Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Dorpshart Leimuiden Noordzijde
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPDHLEIMUIDENNOORD-VAS1

Artikel 10 Waarde - Archeologie

Waarde - Archeologie 
10.1 Bestemmingsomschrijving
De gronden op de kaart aangewezen voor Archeologisch waardevol gebied zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10 lid 1  bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. 
  2. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, worden gebouwd met dien verstande dat: 
    1. in overeenstemming met de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels wordt gebouwd; 
    2. het bouwplan vergezeld gaat van een rapport, zoals bedoeld in paragraaf 1.2.1 bijlage Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate de aanwezigheid van archeologische waarde is vastgesteld; 
    3. indien archeologische waarde zijn vastgesteld uit het rapport in voldoende mate blijkt dat geen verstoring van de archeologische waarde optreedt indien het bouwplan wordt uitgevoerd;
    4. indien archeologische waarde zijn vastgesteld welke verstoord zullen gaan worden als gevolg van het bouwplan voldaan wordt aan de gestelde nadere vereisten zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 onder c
  3. Burgemeester en wethouders kunnen, zoals bedoeld in artikel 40 lid 2 van de Monumentenwet, de volgende nadere vereisten aan de bouwvergunning verbinden: 
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 
    3. of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een bouwvergunning, zoals in artikel 10 lid 2  bedoeld, is verleend;
    2. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
    3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het verbod, zoals in artikel 10 lid 2 sub a  bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
    1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning;
    3. minder dan 50 m2 beslaan;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. Aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  4. Aanlegvergunning wordt voorts verleend, indien:
    1. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder artikel 10 lid 3 sub d onder 1  bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
    3. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    4. het doen van opgravingen;
    5. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
10.5 Uitzondering op de onderzoeksverplichting
Geen rapport is benodigd indien het bouwplan betrekking betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.