1 Inleidende regels
1.1 plan
Het
bestemmingsplan De Baan 13 met
identificatienummer NL.IMRO.1884.BPDeBaan13-VAS1 van de Gemeente
Kaag en Braassem.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aan huis gebonden beroep
De in de
toelichting genoemde dienstverlenende beroepen, die in een woning
(inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) door de bewoner wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en die een ruimtelijke uitstraling hebben die met de
woonfunctie in overeenstemming zijn en waarbij:
- het uiterlijk van de desbetreffende woning niet wordt aangetast;
- reclameobjecten slechts na goedkeuring worden aangebracht;
- het
beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één
van de bewoners van de woning, met dien verstande dat sprake mag zijn
van maximaal twee werkplekken;
- het niet gaat om vormen van horeca;
- er geen onevenredige verkeers- en/of parkeeroverlast mag ontstaan voor het omliggende woongebied;
- het gaat niet om bedrijven waarvoor een milieuvergunning of meldingsplicht nodig is;
- er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van detailhandel in goederen die ter plaatse worden bewerkt of hersteld.
1.4 aanbouw
Een als
functioneel onderdeel van een hoofdgebouw aan te merken aangebouwde
uitbreiding, die uit architectonisch oogpunt herkenbaar is als
afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
Een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 achtererfgebied:
erf aan de
achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde
zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
1.8 achtergevel
Een denkbeeldige,
dan wel op de verbeelding aangegeven, lijn die direct langs een
achtergevel van een gebouw in het verlengde ervan.
1.9 afhankelijke woonruimte
Een onderdeel van het hoofdgebouw, aan- en/of uitbouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning.
1.10 afwijking
Planologische afwijking van de regels uit het bestemmingsplan.
1.11 bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijf
Een inrichting of
instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,
bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen
daaronder niet begrepen.
1.13 bestaand
Bij bouwwerken:
- bestaand op het moment dat de terinzage legging van dit bestemmingsplan als ontwerp, danwel dat
tijdstip vergund;
- na dat tijdstip
mag worden gebouwd krachtens de Woningwet, waarbij de aanvraag tot
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk voor dat tijdstip
is ingediend.
Bij gebruik:
bestaand ten tijde van het in kracht worden van het bestemmingsplan.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-,
hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand
zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de
Woningwet.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.17 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van
een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en
met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een overdekte
ruimte waarbij sprake is van een onafgebroken vrije hoogte van minimaal
1,5m, zulks met uitzondering van onderbouw en zolderverdieping.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 hoofdgebouw:
een
of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig
zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 kelder
Een ruimte in een gebouw die geheel ondergronds is gelegen (hieronder wordt geen souterrain verstaan).
1.29 maaiveld
De bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
1.30 mantelzorg
Het bieden van
zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke,
psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de
woonfunctie behoudt en waarbij de ruimtelijke uitwerking of uitstraling
met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.31 nevenactiviteit
een bedrijfs- of
beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en
inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de
ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een
bouwperceel;
1.32 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten
behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes,
gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties,
gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van
(ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 ondergeschikte bouwdelen
Schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
1.34 ondergronds bouwwerk
Een gedeelte van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden maaiveld;
1.35 opslag
Het bewaren van
goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van
productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van
administratieve aard.
1.36 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.37 peil
- voor een gebouw
of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de
hoogte van de weg ter plaatste van die hoofdtoegang;
- voor een gebouw
of bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de
gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld voor het
begin van de bouw.
1.38 perceel
gronden die bij
elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een
eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde
woning of instelling behoren.
1.39 perceelsgrens
Algemeen: grens van een bouw perceel;
Voor: de grens van een perceel gelegen aan de zijde van de voorgevel van de woning;
Zij: de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt;
Achter: de van de weg afgekeerde grens van een perceel;
indien meerdere
zijden van het perceel van de weg afgekeerd zijn, wijzen burgemeester
en wethouders een achterste perceelsgrens aan.
1.40 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding
1.41 seksinrichting
een voor het
publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht
of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden.
Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.42 verbeelding
de digitale of analoge tekening van het bestemmingsplan.
1.43 voorgevel
de op de weg georiënteerde gevel van een hoofdgebouw dat maximaal één voorgevel heeft.
1.44 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor huisvesting van niet meer dan één huishouden.
1.45 zijgevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens
De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel
2.2 Afstand tussen gebouwen
De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen zowel haaks als evenwijdig gepositioneerd
2.3 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of hart van scheidsmuren, gemeten 1 m boven peil
2.4 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen
2.6 De oppervlakte van een gebouw
Tussen (de
buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of
het hart van de scheidingsmuren op 1 m boven peil
2.7 De oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk, met inbegrip van de buitenste verticale
projecties van overkappingen
2.8 Vloeroppervlak van een gebouw
Gemeten (op alle
bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande
scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende
scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan
de binnenruimte van een ander gebouw
2.9 Inhoud van een gebouw
Tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
2.10 De inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde aan de gevels en/of
het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren en de buitenzijde
van daken en dakkapellen
2.11 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzicht van het horizontale vlak
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor
Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
- enkel ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': een catagorie b gasdrukmeet- en regelstation;
met de daarbij behorende:
- tuinen en erven;
- parkeervoorzieningen.
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouw worden;
- per bouwvlak is
maximaal één woning toegestaan, tenzij met de
maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is
aangeduid;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
- de totale inhoud
van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende bouwwerken en
overkappingen, mag niet meer bedragen dan 750 m³.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
- bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend op het achtererfgebied worden gebouwd;
- de
maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan
3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw +
0,25 m bedragen tot een maximum van 4 meter;
- in afwijking van het gestelde in artikel 3 lid 2.2 sub b geldt voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3 m;
- de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen;
- de
maximale bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m
dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m
bedragen;
- de totale
oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag per woning
niet meer bedragen dan 50% van het achtererfgebied met een maximum
van 50 m², met inachtname van het gestelde in artikel 3 lid 2.1 sub e.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de hoogte van
terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande
dat de hoogte van terreinafscheidingen vóór de naar de
weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan en buiten het bouwvlak,
niet meer dan 1 m mag bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.4 Dakkapellen
Dakkapellen aan de voor- en achterzijde van een woning zijn toegestaan mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
- voorzien van een plat dak;
- gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
- onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet,
- bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok,
- zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak,
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Aan huis verbonden beroep
Gebruik van
ruimten binnen de woning ten behoeve van de uitoefening van aan huis
verbonden beroep wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming
aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de
woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- ten hoogste 40%
van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 30 m² wordt
gebruikt voor het aan-huis-verbonden beroep;
- degene die het aan-huis-verbonden beroep in de woning uitoefent, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
- door degene die
het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, kan worden aangetoond dat de
uitoefening van het beroep geen extra parkeerruimte vereist binnen het
openbaar gebied;
- voorzien is in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
- er mag geen detailhandel, groothandel of horeca plaatsvinden.
3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene bouwregels
5.1 Algemeen
Voor het
uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en
werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen,
geen beperkingen.
5.2 Uitsluiting bouwverordening
De regels van
stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van
de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het
betreft:
- bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- brandweeringang;
- bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- de ruimte tussen bouwwerken;
- parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
5.3 Ondergronds bouwen
- Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- het
oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het
toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15
m²;
- in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- het
zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde
daarvan en op een afstand van ten minste 3 m van zijdelingse en
achterste perceelsgrens;
- het
zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijbehorende
bouwwerken als bedoeld in artikel 4 in acht wordt genomen;
- het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
- per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt minimaal 2,6 m en maximaal 4 m onder peil;
- bij het
berekenen van de blijkens de deze regels geldende
bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen
oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in
aanmerking genomen.
- Het bevoegd
gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een
ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de
voorwaarde dat:
- de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
5.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing
van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte
bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m
bedraagt.
5.5 Bestaande afstanden en maten
- Indien afstanden
tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande
bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het
ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is
voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal
toelaatbaar worden aangehouden.
- In die gevallen
dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten
van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het
bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan
ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en
hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- In het geval van
(her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sub a en b uitsluitend
van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
6.1 Verboden gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- het gebruik van
gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders
dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen op de niet daarvoor aangegeven percelen;
- het gebruik van grond en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting of escortbedrijf;
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
- het gebruik van recreatieve middelen voor permanente woondoeleinden.
6.2 Gebruik
Het is verboden
de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een
wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
6.3 Doelmatig gebruik
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verlenen van het bepaalde in
artikel 6 lid 2,
indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het
meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen
wordt gerechtvaardigd.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
Gronden met de
aanduiding 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' zijn bedoeld voor
bescherming en behoud van vrije windvang van en het zicht op de molen.
7.1.2 Afwijkende bouwregels
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone- molenbiotoop' de volgende regels:
- binnen een
afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing
opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan de onderste
punt van de verticaal staande wiek;
- binnen een
afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen
bebouwing opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan
1/100 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het
middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de
verticaal staande wiek;
- indien op grond
van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal
toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a en b, prevaleert de
maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2;
- het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
- de vrije
windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige
bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet
verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de
beplanting;
- toepassing
van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de
belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig
zouden schaden.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van maten (waaronder percentages) met
ten hoogste 10% mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden en bouwwerken;
- de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden
overschreden, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van
belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel
voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand
van het terrein, mits:
- de overschrijdingen maximaal 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming
gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
-
Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking
naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd;
- na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen 2
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en
wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a onder 1 van dit artikel met niet meer dan 10%.
- Het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a van
dit artikel is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
9.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a,
te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9 lid 2 sub a,
na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een
jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten;
- artikel 9 lid 2 sub a is
niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Hardheidsclausule
Voor zover
toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid
van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken
gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen
burgemeester en wethouders met het oog op beëindiging op termijn
van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of
personen van dat overgangsrecht met een omgevingsvergunning afwijken.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan De Baan 13 van de Gemeente Kaag en Braassem.