 10.716 woningen telde. Na een periode van bescheiden groei stabiliseert de bevolkingsomvang van Kaag en Braassem de komende jaren rond de 26.000 inwoners. Van echte krimp is voorlopig geen sprake. Wel gaat de samenstelling van de bevolking veranderen. Opvallend is de toename van het percentage ouderen (55+) en de afname van het percentage jongeren (25-). Deze demografische overgang is al enige jaren aan de gang. De trend gaat zich de komende jaren in versneld tempo voortzetten.

De verandering van de bevolkingssamenstelling heeft gevolgen voor de samenstelling van de huishoudens. Oudere huishoudens zijn meestal kleiner dan jonge gezinshuishoudens.

De veranderende gezinssamenstelling gaat zorgen voor een andere vraag naar woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Bovendien betekent deze verandering dat de bouw van nieuwe woningen niet direct leidt tot een toename van de bevolking. Bovendien moeten we er rekening mee houden dat deze trend zich overal in Nederland voor doet, en dan vooral in de kleinere kernen. De markt voor eengezinswoningen staat daarmee onder druk.

Met de realisatie van de woningen in het dorpshart wordt invulling gegeven aan deze vraag naar eengezinswoningen en woningen voor ouderen.

Behoud door ontwikkeling

De koers zoals beschreven in het Strategisch Document (behorende bij het MRSV) is 'behoud door ontwikkeling'. De gedachte achter deze koers is dat de gemeente haar kernkwaliteit als landelijke woongemeente wil behouden en versterken. Om een krachtige en landelijke woongemeente te kunnen blijven, moet de gemeente wel blijven ontwikkelen. Het Strategisch Document resulteerde in het formuleren van de opgaven. De MRSV volstaat niet met het formuleren van alleen de opgaven. Daarom is het noodzakelijk om in de MRSV heldere strategische keuzes te maken.

Een strategische keuze betreft het delen van verantwoordelijkheid. De gemeente gaat uit van een sterkere focus op zelfredzaamheid van inwoners en organisaties. De benadering die de gemeente daarin kiest richt zich meer dan voorheen op maatwerk en op wat er echt nodig is. Dit vraagt om meer samenwerking en afstemming. Maatschappelijke vraagstukken van vandaag vragen om een gezamenlijke aanpak, waarin iedereen een deel van de verantwoordelijkheid draagt. In het ruimtelijke domein betekent het dat de gemeente niet meer vanzelfsprekend het initiatief neemt. Particulier initiatief zal steeds vaker nodig zijn om ruimtelijke ontwikkelingen gestalte te geven. De gemeente kiest vaker voor een faciliterende rol.

Daarnaast is één van deze keuzes is het verschil aanwijzen tussen groei- en groenkernen. De gedachte bij het maken van een onderscheid tussen groei- en groenkernen is dat niet het behoud van voorzieningen voorop moet staan, maar de kwaliteit van (samen)leven. Juist door het bundelen van voorzieningen en woningaanbod in de groeikernen versterken we de levensvatbaarheid van die voorzieningen. De kern Leimuiden is hierbij aangewezen als groeikern voor het kwantitatief (en kwalitatief) uitbreiden van het woningaanbod.

Toetsing

De ontwikkeling van het dorpshart past binnen de strategische keuzes ten aanzien van groeikernen en particulier initiatief. Het voorliggende bestemmingsplan geeft optimaal invulling aan het in de MRSV neergelegde beleid, doordat kleinschalige woningbouw wordt gerealiseerd die samengaat met de aanleg van een dorpshaven wordt aangesloten op de bestaande kern, het dorpse karakter versterkt en de beleving van het water mogelijk gemaakt.

Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem (2009)

De beleidsnotitie bevat een basisregeling om beroep aan huis ruim maar zonder uitstralingseffecten mogelijk te maken. De woonomgeving mag geen hinder hebben van het vestigen van beroep aan huis door een burger. De ruimhartigheid is vooral besloten in het gegeven dat 40% van het woonoppervlak (max. 50 en 100 m2) voor het beroep aan huis gebruikt mag worden en dat er geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het te gebruiken woonoppervlak.

Toetsing

In de planregels is de basisregeling uit de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' verwerkt.

Nota inbreidingslocaties (2011)

De ‘Nota inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.

De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.

Leimuiden heeft een goed ontwikkeld winkelaanbod dat geconcentreerd is in het midden van de kern. Momenteel wordt gewerkt aan de planvorming ten behoeve van een transformatie van dit gebied. In het kader van deze Inbreidingsnota is het gebied daarom aangemerkt als ontwikkelingslocatie. Het centrumgebied vormt tegelijktijd onderdeel van het oude lint. Dit lint ligt op een stuk bovenland dat wordt omgeven door diepe droogmakerijen. In deze droogmakerijen zijn de woonwijken en bedrijventerrein van de kern gerealiseerd. Bij ontwikkelingen in Leimuiden dient rekening gehouden te worden met het Luchthavenindelingsbesluit van Schiphol. Voor een deel van Leimuiden zorgt dit beleid voor een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden.

Het oude lint van Leimuiden vormt geen lange continue structuur door het landschap zoals gebruikelijk binnen de gemeente Kaag en Braassem. Het lint wordt namelijk gevormd door twee bebouwingsclusters ter hoogte van de knik (dorpscentrum) en ter hoogte van de Drecht.

Het historische lint van Leimuiden wordt doorsneden door de in de jaren vijftig aangelegde provinciale weg. De lintbebouwing die ontwikkeld is langs de Burgemeester Bakhuizenlaan, ten oosten van de provinciale weg, ligt alleen aan de noordzijde. De opzet van het lint is hier relatief ruim en bestaat voornamelijk uit vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen en als uitzondering een enkele korte rij.

Aan de westkant van de provinciale weg (Dokter Stapenseastraat) neemt de intensiteit van het lint toe. De opzet en kavelindeling verschilt sterk per gebouw. Er komen zeer ruime groene kavels met woningen voor, maar ook grote winkelpanden die dicht op de weg staan.

Verder richting het centrumgebied wordt het autoverkeer om het centrum heen geleid via de Tuinderij. Hierdoor krijgt de Dokter Stapenseastraat en vervolgens de Dorpsstraat een autoluw karakter. Ter hoogte van de knik in het lint ligt het dorpsplein. Dit kan gezien worden als het centrum van Leimuiden. Momenteel wordt gewerkt aan planvorming voor de herontwikkeling van het centrumgebied. In dat kader is dit gebied aangemerkt als ontwikkelingslocatie.

De kleinschalige bebouwing rondom het dorpsplein staat dicht op de openbare weg en dicht op elkaar. Verder richting het westen (Nokweg) en het zuiden (Dorpsstraat) neemt deze intensiteit weer af en staat de bebouwing ruimer op de kavel.

Toetsing

Het bestemmingsplan geeft invulling aan de aanwijzing als ontwikkelingslocatie. Omdat het oude lint wordt gevormd door een bebouwingscluster is niet uitsluitend een langs dat lint gelegen bebouwing passend. De geprojecteerde rijwoningen voegen zich naar de structuur van het lint Noordeinde. Door de realisatie van een dorpshaven wordt een nieuwe dimensie aan het dorpslint toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Water

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities.

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie
  • Waterschapsbeleid
  • Waterbeheerplan 5

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat ons gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met onze omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nu het plan gereed is kan de uitvoering starten. Het WBP5 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen in de kern Leimuiden en bestaat in de huidige situatie uit particulier terrein dat deels bebouwd is.

Bodemopbouw

In de directe omgeving wordt globaal de volgende bodemopbouw aangetroffen:

  • Eerste laag / Deklaag

de deklaag heeft een dikte van circa 14 meter. In deze laag worden kleilagen en soms veenlagen aangetroffen.

  • Tweede laag / 1 ste watervoerende pakket

het eerste watervoerende pakket begint op circa 14 meter minus NAP en heeft een laagdikte van circa 32 meter. Deze laag bestaat overwegend uit matig fijn tot uiterst grof zand. Het eerste watervoerende pakket heeft een doorlaatvermogen (kD-waarde) van 1.300 m2/dag.

  • Derde laag / scheidende laag

in het algemeen wordt onder het eerste watervoerende pakket een scheidende laag aangetroffen. In de directe omgeving van de onderzoekslocatie is deze laag tot op een diepte van circa 47 meter minus NAP aangetroffen. De ondergrens is echter niet geheel vastgesteld. De bodem van de scheidende laag bestaat uit klei.

Peil- en maaiveldhoogtes en grondwaterpeil

Op de onderstaande afbeelding zijn de met de verschillende kleuren de peilbesluitgebieden weergegeven. Het plangebied valt binnen de Vriesekoopschepolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0018.png"Het boezempeil (Ringvaart) ligt op -0,63 m NAP en het polderwaterpeil op -1,25 m NAP. De kruinhoogte van de dijk langs het boezemwater ligt op +0,10 m NAP en het maaiveld van het plangebied op circa -0,70 m NAP.

Tijdens uitgevoerde bodemonderzoeken is het grondwater aangetroffen op een diepte van circa 0,5 à 1,0 m-mv, dus -1,20 m tot -1,70 m NAP.

Waterkwantiteit en watersysteem

Ten noorden van het plangebied is de primaire boezemwatergang Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder gelegen. Direct aan de noordzijde van het plangebied is een polderwatergang gelegen. Rondom de watergangen zijn beschermingszones gelegen zoals weergegeven op de legger. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.

De Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder is een Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam. De Europese KRW-richtlijn moet ervoor zorgen dat het oppervlakte- en grondwater vanaf 2015 van een goede kwaliteit is en dat ecologische doelen behaald worden. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft doelen en maatregelen geformuleerd die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te kunnen garanderen.

Op de onderstaande afbeelding zijn met rode lijnen de regionale keringen weergeven. Met blauw zijn de bestaande waterlopen weergeven met de paarse lijntjes zijn duikers aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0019.png"

Veiligheid en waterkeringen

Langs de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en langs het oude lint van het dorp zijn regionale waterkeringen gelegen. Binnen de beschermingszones van de keringen gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om de stabiliteit van de kering te kunnen waarborgen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het openbaar gebied binnen de plangrenzen neemt toe en de dorpshaven brengt het boezemwater het plangebied in.

Peil- en maaiveldhoogtes en grondwaterpeil

Het waterpeil van de dorphaven krijgt een hoogte van -63 NAP, gelijk aan het peil van de Rinvaart. De kade rond de haven wordt op dezelfde hoogte gebracht als de huidige dijk langs het boezemwater, dus +10 NAP.

Het maaiveld binnen de plangrenzen wordt circa 40 cm opgehoogd en komt daardoor op een hoogte van circa -30 NAP.

Waterkwantiteit en watersysteem

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneer open water. Volgens de eisen van het hoogheemraadschap dient bij een toename in verharding van meer dan 500 m2 15% van deze toename te worden gecompenseerd.

Door de beoogde ontwikkeling vindt er een toename in verharding plaats (870 m2), neemt het wateroppervlak binnen de polder af (469 m2) en wordt het peilgebied van het polderpeil verkleind omdat de dorpshaven op boezempeil wordt aangelegd. Het wateroppervlak van het boezemwater kan niet worden meegeteld als toename van wateroppervlak in de polder.

Binnen het plangebied, noch binnen de Vriesekoopschepolder kan de compensatie van de extra verharding worden opgelost door nieuw wateroppervlak te maken. Er kan ontheffing van de compensatie-eis worden verleend door aanpassing van het watersysteem. Er wordt ter plaatse van de Dorpsstraat naar het Kloofpad een nieuwe doorlaat gerealiseerd, waardoor de afvoer van water voortan via twee routes kan plaatsvinden in plaats van één. Zo ontstaat een robuurster watersysteem en kan ontheffing worden verleend van de eis om watercompensatie (ten behoeve van de toename van verharding) te realiseren.

De verbinding tussen de dorpshaven en de Ringvaart kruist de polderwaterloop. Om de polderwaterverbinding in stand te houden, zal deze via een sifon onder de havenverbinding door worden gelegd. Het Hoogheemraadschap neemt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van deze sifon. De technische uitvoering hiervan moet nog worden uitgewerkt en door het Hoogheemraadschap worden getoetst. De initiatiefnemer moet hierover met het Hoogheemraadschap in overleg.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De regionale waterkering langs het boezemwater van de Ringvaart wordt door realisatie van de haven verlegd. Daarvoor wordt een dijkverleggingsprocedure doorlopen en het peilbesluit aangepast.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
  • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen.

Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Nautische aspecten

Het waterpeil van de boezem bevindt zich op -0,63NAP. Ten opzichten van het waterpeil wordt een doorvaarhoogte onder de brug nagestreefd van 1,6m (indien civiel technisch realiseerbaar).

Volgens de uitgangspuntennota voor de legger 2014 van Hoogheemraadschap Rijnland is een minimale waterdiepte van 0,5m vereist. De kerksloot wordt momenteel door de gemeente onderhouden op een waterdiepte van 0,65m. In samenwerking met het Hoogheemraadschap Rijnland en gemeente Kaag en Braassem wordt onderzocht of de diepte van de Kerksloot kan worden verdiept om hiermee de toegankelijkheid van de haven te vergroten.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het bestaande en te handhaven oppervlaktewater alsook het nieuwe wateroppervlak binnen het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het Hoogheemraadschap is akkoord met de aanpasingen (zie Bijlage 1)

4.3 Ecologie

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Voorgaand onderzoek

Door Bugel Hajema is in 2005 een Flora en Fauna onderzoek uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek is dat er mogelijk enkele beschermde soorten zijn maar hiervoor is een algemene ontheffing te verkrijgen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat er mogelijk vleermuizen in het gebied foerageren en verblijven. Op basis van deze conclusie is nader onderzoek noodzakelijk om te bepalen waar vleermuizen voorkomen in het plangebied. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet. Om de exacte verblijf en foerageer plekken van vleermuizen in beeld te brengen is een afzonderlijk vleermuizen onderzoek uitgevoerd.

Door adviesbureau Tauw is in 2009 een vleermuizenonderzoek uitgevoerd om een beeld te krijgen van de vleermuizen in het gebied. In het onderzoek wordt vermeld dat er drie vleermuissoorten in het gebied actief zijn. De Gewone en Ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. In het onderzoeksgebied zijn tevens twee verblijfplaatsen aangetroffen waarvan één in onderhavig bestemmingsplangebied. De planvorming zoals opgenomen in het bestemmingsplan is van nadelige invloed op zowel de vliegroutes als de verblijfplaats. Voor het verstoren van de vleermuizen is een ontheffing van LNV noodzakelijk. Als onderdeel van de ontheffing moet aangetoond worden welke mitigerende maatregelen getroffen worden om de nadelige beïnvloeding te compenseren. Voor het plan is een ontheffing van de Flora en Faunawet aangevraagd bij LNV.

In 2009 is door Laneco een geactualiseerde quick-scan uitgevoerd voor het zuidelijke deel van de centrumontwikkeling. Voor het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan voor het noordelijke deel is deze niet van belang.

Actualisatie onderzoek

De hiervoor genoemde onderzoeken zijn inmiddels verouderd en vergen actualisatie. De nieuwe vleermnuisinventarisatie is gestart in het najaar van 2015 en is in het voorjaar van 2016 afgerond. In het voorjaar zijn twee onderzoeken naar kraamkolonies uitgevoerd.

De aanwezigheid van huismus en gierzwaluw in de nabijheid van het projectgebied is bekend. Tijdens de vleermuisinventarisaties is inventarisatie van deze vogels direct meegenomen. Vissen en amfibieën zijn mogelijk in de verschillende wateren, die zijn oorspronkelijk niet onderzocht. Nu is dit in het onderzoek betrokken.

Ecologisch adviesbureau Els&Linde heeft omtrent deze werkzaamheden gerapporteerd op 22 juli 2016 (zie Bijlage 7). Daaruit is gebleken dat de Ffw geen belemmering voor uitvoering van het project in het Noordelijk deel vormt.

Voor het behoud van de gierzwaluw in het dorp Leimuiden, wordt geadviseerd om in de nieuwbouw nestplaatsen te integreren in de vorm van zogenoemde gierzwaluwstenen. Tijdens de broedperiode kunnen vogels in de groenstructuren binnen het plangebied broeden. De werkzaamheden dienen buiten om de broedperiode van vogels - maart tot en met augustus - te starten.

De beschermde natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied. Gelet op de omvang en de aard van het voornemen, is een kans op een effect op de Natura 2000 gebieden uitgesloten. Er is geen vergunning van de Natuurbeschermingswet nodig of een verklaring van geen bedenkingen voor het voornemen.

4.4 Geluidhinder

Beleid en Normstelling

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. verzorgingstehuizen;
    • 2. psychiatrische inrichtingen;
    • 3. medisch centra;
    • 4. poliklinieken;
    • 5. medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Onderzoek

Het plangebied grenst aan drie wegen: aan de zuidzijde de Dokter Stapenseastraat, aan de oostzijde het Noordeinde, en aan de noordzijde de Grietpolderweg. De Dokter Stapenseastraat ligt binnen een 30 km-zone. Het Noordeinde is echter deels een 50km/h weg. Alle wegen met een snelheidsregime van 50 km/u hebben een wettelijke geluidszones. Nieuwe woningen die binnen de zone van de weg liggen, moeten in principe op een zodanige afstand van de weg liggen dat de geluidsbelasting niet te hoog wordt (de zogenaamde ‘voorkeursgrenswaarde’ die de Wet geluidhinder stelt).

Onderzoeksbureau DPA Cauberg-Huygen heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd en daarover gerapporteerd op 23 maart 2016 (zie Bijlage 3). Daarin zijn de volgende constateringen gedaan:

De geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai van dat afkomstig is van de gezoneerde wegen Leimuiderweg/N207, de Dr. Stapenséastraat en de Tuinderij bedraagt resp. maximaal 58 dB, 56 dB en 36 dB.

Het wegverkeerslawaai afkomstig van de niet-gezoneerde wegen (30-km wegen) Noordeinde/Grietpolderweg bedragat maximaal 53 dB.

Op basis van de geluidsbelastingkaarten voor de luchthaven Schiphol, als bedoeld in artikel 8a.45 van de Wet luchtvaart (kaarten vastgesteld 24 oktober 2012) wordt de geluidbelasting Lden voor luchthaven Schiphol ter plaatse van het plangebied geschat op 55 dB(A).

De gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum bedraagt maximaal 66 dB. De geluidweringen van de gevels en daken van de woningen dienen te worden gedimensioneerd op de in he rapport in bijlage V gepresenteerde geluidbelastingen. De grenswaarde van de geluidbelasting binnen verblijfsgebieden van woningen bedraagt conform het vigerende Bouwbesluit 33 dB.

Het college van B&W van de gemeente Kaag en Braassem kan voor de geconstateerde overschrijdingen van het voorkeursgrenswaarden vanwege het wegverkeer, mits goed gemotiveerd, een ontheffing verlenen. Met de ontheffing van het college van B&W kan de beoogde ontwikkeling van het Dorpshart Leimuiden Noordzijde met betrekking tot geluid plaats vinden.

Conclusie

Akoestisch onderzoek toont aan dat de voorkeursgrenswaarden voor het wegverkeerslawaai overschreden zal worden. Mits goed gemotiveerd kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verleent worden. Gelijktijdig aan de bestemmigsplanprocedure zal het college van B&W van Kaag en Braassem dan ook een zogenaamde ontheffing hogere waarde voeren.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

De PM10- en PM2,5-concentraties hangen sterk samen. De fractie PM2,5 maakt tenslotte onderdeel uit van het PM10. Analyse heeft aangetoond dat, wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2.5.

Onderzoek

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse laat reeds de bouw van 27 woningen, een café/restaurant en 482 m2 commerciële ruimte toe. Het voorliggende bestemmingsplan in plaats daarvan de bouw van 27 woningen mogelijk en het bouwrecht van 3 woningen op het perceel achter Dr. Stapenseastraat 4 blijft in stand. Het nieuwe bestemmingsplan maakt daarom per saldo 3 woning meer, 242 m2 commerciële ruimte minder en een café/restaurant minder mogelijk. Het project draagt daardoor niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging en voldoet aan de Wet milieubeheer. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Verdere toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in de jaartallen 2015, 2020 em 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Dr. Stapenséastraat en de Provincialeweg (als maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen (concentratie PM10: < 35 µg/m3 µg/m³; NO2: < 35 µg/m3 µg/m³; PM10 overschrijdingsdagen: 35). Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Het geldende bestemmingsplan maakt ter plaatse van het voorliggende plangebied al de bouw van nieuwe woningen mogelijk.

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven of functies aanwezig die de functies in dit bestemmingsplan beperken op het vlak van hinder of gevaar.

Er bevinden zich in de directe omgeving geen functies die in hun activiteiten beperkt worden als gevolg van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering treden er geen belemmeringen op voor de bestemmingen in dit plan als gevolg van bedrijven of activiteiten vanuit de omgeving. Tevens levert dit bestemmingsplan geen beperkingen op voor de bedrijfsactiviteiten in de omgeving.

4.7 Luchthavenindelingbesluit Schiphol

Beleid en normstelling

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

De minister van Infrastructuur en Milieu kan een verklaring van geen bezwaar geven, zodat nieuwe bebouwing of functiewijziging toch mogelijk is.

Onderzoek

Het plangebied ligt in het gebied waar op basis van een Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol restricties gelden. Het betreft een zogenaamde LIB-zone waarin nieuwe functies als wonen en onderwijs ook wel gezondheidsfuncties zoals bedoelt in het bouwbesluit niet zijn toegestaan. Tevens geldt een maximale bouwhoogte van 71-72 meter (maatgevende toetshoogte radar).

Om de revitalisering van het Dorpshart mogelijk te maken is een ontheffing van het LIB aangevraagd bij het Ministerie van VROM. Het ministerie heeft in 2006 een ontheffing verleend voor het plan. Op 11 september 2009 is deze aangevuld met een ontheffing ten behoeve van een medisch cluster en 3 woon-zorgunits. Op 9 juni 2010 is een aanpassing op de ontheffing verleend, waardoor uiteindelijk 77 nieuwe woningen kunnen worden gebouwd en 7 sloop/herbouw (totaal 84).

Het totaal aantal woningen zoals gesteld in het besluit blijft in dit bestemmingsplan binnen de verleende ontheffing. Afhankelijk van het nog uit te werken plan voor het zuidelijke deel en het daarvoor op te stellen bestemmingsplan kan worden vastgesteld of dat aantal ook past binnen de ontheffing.

Conclusie

Het plangebied valt in de LIB-zone van Schiphol. Om functies en bebouwing toe te voegen in die zone is in 2005 ontheffing van het LIB verleend door het ministerie van VROM. Op 9 juni 2010 is een aanpassing van de ontheffing eveneens verleend. Het voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming.

4.8 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Nabij het plangebied ligt de N207. Deze weg is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De aangehouden risicocontour is 16 meter. De N207 ligt op ca 120 meter van het plangebied. Vanuit de transportroute ontstaat derhalve ook geen beperking voor het plangebied. Aan de Provinciale weg nabij de kruising met de Dokter Stapenseastraat ligt tevens een LPG-station. Voor deze BEVI-inrichting gelden eveneens risicocontouren. Deze reiken echter niet tot over het plangebied. In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Bij de projectlocatie bevinden zich geen transportroutes, Bevi inrichtingen of buisleidingen of andere activiteiten zodanig dichtbij dat die de externe veiligheid beïnvloeden. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.

Bovendien leidt het voorliggende bestemmingsplan niet tot grotere personendichtheden dan het geldende bestemmingsplan dat al voorziet in nieuwbouwwoningen.

4.9 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen en de in het plangebied aanwezige effluentleiding van de waterkering) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.10 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In 2008 zijn verschillende onderzoeken op de locatie uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat binnen het toenmalige noordelijke deel van de centrumontwikkeling een drietal vlekken met een verontreiniging met minerale olie in grond en grondwater aanwezig is. Daarbij is het toenmalige plangebied in de huidige plannen uitgebreid met de adressen Dr. Stapenséastraat 6 en 8. Ter plaatse van de voormalige boerderij zijn in voorgaand onderzoek geen verontreinigingen aangetoond. Er werd geconstateerd dat ten behoeve van de toenmalig geplande ontwikkeling de in het verleden ontstane mobiele minerale olie en immobiele PAK en zware metalen verontreinigingen gesaneerd dienen te worden om woningbouw mogelijk te maken. Daarvoor is in 2009 een integraal saneringsplan opgesteld. Op basis daarvan is door de provincie een beschikking afgegeven. Dat betekent dat, indien werkzaamheden uitgevoerd worden ter plaatse van sterke verontreinigingen, men gehouden is aan het feit dat er een beschikking ligt.

Gezien de gewijzigde plannen is actualisatie en aanvulling van het onderzoek en herziening van het saneringsplan nodig. Onderzoeksbureau Tauw heeft daarom op 26 februari 2016 het bodemonderzoek "Dorpshart Leimuiden, Dr. Stapenséastraat 6-16 te Leimuiden" opgesteld en op 17 maart 2016 het concept saneringsplan “Dorpshart te Leimuiden ter hoogte van Dr. Stapenséastraat 6-24 te Leimuiden".

Bodemonderzoek "Dorpshart Leimuiden, Dr. Stapenséastraat 6-16 te Leimuiden" d.d. 26 februari 2016

Het doel van het onderzoek d.d. 26 februari 2016 was meerledig:

  • Actualisatie van de bodemkwaliteit (grond en grondwater) ter plaatse van de mobiele vlekken ter plaatse van de Dr. Stapenséastraat 10-16;
  • Verkennend onderzoek ter plaatse van de locatie Dr. Stapenséastraat 6-8;
  • Actualisatie van het onderzoek aan de huidige ontwikkelingsplannen, afvoer onderzoek ter plaatse van de te graven haven;
  • Herziening van het saneringsplan op basis van de huidige ontwikkelingsplannen. Dit herziene saneringsplan is opgenomen in een afzonderlijk document.

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek op de locatie Dr. Stapenséastraat 6-8 blijkt het volgende:

  • De zintuiglijk matig tot uiterst puinhoudende toplaag (zand) in de achtertuin is sterk verontreinigd met lood en zink en licht verontreinigd met overige zware metalen. Aan de voorzijde van het gebouw is deze puinhoudende zandlaag matig verontreinigd met lood en licht verontreinigd met overige zware metalen;
  • Het licht puinhoudende veen in de bovengrond (< 0,7 m -mv) ter plaatse van de achtertuin is licht verontreinigd met zware metalen en PAK;
  • De onderliggende veenlaag (maximaal licht puinhoudend) is niet verontreinigd;
  • In de achtertuin is in de uiterst puinhoudende bovengrond een stukje golfplaat aangetroffen dat 2,9 gram hechtgebonden chrysotiel-asbest bevat;
  • In de uiterst puinhoudende grond in de achtertuin en de matig tot sterk puinhoudende grond in de voortuin is verder geen asbest aangetoond;
  • In het grondwater is maximaal sprake van een licht verhoogd gehalte zink.

Uit de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek op de locatie Dr. Stapenséastraat 10-16 blijkt het volgende:

  • De verontreiniging met minerale olie in grond is horizontaal en verticaal volledig afgeperkt. De verontreiniging met minerale olie in het grondwater is horizontaal afgeperkt en komt ons inziens qua omvang overeen met de verontreiniging in de grond. De omvang van de matige tot sterke verontreiniging in grond en grondwater wordt geschat op circa 980 m3;
  • De verontreinigingen met minerale olie in grond en grondwater betreffen met name dieselolie/gasolie. Op het noordelijke deel van het terrein is tevens sprake van een verontreiniging met motorolie;
  • Vastgesteld is dat de vlek 1 en de vlekken 2, 3 en 4, die tijdens het onderzoek in 2009 zijn beschreven, zowel in de grond als in het grondwater aaneengesloten zijn
  • Ter plaatse van de, tijdens het onderzoek in 2009 beschreven, vlekken 5 en 6 is in voorliggend onderzoek geen sprake meer van matige of sterke verontreinigingen met minerale olie in grond en grondwater;
  • In de toplaag en in de ondergrond is plaatselijk sprake van matige tot sterke verontreinigingen met koper, lood en zink. Deze verontreinigingen zijn heterogeen verdeeld over de locatie aangetoond in puinhoudend zand en puinhoudend veen tot een maximale diepte van circa 1,5 à 2,0 m -mv
  • Ter plaatse van de toekomstige jachthaven is plaatselijk (monsterpunt 13) sprake van sterk met zink verontreinigde grond. Op het overige deel van de toekomstige jachthaven zijn maximaal lichte verontreinigingen aangetoond. Deze licht verontreinigde grond dient te worden beschouwd als Klasse Industrie-grond;
  • Het grondwater ter plaatse van de toekomstige jachthaven is maximaal licht verontreinigd.

Aanbevolen wordt om:

  • De matig tot sterk met minerale olie verontreinigde grond te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker;
  • De puinhoudende zand- en veenlagen op de locatie te beschouwen als heterogeen verontreinigd met koper, lood en zink ;
  • Met betrekking tot het perceel Dr. Stapenséastraat 6-8 dient bepaald te worden of ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een saneringsnoodzaak geldt voor dit perceel, in verband met de aangetoonde verontreiniging met zware metalen;
  • Ter plaatse van de Dr. Stapenséastraat 6-8 is een stukje asbest aangetoond. In de fractie <16 mm is echter geen asbest in de grond aangetoond; tevens zijn op het maaiveld en in de overige monsterpunten geen asbesthoudende materalen waargenomen/ aangetoond. Ons inziens is nader asbestonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk. Geadviseerd wordt na sloop van de woning een maaiveld inspectie uit te voeren om de hypothese dat het stukje aangetroffen asbestverdachte materiaal een incident betreft te toetsen;
  • De zintuiglijk niet puinhoudende grond, die vrijkomt bij het uitgraven van de toekomstige jachthaven, te beschouwen als indicatief toepasbaar als Klasse Industrie. De definitieve hergebruiksmaatregelen kunnen worden vastgesteld na uitvoering van een partijkeuring conform AP04.

Concept saneringsplan “Dorpshart te Leimuiden ter hoogte van Dr. Stapenséastraat 6-24 te Leimuiden" d.d. 17 maart 2016

Het doel van het saneringsplan is herziening van het saneringsplan uit 2009 op basis van de huidige ontwikkelingsplannen van het noordelijk deel van het centrumplan en het uitgevoerde actualiserend bodemonderzoek. In de huidige plannen is het noordelijk deel plangebied uitgebreid met het adres Dr. Stapenséastraat 6-8.

Het doel van de sanering is het geschikt maken van het locatie voor de toekomstige functie wonen met tuin door:

  • Het realiseren van een leeflaag (1,0 m) die voldoet aan kwaliteitsklasse wonen
  • Separaat ontgraven bovengrond ter hoogte van de jachthaven
  • Het wegnemen van de verontreiniging met minerale olie

De plannen voor de herontwikkeling zijn bepalend voor de mogelijkheden om te saneren en de wijze van saneren. Dit saneringsplan is gericht op het mogelijk maken van de geplande werkzaamheden voor de herontwikkeling van de locatie en het voorkomen van contactrisico’s.

Voor de mobiele verontreiniging met minerale olie is de saneringsdoelstelling het verwijderen van de minerale olie. Als terugsaneerwaarde wordt de tussenwaarden voor minerale olie en zintuiglijk schoon gehanteerd. De verwachting is dat middels het ontgraven van de mobiele verontreinigingen de hoeveelheid restverontreiniging nihil is. Met het verwijderen van de olieverontreinigingen worden tevens de nog aanwezige ondergrondse tanks verwijderd.

Aanvullend wordt een leeflaag met een dikte van 1,0 m-mv op de locatie Dr. Stapenséastraat 6-16 aangebracht. Voor de verontreiniging van zware metalen geldt geen terugsaneerwaarde.

Naast de graafwerkzaamheden voor de aanleg van de leeflaag zijn mogelijk andere graafwerkzaamheden aan de orde, bijvoorbeeld voor het aanleggen van kabels en leidingen.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en Normstelling archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0020.png"

Afbeelding: bijgestelde Archeologische beleidsadvieskaart

Onderzoek en conclusie archeologie

Ter plaatse van het plangebied gelden op basis van de archeologische beleidsadvieskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter plaatse geldt dat bij bodemingrepen groter dan 150 m2 en die dieper reiken dan 30 cm onder maaiveld archeologisch onderzoek vereist is.

Momenteel is het terrein gedeeltelijk bebouwd. Een deel van de gebouwen zal worden gesloopt, er wordt een dorpshaven aangelegd en er zullen woningen worden gebouwd. Aangezien de bodem vervuild is zal er een sanering plaatsvinden. Omdat bij de hiermee gepaard gaande grondroerende werkzaamheden eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen worden verstoord, is onderzoek naar de archeologische waarde van het plangebied vereist.

Uit het bureauonderzoek (Rietkerk, 2008) blijkt dat in het plangebied in principe archeologische resten kunnen worden verwacht uit de Late Middeleeuwen en uit de Nieuwe Tijd vanwege de ligging in de historische kern van Leimuiden. Grote delen van het plangebied zijn (sub)recentelijk met zand opgehoogd. Over de omvang en dikte van dat pakket waren geen concrete gegevens bekend. Hoewel in het bureauonderzoek proefsleuven werden geadviseerd is besloten in eerste instantie een ooronderzoek uit te voeren, met als doel de verwachtingen uit het bureauonderzoek te verfijnen (met name wat betreft de omvang van de recente verstoringen en/of ophogingen).

In januari 2016 heeft Archeologenbureau Argo een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen (verkennende fase) uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in Bijlage 10.

Bij het onderzoek zijn in totaal 11 boringen geplaatst, zoveel mogelijk verspreid over het terrein. De bodemopbouw bestaat in grote lijnen uit (sub)recente lagen, met daaronder oudere ophogingslagen en daaronder weer het natuurlijke veen. De (sub)recente lagen reiken tot minimaal 90 cm (oftewel tot -135 cm NAP in boring 1) en maximaal 160 cm onder het maaiveld (oftewel tot -227 cm NAP in boring 7). Naar alle waarschijnlijkheid concentreert de postmiddeleeuwse bebouwing zich aan de voorzijde van de percelen, langs de Dr. Stapenséastraat. Omdat er een toch een kans bestaat dat middeleeuwse bebouwing wat meer naar achteren ligt dient hiervoor een marge te worden aangehouden. De kans op het aantreffen van archeologische sporen aan de achterzijde (de noordzijde van het terrein) is veel geringer.

In hoeverre de eventuele archeologische resten door de voorgenomen ontwikkeling worden bedreigd hangt af van de ontgravingsdieptes. Men dient met onderstaande rekening te houden.

  • De te bouwen woningen zullen niet onderkelderd worden en de maximale ontgravingsdiepte t.b.v. de funderingen is naar verwachting 80 cm onder het maaiveld. Bij woningtypen A en E wordt het maaiveld met ca. 40 cm opgehoogd waardoor de diepte van de aan te leggen funderingen tot slechts ca. 40 cm onder het huidige maaiveld zal reiken. Dit betekent dat de voorgenomen bouw van de verschillende woningen in het plangebied geen bedreiging zal vormen voor de eventuele archeologische resten. Het hoogste niveau waarop archeologische resten kunnen worden verwacht ter plekke van de nieuwe woningen ligt op 105 cm -mv ter plekke van boring 1. Dit betekent dat hier (bij woningtype B) een marge is van 25 cm is tussen de onderkant van de aan te leggen funderingen en het hoogste niveau waarop archeologische resten kunnen worden verwacht. Deze marge is groot genoeg om behoud in situ mogelijk te maken. Bij de andere woningen is deze marge nog (veel) groter. Bij woningtype C komt het bouwblok overigens grotendeels overeen met de ligging van de huidige, te slopen bebouwing; het is aannemelijk dat de ondergrond hier niet meer intact is. Gezien bovenstaande wordt geadviseerd ter plekke van de verschillende bouwblokken t.b.v. de nieuwe woningen géén nader onderzoek te laten plaatsvinden.
  • De graafwerkzaamheden t.b.v. het haventje zullen wel dieper reiken; hier wordt een maximale ontgravingsdiepte van -213 cm NAP aangehouden (met uitzondering van een dieper gelegen, plaatselijke sifon op maximaal -266 cm NAP onder de nieuwe waterverbinding tussen het haventje en de bestaande waterloop). Eventuele archeologische resten kunnen hier niet in situ worden bewaard. De postmiddeleeuwse resten liggen naar verwachting dichtbij de huidige Dr. Stapenséastraat, aan de zuidzijde van het terrein. Omdat eventuele middeleeuwse bebouwing meer naar achteren kan liggen wordt geadviseerd een marge aan te houden; voorgesteld wordt ca. 50 tot 55 meter aan te houden vanaf de Dr. Stapenséastraat richting het noorden. Er wordt voorgesteld in dit deel nader archeologisch onderzoek uit te voeren, in de vorm van een zuid-noord gerichte proefsleuf. De noordzijde kan worden vrijgegeven.
  • Aangezien de bodem in een deel van het plangebied vervuild is zal er een sanering plaatsvinden (bijlage 7 van het rapport). Hierbij zal een gedeelte van het plangebied worden ontgraven tot maximaal 300 cm -mv om een minerale verontreiniging te saneren. Daarnaast zal het westelijke gedeelte tot 60 cm -mv integraal worden ontgraven om (met ophoging) een schone laag van 100 cm te kunnen realiseren. De ontgraving tot 60 cm -mv vormt géén bedreiging voor eventuele archeologische resten. Bij de diepergaande sanering van de minerale verontreiniging zullen eventuele archeologische resten wél worden vernietigd. Aangezien eventuele archeologische resten zich naar verwachting met name aan de zuidzijde van het terrein zullen bevinden wordt voorgesteld in dat deel de sanering van de minerale verontreiniging archeologisch te laten begeleiden (Archeologische Begeleiding volgens protocol Opgraven), rekening houdend met een marge van ca. 50 tot 55 m vanaf de Dr. Stapenséastraat richting het noorden voor eventueel meer naar achteren gelegen middeleeuwse bebouwing. De noordzijde van het terrein kan worden vrijgegeven.


Bovenstaand advies is omgezet in een advieskaart (bijlage 5 in het rapport; zie hieronder). De huidige bebouwing is met dunne blauwe lijnen aangegeven, de toekomstige bebouwing met dikke zwarte lijnen en de haven met een lichtblauw vlak. De donkerblauwe lijn geeft het deel van het haventje aan waarbinnen vervolgonderzoek wordt geadviseerd, met daarbinnen een voorstel voor de ligging van een proefsleuf van ca. 45 m lengte bij 2 m breedte. Aan de hand van de resultaten van deze sleuf zal opnieuw een advies worden geformuleerd ten aanzien van eventueel vervolgonderzoek in dit deel van het haventje. De oranje lijnen geven de locatie van de diepgaande sanering weer, met daarbinnen het (oranjegekleurde) te begeleiden gedeelte. In de rest van het plangebied worden eventuele archeologische resten niet bedreigd door de in dit rapport beschreven voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0021.png"

Afbeelding: advieskaart

Beleid en Normstelling cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.6, vijfde lid worden in de toelichting een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Onderzoek en conclusie cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig en de dorpskern is geen beschermd dorpsgezicht. Er is in het verleden niet overwogen aan te wijzen of om de dorpskern aan te wijzen als beschermd dorpsgezicht.

Het te slopen gebouw Dr. Stapenseastraat 6 is in geen enkel document benoemd als potentieel monument. De panden tegenover het Dorpsplein zijn in documenten weliswaar vermeld als architectonisch waardevolle villa's in chaletstijl ("Cultuurhistorische waardestelling boerderij 'Van Beijeren', Dr. Stapenseastraat 24 te Leimuiden, gemeente Jacobswoude", Stad & Streek Cultuurhistorie Vof, 15 mei 2008) en dat in het centrum van Leimuiden enkele villa-achtige woonhuizen staan, waarbij Dr. Stapenseastraat 2 met name wordt genoemd als een gaaf exemplaar ("Jongere bouwkunst en stedebouw 1800-1945; historisch-geografische beschrijving - bebouwingskarakteristiek en stedebouwkundige typologie - inventarisatie", B.L. Sprinkhuizen, september 1989), maar dat heeft niet geleid tot het oordeel dat de gebouwen behoudenswaardig of beschermenswaardig zijn.

In 2008 heeft Stad & Streek Cultuurhistorie Vof een cultuurhistorische waardestelling uitgevoerd betreffende de voormalige boerderij met het adres Dr. Stapenséastraat 24, als onderdeel van een onderzoek naar de mogelijkheid om de boerderij te behouden. Uit de rapportage bleek de bijzondere en waardevolle karakteristiek van deze boerderij. Niettemin besloot het ministerie van OCW (nu: RCE) het pand niet aan te wijzen als Rijksmonument en besloot de gemeenteraad het pand niet aan te wijzen als gemeentelijk monument.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat niet uit van behoud van de panden. Het belang van woningbouw en versterking van het dorpshart wordt zwaarder gewogen dan het behoud van weliswaar cultuurhistorisch betekenisvolle maar niet monumentale bebouwing.

4.12 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van woningen en een dorpshaven. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarden.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.13 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de woningen, een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Artikel 3 Centrum

In het bestemmingsplan 'Kernen Leimuiden-Rijnsaterwoude' is het centrumgebied opgesplitst in twee bestemmingen. Dr. Stapenséastraat 2 is daarin bestemd als 'Centrum -1'. In het voorliggende bestemmingsplan wordt deze bestemming overgenomen. Voor dit perceel, dat onderdeel uitmaakt van het primair winkelgebied, geldt dat detailhandel en kantoren met een baliefunctie overal zijn toegestaan.

Artikel 4 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het openbaar groen in het plangebied. Het betreft hier in hoofdzaak het 'belangrijke' groen dat deel uitmaakt van de groenstructuur in de wijk. Ondergeschikt groen is wordt ook ondergebracht onder de bestemming 'Verkeer'.

Artikel 5 Verkeer

De hoofdontsluiting is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is eveneens ruimte voor ondergeschikt groen.

Artikel 6 Water

De bestemming 'Water' is opgenomen voor het open water in het plangebied. Het betreft hier een eenduidige regeling welke geen nadere toelichting behoeft.

Artikel 7 Wonen

De woningen worden mogelijk gemaakt door het toepassen van de bestemming 'Wonen'. Met deze bestemming wordt het toegelaten aantal woningen bestemd in het gebied vastgelegd.
Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep. Na afwijking kan tevens een aan huis verbonden bedrijf worden toegestaan.

In artikel 7.2.2 onder e is geregeld dat daar waar op de verbeelding een maximum goothoogte van 4,5 meter is aangegeven, het toegelaten is om over een lengte van maximaal 30% van de gevel de goothoogte te overschrijden voor plaatselijke verbijzonderingen zoals dakkapellen tot een maximum goothoogte van 7 meter. Deze bepaling heeft betrekking op de boerderijwoningen. De onderstaande afbeelding illustreert de bedoeling van deze bepaling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0022.png"

Afbeelding: illustratie overschrijden goothoogte boerderijwoningen

Er kan sprake zijn van bijvoorbeeld langskappen of dwarskappen, aan de kopgevel hoeft geen goothoogte aangehouden te worden. Wolfseinden en dergelijke zijn ook mogelijk. De onderstaande afbeelding illustreert de bedoeling van deze bepalingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1884.BPCENTRUMLM-VAS1_0023.png"

Afbeelding: illustratie toegelaten kapvormen

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie beschermd de archeologische waarden in het plangebied. Bij ingrepen in de bodem is in verschillende gevallen een aanvullende omgevingsvergunning nodig.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming voorziet in een beschermingsregeling voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een gezamenlijke ontwikkeling van Smit's Bouwbedrijf BV en de gemeente Kaag en Braassem. Tussen de partijen worden anterieure overeenkomsten gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Aangezien er anterieure overeenkomsten worden gesloten hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel is overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 13 september 2016 is een inloopavond georganisered waar het ontwerpbestemmingsplan is toegelicht voordat het officieel ter inzage is gelegd. Tijdens de avond was er gelegenheid om vragen te stellen over de inhoud en de planologische kaders. Ontwikkelaar Smits’s Bouwbedrijf BV en initiator Werkgroep Masterplan Dorpshart Leimuiden waren aanwezig, evenals de verantwoordelijk wethouder en betrokken ambtenaren. De reacties hebben tot twee wijzigingen in het bestemmingsplan geleid en er worden enkele aandachtpunten meegenomen in de verdere uitwerking van de bouwplannen. De twee wijzigingen zijn:

  • aan de zijde van Dokter Stapenséastraat 4 is een maximum goothoogte van 7 meter toegevoegd, opdat een geleidelijker aansluiting wordt gerealiseerd tussen de nieuwbouw en de bestaande woning op het genoemde adres;
  • de goothoogte van de boerderijwoningen is verlaagd van 7 meter naar 4,5 meter, waarbij het mogelijk wordt gemaakt om op plekken de goot te doorsnijden met een gevel tot een hoogte van maximaal 7 meter.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.

Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp van de ontwikkeling 'Dorpshart Leimuiden' zijn twee inspraakavonden geweest in het dorp. Aan de hand van deze inspraakavonden is het ontwerp op enkele ruimtelijke punten aangepast. Voor de planologische procedure worden tevens twee bijeenkomsten georganiseerd, waarbij inwoners, raadsleden en de planontwikkelaar aanwezig zullen zijn. Uiteraard volgt het plan de wettelijke procedure. Na bovenstaande inspraakavonden zal het ontwerp bestemmingsplan ook 6 weken ter inzage zal worden gelegd, waarin alle belanghebbenden een zienswijze kunnen indienen tegen het plan. Na beantwoording van de zienswijzen en vaststelling door de gemeenteraad, zal het bestemmingsplan wederom 6 weken ter inzage worden gelegd voor beroep.