3.1.1 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006)
In januari 2002 is deel 1 van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening verschenen, deel 3 (de regeringsbeslissing) is in januari 2002 gereed gekomen. In mei 2005 en januari 2006 heeft de Tweede Kamer, respectievelijk de Eerste Kamer, ingestemd met deel 4 van de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling'. Met de bekendmaking van de Nota in de Staatscourant in februari 2006, is de nota formeel in werking getreden.
In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020. Bovendien bevat het een doorkijk tot 2030. De Nota Ruimte vervangt de ruimtelijk relevante rijksnota’s c.q. de planologische kernbeslissingen (PKB’s) behorende bij de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra (en de actualisering daarvan in de Vinac) en het Structuurschema Groene Ruimte. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de 'Gebiedsgerichte Economische Perspectieven' en het 'Actieplan Bedrijventerreinen', de 'Agenda Vitaal Platteland' en het daarbij behorende meerjarenprogramma 'Groene Ruimte' en het actieprogramma voor ruimte en cultuur.
Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het relatief beperkte oppervlak van Nederland. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
- bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
- borging van de veiligheid.
Met de Nota Ruimte heeft het kabinet gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht, ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hierbij wordt uitgegaan van het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Er wordt meer nadruk gelegd op 'ontwikkelingsplanologie' en minder op 'toelatingsplanologie'. Daarnaast is het landelijk beleid gericht op het optimaal benutten van het huidige bebouwde gebied.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Om de kwaliteit te waarborgen is voor geheel Nederland een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt over gelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. De gebieden en netwerken zijn voor het functioneren van Nederland van grote betekenis. Voor deze gebieden draagt het Rijk dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid.
Uitsnede Ruimtelijke Hoofdstructuur
Uit raadpleging van de kaart van de Ruimtelijke Hoofdstructuur volgt dat onderhavig plangebied gelegen is binnen een nationaal stedelijk netwerk en op de grens van een economisch kerngebied. Gelet op de ligging is het van belang dat het plan aansluit bij de uitgangspunten die worden gesteld ten aanzien van verstedelijking. Het plangebied maakt volgens de kaart onderdeel uit van het economisch kerngebied 'Randstad Holland'. Binnen dit kerngebied is onderscheidt gemaakt in drie deelgebieden, te weten de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Onderhavig plangebied ligt op de grens van de regio Noordvleugel. De Noordvleugel wordt gekarakteriseerd door zijn grote economische dynamiek en diversiteit. Er is binnen het kerngebied veel aandacht voor kennis en infrastructuur. De sturing vanuit het Rijk op deze gebieden is groter dan elders. Het plan voorziet in een toevoeging van de woonfunctie binnen de rode contour. In de nota wordt beschreven dat de decentrale overheden ernaar dienen te streven om in de periode 2010-2030 circa 32.000 woningen toe te voegen aan bestaand bebouwd gebied.
Conclusie
De ontwikkeling die in deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen betreft de bouw van een appartementencomplex en een garage binnen het bestaand stedelijk gebied. Ondanks de beperkte omvang van het plan, houdt het plan rekening met het beleid om het bestaand bebouwd gebied optimaal te benutten. Het plan is derhalve in overeenstemming met de Nota Ruimte.
3.1.2 Nota Wonen: Mensen, Wensen, Wonen;Wonen in de 21e eeuw
De Nota Wonen gaat over het woonbeleid voor de komende 10 jaar met een doorkijk naar de decennia die daarop volgen. Het is de opvolger van de Nota Volkshuisvesting in de jaren negentig (de Nota Heerma). In de Nota Wonen heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Waar de Nota Heerma inzette op decentralisatie en verzelfstandiging van het beleid naar de gemeenten en woningcorporaties, gaat de Nota Wonen een stap verder door de burger centraal te stellen in het woonbeleid. Uit onderzoek is gebleken dat nog onvoldoende wordt ingespeeld op de woonwensen van de burger.
Het woonbeleid van de Nota Wonen richt zich de komende 10 jaar op vijf kernpunten:
- vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving;
- kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities;
- bevorderen van wonen en zorg op maat;
- verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit;
- tegemoet komen aan de groene woonwensen.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming de doelstellingen en uitgangspunten van de Nota Wonen. Het draagt, zij het in geringe mate, bij aan een verbetering van de stedelijke woonkwaliteit.
3.1.3 Nationale Landschappen
In de Nota Ruimte zijn door het ministerie van VROM, 20 Nationale landschappen geïntroduceerd. Nationale landschappen zijn gebieden met zeldzame of unieke kenmerkende landschapskwaliteiten. In samenhang daarmee hebben deze gebieden bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van Nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen.
De landschappelijke kwaliteiten zijn medebepalend voor de (on-)mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat de Nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt.
De uitwerking van de Nationale landschappen is een provinciale aangelegenheid, zij is de zogenaamde bronhouder.
De projectlocatie is in het Nationale landschap het 'Groene Hart' gelegen. In het ontwikkelingsperspectief is een landschappelijke zonering aangegeven aan de hand waarvan ontwikkelingsmogelijkheden zijn geformuleerd. Roelofarendsveen en de projectlocatie vallen binnen de landschappelijke zonering 'hoger gelegen veengebieden met matige bodemdaling'. Ten westen van de projectlocatie, aan de ander zijde van de Rijksweg (A4) en de spoorlijn, bevinden zich de drooggemaakte Akkersloot, Hertog- en Blijverspolders, die in 1816 zijn drooggemaakt. Dit gebied wordt gezoneerd als droogmakerij met minder (zoete) kwel. De ontwikkeling van wonen wordt in principe niet als mogelijke ontwikkelingsrichting genoemd voor de hoger gelegen veengebieden met matige bodemdaling. Echter, aangezien de projectlocatie valt binnen bestaand stedelijk gebied van de kern Roelofarendsveen, vormt de realisatie van het appartementencomplex geen bedreiging voor de landschappelijke kwaliteit van het Groene Hart.
Conclusie
De projectlocatie is gelegen in de kern van Roelofarendsveen, welke onderdeel uit maakt van het nationale landschap het Groene Hart. Gezien de ligging van het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied, zal het plan geen afbreuk aan de natuurwaarden van het nationale landschap veroorzaken. Het aspect nationaal landschap vormt echter geen belemmering voor de uitvoering van het project.
3.1.4 Natuurbeschermingswet
Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Door internationale ontwikkeling voldeed de wet niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen. Maar soms doet het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dit.
Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde 'bestaand gebruik'. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden gevonden, voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
- verbetering van de werking van de wet in de praktijk;
- verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
Als gevolg van de wetswijziging is er, zolang er nog geen beheerplan is vastgesteld, voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen, toch geen vergunning vereist. De betreffende activiteit kan dus worden voortgezet. Wel heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de bevoegdheid voor een aanschrijving in deze periode, mits kan worden aangetoond dat het betreffende bestaand gebruik negatieve effecten heeft.
Conclusie
Het voorliggende plangebied valt niet onder een Natura 2000- gebied of de Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten. Het plangebied is niet aan te merken als wetland. De Natuurbeschermingswet vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige project.
3.1.5 Vierde Nota Waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door van integraal waterbeheer die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
Conclusie
In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is het van belang om in beeld te brengen welke gevolgen de ontwikkeling heeft voor de waterhuishouding in het gebied. In paragraaf 4.9 wordt deze aanname onderbouwd.
3.1.6 Nota Belvedere
In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Het erkennen en herkenbaar houden van cultuurhistorische identiteit in zowel het stedelijke als landelijke gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen (Algemeen ruimtelijk beleid). Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op Rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland (ook wel Bevederekaart genoemd). Uit raadpleging van de Belvederekaart blijkt dat de projectlocatie niet binnen een specifiek Belvederegebied is gelegen.
Conclusie
Het onderhavige project is niet in strijd met de nota Belvedère. In de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking van het project zal aangesloten worden bij het welstandsbeleid van de gemeente Kaag en Braassem. Hiermee wordt de cultuurhistorische identiteit van het stedelijke gebied van de kern Roelofarendsveen gewaarborgd.
3.1.7 Nationaal Milieubeleidspan 3 (PKB NMP3; 1998) en 4 (NMP4; 2001)
Het NMP 3 bevat het milieubeleid voor de korte termijn, met een doorkijk tot 2010. Voor het milieubeheer wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling. Brongerichte maatregelen (onderscheiden in emissiegerichte, volumegerichte en structuurgerichte maatregelen) hebben de voorkeur boven effectgerichte maatregelen. In het NMP 3 wordt aangegeven wat van de doelgroepen landbouw, verkeer en vervoer, industrie, milieubedrijven en maatschappelijke en milieuorganisaties wordt verwacht om aan het milieubeheer bij te dragen. Op 13 juni is het NMP 4 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid’ verschenen. Het NMP 4 ver-vangt het NMP 3 niet, maar kijkt verder vooruit naar het jaar 2030. Er worden zeven grote milieuproblemen benoemd: verlies aan biodiversiteit, klimaatverandering, overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen, bedreigingen van de gezondheid, externe veiligheid, aantasting van de leefomgeving en mogelijke onbeheersbare risico’s. Over het algemeen bevat het NMP 4 geen concrete maatregelen en doelen voor de korte termijn.
Conclusie
De ontwikkeling van het appartementencomplex is niet in strijd met het nationaal milieubeleidsplan. De ontwikkeling is niet binnen een van de doelgroepen uit het NMP3 te scharen en draagt niet bij aan de benoemde milieuproblemen.