direct naar inhoud van 5.7 Water
Plan: N207
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1884.BPN207kenb-VAS1

5.7 Water

5.7.1 Waterkwantiteit

Bij een wegverbreding moet het oppervlaktewatersysteem blijven functioneren. Dit betekent dat waterinlaten en afvoersystemen hersteld, bewaard of nieuw aangelegd moeten worden. Vanwege extra afstroming door meer verhard oppervlakte of het dempen van open water is het effect dat waterberging binnen het systeem vermindert. Extra verhard oppervlak moet volgens de regels van het Hoogheemraadschap van Rijnland worden gecompenseerd met de aanleg van 15% open water ten opzichte van de toename van verharding. Hierbij geldt dat half-open bermeverharding ook als verharding wordt beschouwd. Daarnaast geldt de regel dat het dempen van water gecompenseerd moet worden met het graven van nieuw oppervlaktewater. In het MER is de eindsituatie beoordeeld inclusief watercompensatie.

5.7.2 Waterkwaliteit

De verbreding van de weg kan invloed hebben op de grond- en oppervlaktekwaliteit door effecten van afspoeling van vervuild wegwater en verwaaiing. Deze factoren hebben een effect tot een bepaalde afstand van de weg. De toename van de vuilvracht naar grondwater en oppervlaktewater vanwege het plan is zeer gering; het meeste wegwater wordt via een bodempassage gezuiverd. Een beperkt deel van de vuilvracht bereikt mogelijk het oppervlaktewater. Een groot deel van de vuilvracht blijft hangen in de bovenste laag van de berm en bereikt dus niet het grond- of oppervlaktewater. Een klein deel van de vracht bezinkt als slib op de slootbodem. Beinvloeding van het grondwater door afstromend wegwater is onwaarschijnlijk. Bij een goed ontworpen berm die als bodempassage functioneert, zal het effect op de grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit dus zeer beperkt zijn. De beinvloeding op grond- en oppervlaktewaterkwaliteit is daarom beoordeeld als neutraal. Hiervoor zijn enkele mitigerende en compenserende maatregelen gewenst. Deze zijn:

  • Monitoring van de bodemkwaliteit van de berm en van de slootbodem.
  • Indien van toepassing eens in de 10 tot 30 jaar het vervangen van de bovenste laag grond van de bescherm-/bodempassage ter voorkoming van doorslaan van de verontreiniging naar het grondwater of oppervlaktewater.
  • Waar mogelijk toepassing van natuurvriendelijke oevers, in combinatie met een lage stroomsnelheid, voor het afvangen van resterende verontreinigingen.
  • Het wegwater van tunnels wordt bij voorkeur afgepompt naar een lokale zuiveringsvoorziening (bodempassage of helofytenfilter) of afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
  • De aanleg van waterberging ter compensatie van de te dempen watergang en ter compensatie van extra verharding dient in overleg te gaan met de waterbeheerder (Hoogheemraadschap van Rijnland).

5.7.3 Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

5.7.4 Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. De twee belangrijke vaarwegen, Drecht en Leidsevaart zijn bestemd als Water- waterweg.

Voor waterkeringen inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Het bestemmingsplan heeft een beperkte invloed op het waterbeheer. Het peil wordt vastgesteld door de waterbeheerder. Het bestemmingsplan speelt hierin geen rol. Voor activiteiten die het waterbeheer kunnen beïnvloeden, zijn de Keur en het peilbesluit van toepassing.

5.7.5 Watertoets

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland in het kader van de watertoets.

Loopzand

Het plan gaat uit van taluds van 1:2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op gebieden met loopzand. Hierdoor is het mogelijk dat er vanwege de toe te passeb taludhelling aanvullende maatregelen nodig zijn om de watergang op de beoogde afmeting te houden. Er kan daarbij gedacht worden aan een beschoeiing of andere talud-beschermende maatregelen. Het is niet op voorhand aan te even waar dit het geval zal zijn.

Waterbalans en dempen/graven

Door het aanleggen van de busbaan worden er watergangen gedempt en neemt de verharding toe. Hoe de watercompensatie is geregeld, is weergegeven in de bijlage Waterbalans . Wanneer we het te graven water in het kader van het watergebiedsplan van het hoogheemraadschap van Rijnland buiten beschouwing laten, is de optelling voor T4 als volgt:

Benodigde compensatie   1156 m2  
Te dempen water   2946 m2  
Te graven water benodigd   4102 m2  
Te graven water ontwerp PZH   4120 m2  
Overschot   18 m2