Type plan: projectbesluit
Naam van het plan: Ruimtelijke onderbouwing Sotaweg achter 62 en 64 te Roelofarendsveen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.PBSOTAWEG6264-VAS1

4.4 Milieu

4.4.1 Luchtkwaliteit
Wet Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer zijn regels over de luchtkwaliteit opgenomen (‘Wet luchtkwaliteit’). De Wet Luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM).
  • 'Grote' projecten dragen jaarlijks meer dan 3 % bij aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3).
  • 'Kleine' projecten dragen minder dan 3 % bij. Deze projecten hoeven niet op luchtkwaliteit getoetst te worden.
Dit betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
  
Besluit gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg), mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moeten er twee aspecten in beeld worden gebracht. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen is niet noodzakelijk. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de beoogde nieuwbouw.
4.4.2 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medisch centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. 
 
Planspecifiek
Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een gevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen (Hans Dokter b.v.,  d.d. 21 februari 2011). Gebleken is dat de woningen zijn gelegen binnen de zones wegverkeerslawaai van de Rijksweg A4 (zone 600 m) en de Sotaweg (zone 200 m). De woningen zijn eveneens gelegen binnen de zones spoorweglawaai van de spoorlijn Nieuw-Vennep-Rotterdam (traject 515, zone 600 m).
Uit het onderzoek blijkt het volgende: 
  • Wegverkeerslawaai: De voorkeurgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde bedraagt bij nieuwbouw respectievelijk 48 dB en 63 dB. Volgens de geluidberekeningen bedraagt de toetsingswaarde vanwege de A4 en de Sotaweg respectievelijk maximaal 46 en 41 dB. De geluidbelasting is niet hoger dan de voorkeurgrenswaarde.
  • Spoorweglawaai: Ter indicatie van de toekomstige geluidproductieplafonds moet de waarden van het peiljaar 2006 opgehoogd worden met 1,5 dB, conform afspraak ministerie VROM en ProRail. De voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde voor railverkeerslawaai bedraagt bij nieuwbouw respectievelijk 55 dB en 68 dB. Volgens de geluidberekeningen bedraagt de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai (traject 515) maximaal 50 dB (inclusief + 1,5 dB afspraak VROM en ProRail) en is hiermee niet hoger dan de voorkeurgrenswaarde.
 De beoogde ontwikkeling voldoet aan de gestelde geluidnormen.  
4.4.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Zonering
In onderhavig plan is er sprake van de realisatie van milieugevoelige bestemmingen, te weten woningen. In het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering is er gebruik gemaakt van de 'Handreiking bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
 
Direct naast het plangebied is het glastuinbouwbedrijf van L.J. van der Meer B.V. gelegen (Sotaweg achter nummer 60). Voor een 'glastuinbouwbedrijf met kasverwarming' geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot een gemengd gebied. In onderhavig geval is sprake van een 'gemengd gebied' (glastuinbouw en wonen). De afstand vanaf de terreingrens tot de woningen bedraagt circa 10 m. Er wordt voldaan aan de richtafstand.
 
De afstand tot het ketelhuis bedraagt 30 m. Gelet op deze afstand en de afschermende werking van de kassen wordt geen geluidoverlast verwacht. Verder ligt de toegangsweg voor de kwekerij op voldoende afstand van de nieuw te bouwen woningen.
 
Wet Milieubeheer
Voor het glastuinbouwbedrijf L.J. van der Meer B.V. is op 19 augustus 1997 een milieuvergunning verleend (WM/9595/27). Het bedrijf valt niet onder het Besluit glastuinbouw, omdat de afstand tot de dichtstbijzijnde woning van derden (Sotaweg 60) kleiner is dan 10 m. De afstand bedraagt circa 6 m. De nieuw te bouwen woningen komen op ten minste 10 m afstand van het glastuinbouwbedrijf. Het glastuinbouwbedrijf wordt niet belemmerd door het plan.
 
Conclusie  
Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het naastgelegen glastuinbouwbedrijf (Sotaweg achter nummer 60) wordt niet belemmerd door het plan.          
4.4.4 Externe veiligheid
Inleiding
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
  • Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²).
  • Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
  • Het plaatsgebonden risico (PR) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
  • Bij het groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
Bevi-inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. 
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
 
Planspecifiek
 
Uit raadpleging van de risicokaart (zie onderstaande afbeelding) blijk dat in de omgeving van onderhavig plangebied er een aantal factoren aanwezig die mogelijk van invloed zijn op de externe veiligheid.
 
Bevi-inrichtingen
De dichtstbijzijnde Bevi-inrichting is op circa 400 m ten oosten van het plangebied gelegen. Het betreft sport- en recreatiecentrum 'De Tweesprong' aan de Lucas van Leydenlaan 2. Het plangebied is niet binnen de veiligheidscontour van de inrichting gelegen. Vanuit het aspect Bevi-inrichting bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de locatie zijn geen ruimtelijk relevante buisleidingen aanwezig.
 
 
Fragment risicokaart
          
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en transport
Het plangebied is op circa 400 m van de rijksweg A4 gelegen. Voor rijkswegen geldt vanuit de Btev een veiligheidszone van 200 m. De locatie ligt hier buiten.
 
Geconcludeerd kan worden dat het bouwvoornemen in overeenstemming is met de regels voor externe veiligheid.