direct naar inhoud van 5.10 Archeologie
Plan: N207
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1884.BPN207kenb-VAS1

5.10 Archeologie

In het kader van het MER heeft in juni 2012 een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden, dat als input heeft gediend voor het MER.

5.10.1 Resultaten bureauonderzoek

Op basis van de resultaten van dit bureauonderzoek kan vastgesteld worden dat het grootste deel van het onderzoeksgebied bestaat uit droogmakerijen waarvoor een lage verwachting geldt op archeologische sporen. Binnen deze gebieden is de middeleeuwse bewoning naar verwachting verdwenen en ligt het Laagpakket van Wormer aan de oppervlak. In het zuidelijk deel van het plangebied (gemeente Alphen aan den Rijn) zijn mogelijk wel zones met veen behouden. Hoewel het niet uitgesloten is dat op het Laagpakket van Wormer bewoning heeft plaatsgevonden gedurende de Prehistorie, is het waarschijnlijk dat deze sporen zijn aangetast of verdwenen door veenwinning en de ligging op de bodem van veenplassen. Hoewel gegevens wijzen op ongunstige vestigingsomstandigheden gedurende de Prehistorie, is niet uit te sluiten dat buiten de droogmakerijen wel sporen uit de Prehistorie in het Laagpakket van Wormer aanwezig zijn, maar deze liggen op grote diepte (circa 12,5 meter -NAP). De verwachting voor deze sporen is middelhoog.

Binnen het onderzoeksgebied liggen zones met een middelhoge verwachting op sporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (bewoningslinten, ontginningsassen). Zones met een hoge verwachting betreffen de historische dorpskern van Leimuiden in het uiterste noorden, Rijnsaterwoude in het midden en een middeleeuws bewoningslint (Ridderbuurt) in het uiterste zuiden van het plangebied.

5.10.2 Aanbevelingen en conclusies

Uit het archeologisch rapport is een aantal aanbevelingen en conclusies gedestilleerd:

Voor de zones met een lage verwachting geldt dat archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek is aan te raden, op die locaties waar bodemingrepen dieper dan 30 centimeter worden uitgevoerd. Aangezien dit gebied gekenmerkt wordt door ontveende zones, die later rond 1666 zijn ingepolderd (droogmakerijen), is het niet waarschijnlijk dat hier veel sporen van middeleeuwse bewoning bewaard zijn gebleven. Echter, op historische kaarten is waar te nemen dat er veel bewoningsassen in de 17e eeuw langs de huidige N207 lagen en is het dan ook niet uit te sluiten dat er toch nog sporen van deze bewoning aangetroffen kunnen worden. Daarnaast kunnen ook sporen van bebouwing van na 1666 worden verwacht. Door middel van verkennende boringen kan vastgesteld worden of de bodem (plaatselijk) intact bewaard is (niet ontveend) en of er dus archeologische resten uit de Middeleeuwen kunnen worden verwacht. Door het in kaart brengen van de bodem kan tevens worden vastgesteld of de bodem door recente ingrepen zijn verstoord en of er dus kans is op het aantreffen van resten uit de Nieuwe tijd. Op basis van verkennend onderzoek kunnen kansrijke en kansarme zones voor archeologische resten worden aangewezen en kan worden bepaald op welke diepte dergelijke resten worden verwacht.

De zones met een hoge verwachting (stads of dorpskern) dienen voorafgaand aan bodemingrepen nader te worden onderzocht door middel van verkennende en karterende boringen. Naar aanleiding daarvan kan vastgesteld worden of verder archeologisch onderzoek of zelfs bescherming van de betreffende terreinen noodzakelijk is. Door middel van de verkennende boringen kan vastgesteld worden of de bodem intact bewaard is en of er dus resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht kunnen worden. Op basis van de verkennende boringen kunnen dus kansrijke en kansarme archeologische zones worden aangewezen en kan worden bepaald op welke diepte de archeologische resten kunnen worden verwacht. In de 'kansrijke zones' kan aansluitend aan het verkennend booronderzoek een karterende booronderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of er daadwerkelijk archeologische resten in het gebied aanwezig zijn en wat de globale aard en omvang van deze archeologische resten is.

De zones met een middelhoge verwachting  op sporen uit de Prehistorie dienen archeologisch onderzocht te worden indien diepere bodemingrepen gepland worden. De resten uit de prehistorie worden onder meer verwacht op de afzettingen van het Laagpakket van Wormer. Buiten de droogmakerijen liggen de afzettingen van Wormer mogelijk op grote diepte (circa 12,5 meter - NAP), terwijl binnen de droogmakerijen deze veelal aan het huidige oppervlak liggen (ontvening heeft plaatsgevonden tot op het Laagpakket van Wormer). Uit reeds uitgevoerde onderzoeken in het onderzoeksgebied blijkt dat de top van het Laagpakket van Wormer ook rond 5 meter -NAP is aangetroffen, met name ter hoogte van de dorpskern Leimuiden. Verkennend booronderzoek in deze zone van het plangebied moet dan ook (plaatselijk) bij voorkeur doorgezet worden tot op het Laagpakket van Wormer. In zones met een lage verwachting waar bij verkennend onderzoek restveen wordt aangetroffen boven het Laagpakket van Wormer, dient eveneens rekening gehouden te worden met archeologische resten uit de Prehistorie.

In de zones met een hoge archeologische verwachting  op de smalle stroken die bekend staan als de zogenaamde Bovenlanden is nader archeologisch onderzoek aan te raden, aangezien dit de niet ontveende zones (en mogelijk ontginningsassen voor de vervening) betreft. Dit betreft onderzoek in de vorm van verkennende en karterende boringen. Door middel van de verkennende boringen kan vastgesteld worden of de bodem intact bewaard is en of er dus resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd verwacht kunnen worden. Op basis van de verkennende boringen kunnen dus kansrijke en kansarme archeologische zones worden aangewezen en kan worden bepaald op welke diepte de archeologische resten kunnen worden verwacht. In de 'kansrijke zones' kan aansluitend aan het verkennend booronderzoek een karterend booronderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of er daadwerkelijk archeologische resten in het gebied aanwezig zijn en war de globale aard en omvang van deze archeologische resten is.

Voor de zone met een hoge archeologische verwachting (archeologisch waardevol gebied 'Ridderbuurt') geldt het advies om een verkennend en karterend booronderzoek uit te voeren indien er niet vermeden kan worden dat bodemingrepen in deze zone plaatsvinden. Op basis van de verkennende boringen kunnen dus kansrijke en kansarme archeologische zones worden aangewezen en kan worden bepaald op welke diepte de archeologische resten kunnen worden verwacht. In de 'kansrijke zones' kan aansluitend aan het verkennend booronderzoek een karterend booronderzoek worden uitgevoerd om vast te stellen of er daadwerkelijk archeologische resten in het gebied aanwezig zijn en wat de globale aard en omvang van deze archeologische resten is.

5.10.3 Inventariserend veldonderzoek

In navolging van het bureauonderzoek is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan. In totaal is het traject verdeeld in acht zones. Op basis van de archeologische verwachting zijn vijf zones (1 t/m 5) geselecteerd voor vervolgonderzoek. Deze zijn onderzocht door middel van een Inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend en karterend booronderzoek.

Uit het onderzoek is gebleken dat voor het merendeel van de onderzochte gebieden (zone 1, 2, 3 en 5) geldt dat archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij geldt wel dat niet volledig is uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

In zone 4 (de historische kern van Rijnsaterwoude) is een pakket omgewerkt/opgebracht zand aangetroffen dat geïnterpreteerd kan worden als onderdeel van een laatmiddeleeuws dijklichaam. Het booronderzoek heeft niet voldoende gegevens opgeleverd om te bepalen in welke periode de grond is aangebracht en of zich daarbinnen nog andere archeologische resten bevinden, zoals funderingsresten van bebouwing e.d. Op basis van zowel de verkregen boorgegevens als de bekende historische gegevens geldt dat hier sprake is van een archeologische vindplaats waar rekening gehouden moet worden met sporen en vondsten die samenhangen met de bewoningsgeschiedenis van Rijnsaterwoude. Feit is echter dat de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie slechts tot 50 cm – mv zal reiken. Gezien de dikte van de huidige bouwvoor en de aanwezigheid van vele kabels en leidingen binnen zone 4 wordt de kans op de aanwezigheid van intacte archeologische resten tot een diepte van 50 cm - mv klein geacht. Wel wordt geadviseerd op basis hiervan het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling indien deze niet dieper reikt dan 50 cm -mv.

5.10.4 Aanvullend archeologisch onderzoek i.v.m. Westvariant

Vervolgens is er nog een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de omgang met archeologie indien de 'Westvariant' wordt uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan. Algehele conclusie luidt dat op basis van de huidige gegevens (archeologische verwachting en resultaten van uitgevoerd inventariserend booronderzoek) het aannemelijk is dat er aan de westkant van de huidige N207 geen intacte archeologische resten worden bedreigd door de uitvoering van de 'Westvariant'. Het advies is dan ook om de zone met een lage verwachting binnen het plangebied vrij te geven voor de uitvoer van de geplande werkzaamheden voor de 'Westvariant'.

5.10.5 Conclusie

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. De conclusies van het archeologisch onderzoek zijn van toepassing voor de uitvoering van de weg. Het onderzoek geeft aan dat de ontwikkelingen mogelijk zijn in afwijking van het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid blijft voor andere ontwikkelingen waar geen archeologisch onderzoek naar is gedaan, onverminderd van kracht.